Deel 03. In memoriam
Uit: “Onafhankelijk Belgie”, donderdag 14 augustus 1941, p. 3
DE H.CLAEYS OVERLEDEN
De Belgische kolonie te Brixham is in de rouw. Haar voornaamste verbindingsagent, de h.Georges Claeys werd haar door de dood ontrukt. De overledene werd geboren te Oostende, op 14 Februari 1881, en is op 12 Juli jl. aan de gevolgen van een ziekte bezweken in het Torbay Hospital te Torquay.
Deze verdienstelijke man zal diep betreurd worden door de talrijke vrienden die hij in Belgie heeft achtergelaten alsook door diegenen die in ballingschap zijn vrienden geworden waren. Hij was handelaar in visscherij-artikelen en gemeente- en provincieraadslid te Oostende en had alsdusdanig vooral onder onze kustbevolking geleefd.
De oorlog was voor hem, zoals voor de meesten onder ons, een schrikkelijke beproeving geweest. Hij was door het gemeentebestuur belast met een opdracht en aldus verplicht Oostende en zijn gezin te verlaten. In den beginne voelde de h. Claeys zich zeer eenzaam en teneergedrukt waar het toeval van de “billeting” hem heenzond. Hij wist evenwel deze inzinking te boven te komen en deed al wat hij kon om het moreel te steunen van de vluchtelingen die met hem te Chingford waren. Bij gelegenheid van het Nationale Feest van verleden jaar, toen de tijden voor ons zoo somber waren, richtte hij een vaderlandsche betooging in die een buitengewoon succes kende. Naderhand aanvaardde hij het ambt van verbindingsagent bij de talrijke visschers, die te Brixham verblijven. Daar ook gaf hij zich geheel aan zijn taak en beijverde hij zich om de ballingschap van zijn landgenooten draaglijker te maken.
Uit: “De Zeewacht”, na de oorlog
Het droevig nieuws is heden officieel bevestigd: M. Georges Claeys, gemeente- en provinciaal raadslid, is overleden in Engeland waar zijn familie in de onmogelijkheid was hem in 1940 te vervoegen.
Hij een self made man, een Oostendenaar van kop tot teen, een bezielende personaliteit, wordt diep betreurd.
Geboren te Oostende in een kroostrijk gezin, den 14de Februari 1881, voltrok hij zijn studiën in het O.L.Vrouw College, waarna hij in de bureelen trad van wijlen M. August Hamman, waar hij het ambt van secretaris van den volksvertegenwoordiger en dat van opziener zijner reederij waarnam.
In die eerste hoedanigheid had hij de gelegenheid in betrekking te komen met de vele overheden en de talrijke burgers en werklieden van de kiesomschrijving Oostende – Diksmuide – Veurne, en zoo was hij, in korte jaren op de hoogte van de noodwendigheden, de eischen in korte woorden, van al de aangelegenheden, die in dien uitgestrekte sector, kleinen en grooten, armen en rijken, gaande mieken.
Dank zijn ingenomen welwillendheid, zijn hoffelijke handelwijze, bevredigde hij ten volle de menschen die beroep deden op de tusschenkomst van M. Hamman. Hij liet daarbij ook dikwijls zijn invloed gelden, want met zijn scherpzinnig doorzicht wist hij alras hoe best de belangen van die streek, van die instelling, van die persoon gediend moesten worden. Zoo werden die jaren goed geschikt tot voorbereiding van zijn openbaar leven.
Maar waar hij uitmuntte was in zijn tweede ambt, als toeziener der reederij. Daar was hij baas, want als geboren Oostendenaar, was hij op de hoogte van al de toestanden van de zeevisscherij en meteen had hij de gelegenheid kennis te maken met al de visschers en hunne familie, dank zij de jaarlijkse rondreizen van masse en paaie, van over ouds, langs de kust zoo goed bekend als de Blankenbergsche rekeningen.
Al de mannen kende hij met hunne naam en lapnaam, hij was op de hoogte van hunne stamboom, van aan de wortels tot aan de kruine en wist hoe zwaar dat ze weegden onder opzicht van vlijt, techniek en gedrag. Ook, Menheere Georges was op de kaaie zoo wel bekend als Menheere Herri en was een fijn brokje Menheere Georges Claeys te hooren redekavelen met Menheere Herri Poppe over de visscherij, de vangsten en bijzonderlijk over de rijke folklore van onze zeemenschen, die zoo luide klink dat ze niet kan geboekt worden. Die folklore beschreef hij geern met zijn flinke penne, want hij kende met zijn kanten en zijn abouten, zowel deze bedreven in de mijne, op de sloepen of aan de geernaarstrap.
Het was een plezier hem later te bezoeken in zijn eigen doeninge. Met zijn rondborstige statuur, zijn flinke gezondheid, zijn prettige glimlach, kwam hij er geern te voorschijn tusschen korren, netten, koorden en allerhande vischtuig midden die pekreuke, zo eigen aan onze schipperij, om gelijk welk verzoek gretig te beantwoorden. Hij miek immers deel van vele instellingen, telde er overal goede vrienden, was op zijn tonge niet geklopt en wist goed hoe de gezagvoerders te bewerken.
Geen wonder dus, dat hij in zulke voorwaarden, goede figuur zou maken in de openbare besturen: op verzoek van de Katholieken ingaande – want katholiek was hij van een stuk – aanvaardde hij aan het kiezerscorps voorgedragen te worden, en hij behaalde met klank een zetel in de Gemeenteraad en een in den Provincialen Raad, waar hij hardnekkig en met volle kennis van zaken de belangen van de lastenbetalers en deze van de zeevisscherij verdedigde.
Verwierf hij den dank van zijne kiezers, voor zijne menigvuldige tusschenkomsten, hij verwierf ook deze van de Staat, die hem menig eereteeken schonk.
Georges Claeys, die de goedheid zelve was, weigerde nooit zijn aandeel te nemen in de lastige taken die de Katholieken hem oplegden en waar hij optrad was men bijna zeker van den goeden uitslag.
De algemene hulde die zijne nagedachtenis toegekend wordt weze voor zijne beproefde weduwe en kinderen een troost die de zekerheid nog versterkt, dat die innige visschersvriend in het Rijk van den eersten visscher, Sint Pieter, reeds de belooning voor zijn verdienstelijk leven ontving.
Hij ook beminde, met overtuiging, het schip van den grooten apostel, dat sedert twintig eeuwen orkanen en tempeesten trotseert en toch nooit kan, noch zal vergaan.