Robert Simoen over de overstroming van 1953
Robert Simoen, toen burgerlijk bouwkundig ingenieur bij Bruggen en Wegen, Dienst der Kust getuigt:
Reeds op het middaguur op zaterdag 31 januari 1953 had ik berichten ontvangen over een wellicht zware storm die zich op de Noordzee ontketende. Het was dan ook wel normaal dat, werkende (Dienst der Kust) en wonende (Oostende) aan de kust, mijn nieuwsgierigheid mij naar de zeedijkpromenade had gelokt om er het schouwspel van de storm bij hoogwaterstand (tussen 13.00 en 14.00 uur) gade te slaan. Toen reeds overtopte heel wat golfwater de zeedijkkruin, evenwel zonder er echt een gevaartoestand te creëren.
De hieropvolgende nacht werd evenwel katastrofaal voor Oostende. De hoogwaterstand reikte even na middernacht (1.00 à 2.00 uur op zondag 1 februari 1953) tot een ongekend niveau. De hoge stormgolven rolden aanhoudend over de kruin van de zeewering, over de promenade de laaggelegen stad binnen. Via de havengeul en de getijdokken vloeiden er ook massa’s zeewater over de oevers en de kaden de laaggelegen stadskwartieren binnen.
Terloops wil ik aanstippen dat ik ook persoonlijk door dit onheil was getroffen : de kelder van mijn woonplaats was gevuld met zeewater met als gevolg dat ik geen beschikking meer had over licht, verwarming, radio of telefoon.
De zeedijk van Oostende ter hoogte van het hotel Osborn was zwaar beschadigd. Ook aan de promenade en aan de Capucijnenhelling die tot de promenade toegang geeft, waren diepe uitspoelingen aangericht die de fundering van de hotels bedreigden.
Aangezien het kantoorgebouw van mijn dienst (Dienst der Kust) ook in de overstroomde zone lag en bijgevolg onbereikbaar was, heb ik dan in de vroege morgen besloten mij naar het stadhuis te begeven dat wel bereikbaar was. Daar heb ik inlichtingen kunnen inwinnen over de werkelijke stand van zaken. Na overleg met mijn directeur en collega’s werd een taakverdeling ingesteld. Wegens de enorme verwoestingen aangericht aan de zeeweringen op de oostkust (Heist, Knokke, Het Zoute, het Zwin) kreeg ik als taak er onmiddellijk de toestand in handen te gaan nemen. De verwoestingen waren er immers zo erg dat voorlopige beveiligingswerken er dringend nodig waren. Ik kreeg hierbij de hulp van het leger en van een reeks opgeëiste aannemerfirma’s.
Na de overstromingsramp van 1 februari 1953 werden er in Oostende tamelijk vlug twee maatregelen genomen.
Op de achterrand van de promenade werd een laag stormmuurtje gebouwd (veel te laag : amper 35 cm hoog) dat moest beletten dat het stormwater dat over de promenade vloeit de stad zou kunnen binnenlopen. Die min of meer dunne waterlaag werd opgevangen in een ruime koker die onder de promenade werd gebouwd. Het is via die koker die uitmondt in de zeewering t.h.v. het Klein Strand nabij de havengeul dat het opgevangen water terug naar het strand wordt afgevoerd. Die maatregel heeft bij matige stormen een efficiënte werking. Vanzelfsprekend wordt echter het hoog opspattend water bij zware golfbreking op de zeewering hiermee niet belet hoog over dit lage muurtje tot tegen de bebouwing achter de promenade te klappen en via de toegangshellingen (straten) die tot de promenade toegang geven de lage stad binnen te vloeien. Een andere maatregel bestond erin de kaden rondom de getijdokken in de haven te verhogen zodat bij uitzonderlijk hoge waterstanden zoals op 1 februari 1953, het water er niet meer de lage stadskwartieren kan binnenvloeien.
Uit bovenstaande blijkt dat essentieel aan het strand-en zeefront tussen Casino en havengeul te Oostende aan het onveiligheidsniveau t.a.v. golfovertopping en overstromingsgevaar weinig of niet werd verholpen. Zelfs de verhoging van het stormmuurtje tot 0,75 m (in 1975) betekende slechts een geringe verbetering van het veiligheidsniveau. Men moet immers voor ogen houden dat de storm van 1 februari 1953 in de schaal van de probabiliteit van voorkomen gerangschikt is met een retourperiode van slechts 250 jaar (gemiddelde jaarlijkse overschrijdingskans van 1/250). Na verloop van een halve eeuw (sinds 1953) blijft er nog steeds een onaanvaardbare toestand bestaan ten aanzien van de zeer onveilige factoren, nl.
- een zeer laag strand waardoor onvoldoende golfremming en golfbreking op het strand zelf ;
- een lage zeedijkkruin die bezwaarlijk kan verhogen wegens de bebouwing ;
- een nauw zeewerend pakket begrepen tussen het strand en de zeedijkglooiing enerzijds en de laag gelegen stad anderzijds ;
- een dicht bevolkte laaggelegen stad waar een overstroming aanstonds een catastrofale allure aanneemt ;
Uit bovenstaande overwegingen blijkt dat de uitvoering van de sinds jaren voorgestelde maatregelen om er het veiligheidsniveau op een aanvaardbaar peil te brengen dringend en definitief dienen beslist te worden.
Meer weten: lees de publicatie "Oostende onder water"
(c) Robert Simoen. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.
Reeds op het middaguur op zaterdag 31 januari 1953 had ik berichten ontvangen over een wellicht zware storm die zich op de Noordzee ontketende. Het was dan ook wel normaal dat, werkende (Dienst der Kust) en wonende (Oostende) aan de kust, mijn nieuwsgierigheid mij naar de zeedijkpromenade had gelokt om er het schouwspel van de storm bij hoogwaterstand (tussen 13.00 en 14.00 uur) gade te slaan. Toen reeds overtopte heel wat golfwater de zeedijkkruin, evenwel zonder er echt een gevaartoestand te creëren.
De hieropvolgende nacht werd evenwel katastrofaal voor Oostende. De hoogwaterstand reikte even na middernacht (1.00 à 2.00 uur op zondag 1 februari 1953) tot een ongekend niveau. De hoge stormgolven rolden aanhoudend over de kruin van de zeewering, over de promenade de laaggelegen stad binnen. Via de havengeul en de getijdokken vloeiden er ook massa’s zeewater over de oevers en de kaden de laaggelegen stadskwartieren binnen.
Terloops wil ik aanstippen dat ik ook persoonlijk door dit onheil was getroffen : de kelder van mijn woonplaats was gevuld met zeewater met als gevolg dat ik geen beschikking meer had over licht, verwarming, radio of telefoon.
De zeedijk van Oostende ter hoogte van het hotel Osborn was zwaar beschadigd. Ook aan de promenade en aan de Capucijnenhelling die tot de promenade toegang geeft, waren diepe uitspoelingen aangericht die de fundering van de hotels bedreigden.
Aangezien het kantoorgebouw van mijn dienst (Dienst der Kust) ook in de overstroomde zone lag en bijgevolg onbereikbaar was, heb ik dan in de vroege morgen besloten mij naar het stadhuis te begeven dat wel bereikbaar was. Daar heb ik inlichtingen kunnen inwinnen over de werkelijke stand van zaken. Na overleg met mijn directeur en collega’s werd een taakverdeling ingesteld. Wegens de enorme verwoestingen aangericht aan de zeeweringen op de oostkust (Heist, Knokke, Het Zoute, het Zwin) kreeg ik als taak er onmiddellijk de toestand in handen te gaan nemen. De verwoestingen waren er immers zo erg dat voorlopige beveiligingswerken er dringend nodig waren. Ik kreeg hierbij de hulp van het leger en van een reeks opgeëiste aannemerfirma’s.
Na de overstromingsramp van 1 februari 1953 werden er in Oostende tamelijk vlug twee maatregelen genomen.
Op de achterrand van de promenade werd een laag stormmuurtje gebouwd (veel te laag : amper 35 cm hoog) dat moest beletten dat het stormwater dat over de promenade vloeit de stad zou kunnen binnenlopen. Die min of meer dunne waterlaag werd opgevangen in een ruime koker die onder de promenade werd gebouwd. Het is via die koker die uitmondt in de zeewering t.h.v. het Klein Strand nabij de havengeul dat het opgevangen water terug naar het strand wordt afgevoerd. Die maatregel heeft bij matige stormen een efficiënte werking. Vanzelfsprekend wordt echter het hoog opspattend water bij zware golfbreking op de zeewering hiermee niet belet hoog over dit lage muurtje tot tegen de bebouwing achter de promenade te klappen en via de toegangshellingen (straten) die tot de promenade toegang geven de lage stad binnen te vloeien. Een andere maatregel bestond erin de kaden rondom de getijdokken in de haven te verhogen zodat bij uitzonderlijk hoge waterstanden zoals op 1 februari 1953, het water er niet meer de lage stadskwartieren kan binnenvloeien.
Uit bovenstaande blijkt dat essentieel aan het strand-en zeefront tussen Casino en havengeul te Oostende aan het onveiligheidsniveau t.a.v. golfovertopping en overstromingsgevaar weinig of niet werd verholpen. Zelfs de verhoging van het stormmuurtje tot 0,75 m (in 1975) betekende slechts een geringe verbetering van het veiligheidsniveau. Men moet immers voor ogen houden dat de storm van 1 februari 1953 in de schaal van de probabiliteit van voorkomen gerangschikt is met een retourperiode van slechts 250 jaar (gemiddelde jaarlijkse overschrijdingskans van 1/250). Na verloop van een halve eeuw (sinds 1953) blijft er nog steeds een onaanvaardbare toestand bestaan ten aanzien van de zeer onveilige factoren, nl.
- een zeer laag strand waardoor onvoldoende golfremming en golfbreking op het strand zelf ;
- een lage zeedijkkruin die bezwaarlijk kan verhogen wegens de bebouwing ;
- een nauw zeewerend pakket begrepen tussen het strand en de zeedijkglooiing enerzijds en de laag gelegen stad anderzijds ;
- een dicht bevolkte laaggelegen stad waar een overstroming aanstonds een catastrofale allure aanneemt ;
Uit bovenstaande overwegingen blijkt dat de uitvoering van de sinds jaren voorgestelde maatregelen om er het veiligheidsniveau op een aanvaardbaar peil te brengen dringend en definitief dienen beslist te worden.
Meer weten: lees de publicatie "Oostende onder water"
(c) Robert Simoen. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.