Deel 02. Wat ik vernomen heb in Engeland over de Oostendsche visscherij
Toen wij Oostende verlaten hebben op zaterdag 13 mei 1940 aan boord van de fransche maalboot hebben wij op onze reis naar Folkestone en vervolgens naar Southampton, vele Oostendsche visschersvaartuigen voorbijgevaren, allen op weg naar Dieppe. Deze fransche visschershaven was ten andere ook onze bestemming maar, ongelukkiglijk onzen kapitein, had te Folkestone, bevelen gekregen om ons te Southampton te landen, daar intusschen duitsche vliegers, magnetische mijnen in en voor de haven van Dieppe gelegd hadden.
Het was een heelen tijd, na onze aankomst in Engeland, vooraleer ik iets kon vernemen over onze Oostendsche visschers. Allerlei geruchten liepen rond. Velen onzer visschersschepen waren te Dieppe aangekomen, andere waren meer zuidelijk, in andere fransche havens binnen; nog andere hadden koers gezet naar Engelsche visschershavens als Brixham, Fleetwood, Milford.
Vanaf de eerste dagen dat we in Engeland waren, heb ik getracht inlichtingen te krijgen over onze visschersvloot maar dat was zeer moeilijk daar intusschen gansch de fransche kust door de duitschers was bezet geweest.
Het eerste nieuws dat we vernamen was heel schrikkelijk. De groote motortrawler O.288 “Normandie” eigenaar Maurice Lenaers, te Oostende, zou niettegenstaande het verbod der fransche overheden, toch uit Dieppe zijn vertrokken om naar Engeland te vluchten. Pas buiten de haven is het schip op eene magnetische mijn geloopen en spoedig gezonken. Ooggetuigen zouden het schip nog een tijd lang met de kiel van boven hebben zien drijven. Aan boord van de “Normandie” zouden 70 mensen geweest zijn, allen verdronken, waartusschen Maurice Lenaers en gansch zijne familie en nog andere vrienden en kennissen. Het is schrikkelijk!
Op 10 juli 1940 vernemen wij dat vier visscherstoombooten van de oostendsche Reederij te Fleetwood waren aangekomen met vele oostendsche vluchtelingen aan boord.
Een vijfde stoomtrawler de “Christ Mahlman” (?) met kapitein Blondé aan boord was insgelijks verwacht, en men was reeds erg ongerust over het wegblijven van dit schip, toen een telegram kwam melden dat het schip, alles wel aan boord, binnen was in een haven van het zuiden van Frankrijk. Vele vluchtelingen moesten met dit schip naar Frankrijk overkomen, onder meer de oostendsche reeders, Mr. Bauwens, Decrop, Londès, enz.
De zoon van Arsène Blondé, insgelijks Arsène Blondé, is te Fleetwood en draagt daar de verantwoording over de schepen der O.Reederij gezien den bestuurder M.Vanderol en kapitein Blondé, vader, niet in Engeland zijn.
Den 22 of 23 mei heeft men Heer Aspenslagh, directeur der Belgische Visscherij, gezien in Den Haver, samen met kapitein Arsène Blondé, vader.
Ik verneem dat M.Henri Smissaert, die op 18 mei te Oostende aan boord was van een schip der O.R. om naar Vrankrijk te vertrekken op het laatste oogenblik aan wal gegaan is, samen met zijne familie.
M.M.Daems en Deceuninck die ook aan boord waren, zijn geland in Den Haver, van waar zij met hunne familiën het land ingetrokken zijn.
Heer F.Vandenberghe is in den Haver gezien geweest op 20 mei. Waren daar ook Mr.Devos, vischkoopman en kantienhouder, en M.Hessens, kooper van de firma Brunet.
Het reisgoed van schepenen Peurquaet en Edebau was aan boord van een schip van de O.R. in den Haver aangekomen. Dit reisgoed moest in Dieppe afgezet worden maar het schip kon daar niet binnen om reden van de magnetische mijnen.
De O.163, van de O.R. lag in La Rochelle op 18 mei zonder bemanning.
Zeecommissaris Barbe is te Londen. Hij heeft zijn bureel Regentstraat 99.
Op 20 augustus verneem ik van een vriend uit Fleetwood dat de Oostendsche schepen die daar varen schoone reizen maken en de Oostensche visschers goed aan hun brood komen en dat alleman te vreden is. Maar er wordt bijgevoegd dat, zooals het door de band altijd gaat, er zijn die de zaak zullen bederven voor andere menschen die niet in de gelegenheid zijn op die manier aan hun brood te komen (dronken loopen, achter de uur op straat, nutteloos geld verteren, gekleed gaan als millioenairs, enz).
Uit Brixham, vernamen wij het volgende: Van de gansche garnaalvisscherij uit Oostende, zijn er te Brixham een twintigtal schepen, er zijn daar ook ongeveer 20 scheepjes van Heyst en een 20 tal van Zeebrugge. Van gansch de belgische kustvisscherij zouden er dus slechts ongeveer 60 schepen overblijven!
De overige zouden in Vrankrijk gebleven zijn, meest te Dieppe en hetgeen daar gebeurd is, zou verschrikkelijk zijn geweest. De meesten die er gebleven zijn, werden door vliegerbommen gezonken. Wat mag er gebeurd zijn met de opvarenden, visschers en hunne familiën die insgelijk aan boord waren om samen te vluchten.
Er zouden dus slechts ongeveer zestig Belgische garnaalscheepjes overblijven van eene vloot van omtrent twee honderd!
De Belgische visschersvloot in het algemeen heeft groote verliezen ondergaan en wij vreezen dat er zeer vele slachtoffers zullen zijn onder onze brave visschers.
Uit Brixham, zooals uit Fleetwood vernemen wij dat daar ook de visschers goed aan hun brood komen. Des te beter.
Te Milford zijn er ook een aantal stoomtrawlers en grote moterschepen, onder meer zouden er daar eenige schepen zijn van de groote reederij Pêcheries à Vapeur.
Wij hebben kunnen vaststellen te Dagenham en te Chingford, ook op een dag te Londen dat de visch heel duur verkocht wordt en dat vele soorten ontbreken. Heel zelden ziet men in de vischwinkels terbut, griet of tongen. Platvisch, schol, witting, kleine rog, kleine schelvisch, haring en makreel zijn de soorten die meest te koop gesteld worden, in kleine hoeveelheden en duur.
Wij lezen op 22 October 1940 in de “Daily Herald”: Wanneer zullen de prijzen voor visch worden gecontroleerd? “Waarom deze prijzen niet werden vastgesteld is een geheim voor onze gansche nijverheid” schrijft C.W.Jordon, een vischhandelaar en ijsverkooper te Hull. Gedurende de vorige oorlog, zegt hij, waren maximum prijzen vastgesteld voor alle soorten visch en deze reglementering verliep zonder eenige moeilijkheid.
Ten dage van heden zijn de prijzen van 600 tot 800 per honderd hooger dan deze geboekt vóór den oorlog en iedere vischwinkel in het land gaat den ondergang te gemoet. Zooals men ziet botsen de belangen van vischers en vischkoopers tegen elkaar te Engeland zooals overal. Indien de prijzen hoog zijn dan komt dit voornamelijk om reden dat bijna gansch de groote engelsche visschersvloot stilligt, omdat bijna al de trawlers door de “Navy” opgeëischt werden om dienst te doen als “minesweepers” omdat het omzeggen onmogelijk geworden is de visscherij te bedrijven in de Noordzee en in het Kanaal.
Er blijven, omzeggens, maar enkel vreemde visschers over om de visscherij te bedrijven, zooals Belgen, Hollanders en eenige andere. Maar ook getal dezer schepen is zeer beperkt om reden dat slechts weinige dezer schepen de engelsche havens hebben kunnen bereiken en dat dan nog verscheidene onzer schepen insgelijk werden opgeëist om dienst te doen als “minesweepers” voor de engelsche admiraliteit.
Zoo kennen wij eene reederij van motortrawlers van Oostende die vier schepen heeft moeten afstaan. Het gerucht loopt zelf rond dat de echtgenoote van de reeder (mev.Ach Christiaens) veel verdriet zou gemaakt hebben voor deze opeischingen en er van zou gestorven zijn, te Milford.
Verder schrijft de “Daily Herald”:
“Het is de werkende klas die 95 per honderd van de visch koopt in normale tijden maar thans is dit onmogelijk geworden, gezien de hooge prijzen. Maar het slechtste van al is het feit dat vreemdelingen hooge fortuinen verwezenlijken in de nijverheid. Reederijen met trawlewrs die op Ijsland varen, hebben enkel Engeland om hun visch te verkoopen en maken ongeveer 200.000 pound per week met een zekere winst van 180.000 pound!
Bijvoorbeeld de stoomtrawler Gyllfi die op Ijsland vaart verkocht hare vangst te Fleetwood over eenige dagen en miek er van 11.400 pound. Ten hoogsten genomen beliepen de onkosten tot 1000 pound. Dit maakt eene zuivere winst voor drie weken varen van 10.400 pound.
Vóór den oorlog was er een inkomtaks van 10 ten honderd geheven op alle vreemde visch. Voor eene niet te verstane reden werd deze taks afgeschaft met een verlies van minstens 20.000 pound per week voor Engeland of meer dan 1.000.000 pound per jaar.”
Tot daar de “Daily Herald” die schijnt te vergeten dat Engeland mag zeer tevreden zijn dat Belgische en andere vreemde schepen varen niet alléén om geld te verdienen maar ook helpen om voor de bevoorrading van de engelsche bevolking te zorgen.
En indien onze reederijen en onze visschers goede zaken doen mag men niet vergeten dat het ten prijze is van de grootste gevaren en dat vele schepen met vele menschenlevens zijn verloren gegaan omdat onze visschers niettegenstaande de verraderlijke zeemijnen, de onderzeebooten, de vijandelijke vliegers en daarbij nog de gewone en bestendige gevaren van de zee, naar zee trekken om voor hen en hunne huisgezinnen de bete brood te verdienen en om voeding voor het engelsche volk te zorgen.
En op 25 october lezen wij in de engelsche bladen volgend bericht meegedeeld uit officieële bron: “Meer visch en goedkooper vervrozen visch zooals schelvisch, kabeljauw, helebut, tongen en zalm, zal ingevoerd worden uit Canada en Newfoundland door het Ministerie van Bevoorrading. De verkoopsprijzen zullen gecontroleerd worden en zullen veel lager zijn dan de tegenwoordige prijzen.
Op eind november waren er nog geen veranderingen te bespeuren in de vischwinkels en van vervrozen visch was er nog geen spraak.
Op 20 november 1940 vernemen wij het droevig nieuws dat de motortrawler O.293, schipper Boydens, van de motor reederij (Bestuurder M.Decrop) op eene mijn zou geloopen zijn en met man en muis zou gezonken zijn.
Hetzelfde lot zou de O.85 een trawler van de maatschappij Pècheries à Vapeur te beurt gevallen zijn. Beide schepen vaarden op Milford. Eens te meer vele jonge menschenlevens verloren. Eens te meer verscheidene weduwen en wezen in onze Oostensche visserij.
Waarlijk het vischje wordt duur betaald en niemand mag het zuurgewonnen loon van de visscher overjeunen.
Lees hier het vervolg