Michel De Langhe over de overstroming van 1953

Michel De Langhe, toen 7 jaar en bewoner van de Kapellestraat getuigt: « Ik was toen zeven jaar, zat in het eerste leerjaar en woonde in de Kapellestraat, tussen de Jozef II-straat en de Kapellebrug, schuin over de ijzerwinkel “Valcke”. “’t Zit slecht” had een maalbootcommandant die avond aan mijn vader gezegd. “De Engelse radio geeft noodweer aan en ’t is springtij. Ik blijf vannacht aan boord!” Mijn vader, hierdoor gealarmeerd, had die nacht zijn wekker gezet rond 01.00 uur in de nacht om de kelder te inspecteren en als veiligheidsmaatregel de huisriool met de “klokke” af te sluiten van de straatriolering om de eventuele terugslag te vermijden. Net toen hij weer naar boven wou, sprong de huisriool, samen met de keldervloer over de volle lengte open en liep de hele kelder in een mum van tijd onder water. Toen liepen ook de beide dokken over en kwam het water vanaf de Kapellebrug de Kapellestraat binnengelopen, richting Jozef II-straat. Het zeewater spoelde het deksel van het kolengat weg en de rest van de kelder werd gevuld. De mazouttank die op dat ogenblik bijna leeg was, werd opgetild tot tegen het plafond en scheurde open waarbij de rest van de mazout zich op het wateroppervlak verspreidde. Eerst werd ik gewekt door politiewagens in de straat die met luidsprekers boven het geluid van de gierende wind de bevolking nog trachtten te verwittigen, doch tevergeefs. Ik zag reeds vanaf mijn slaapkamer het zwarte water de straat binnenstromen. De stroom viel uit en daar zaten we dan, zonder licht en zonder verwarming, in ’t putje van de winter. “t Is overstroming” hoorde ik mijn moeder zeggen en ik dacht “Da’s raar, het water komt niet vanuit de zee maar van de andere kant. Hoe kan dat nu?” Rond negen uur in de morgen was het water al weggetrokken tot aan de Jozef II-staat en konden we al droogvoets weg via de Vindictivelaan. De schade werd opgemeten. Het viel bij ons nog mee want de benedenverdieping (drie treden hoog) was net niet ondergelopen. In de kelder hoorde ik het klotsen van drijvende wijnflessen en sterilisatiepotten. Het duurde drie dagen vooraleer al het water uit de kelder weg was. Bij ebbe zakte het peil en bij vloed liep het weer binnen. De kaarsen werden bovengehaald en de “feu continu” werd weer met kolen gevuld (WOII was pas acht jaar geleden voorbij). De vreemde bankbiljetten, de waardepapieren en kasbons van de cliënten die in de kelderkluis van het wisselkantoor in bewaring lagen, werden aan een wasdraad met wasspelden opgehangen om te drogen.. Alle schoolgebouwen van het centrum werden voor 14 dagen gesloten om ontsmet te worden en ik mocht voor de eerste drie dagen logeren bij mijn grootmoeder. Daar was het warm en droog. Er hing in de binnenstad overal een geur van mazout en de trottoirs lagen vol met doorweekt huisraad en afval. Nu nog komen de beelden van de overstroming van 1953 bij mij weer boven telkens ik mazout ruik. Wanneer ik kinderen een zandkasteel zie bouwen langs de vloedlijn denk ik: maak het vooraan maar zo hoog je wil, het komt toch achteraan binnengelopen.”

Meer weten: lees de publicatie "Oostende onder water"

(c) Michel De Langhe. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.