Deel 01. Dagboek

Georges Claeys was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gemeenteraadslid van Oostende en provincieraadslid van West-Vlaanderen. Zijn kleindochter Godelieve Claeys heeft zijn dagboeken in haar bezit waarin hij de laatste dagen verhaalt van de gemeenteraad voor de bezetting, ook de vlucht naar Frankrijk en hoe hij tenslotte, samen met vele Oostendenaars, in Engeland terechtkwam.

In Engeland werd hij 'liaison officer' benoemd voor de Belgische Vluchtelingen van Brixham (Devon). Daar was er een grote kolonie Oostendenaars. Ook hield hij nauwkeurig een verslag bij over de Belgische Visserijvloot. Een deel van zijn briefwisseling in dit verband is ook bewaard gebleven. Hij is ziek geworden toen hij in Brixham verbleef en in het ziekenhuis in Torquay overleden op 11 juli 1941 (geboren Oostende 14-2-1881).

Deze verslagen wil Godelieve Claeys doorgeven en voor iedereen toegankelijk maken via publicatie op deze website. Zij heeft ze in de spelling van toen letterlijk overgetikt.



Eerst en vooral: Waarom heb ik Oostende verlaten?

Op donderdag, 16 mei 1940, zes dagen na de Duitschen inval in Belgie, werd het nieuws van den oorlog om het uur slechter en slechter. De Duitschers drongen maar altijd meer en meer vooruit. Ons Belgisch leger, niettegenstaande alle hindernissen en versterkingen die ons gedurig als onoverkoombaar waren bekend gemaakt, niettegenstaande het heldhaftig strijden van onze soldaten, moest gedurig achteruit. Engelsche en Fransche versterkingen konden deze vooruitgang niet stremmen. Te Sedan leden de Franschen een erge nederlaag en hunne legers worden doorbroken. De geschiedenis zal voorzeker uitmaken dat het daar is dat het lot van Belgie en van Holland beslist werd. De opperbevelhebber van de geallieerde legers Generaal Gamelin en vele andere fransche generaals werden afgezet. Men zegt dat een fransch leger van 200 000 man daar werd krijgsgevangen genomen.

Om deze wijde breuk in de fransche legers te stoppen moesten alle fransche en ook engelsche reserven naar het zuiden van Sedan gezonden worden, dit ten nadele van de beloofde en voorziene hulp voor de belgische en Hollandsche legers.

Te Oostende kwamen de vluchtelingen van uit het binnenland per duizenden toe. Duizende autos trokken door Oostende in de richting van de Panne en Frankrijk. Afdelingen soldaten kwamen te Oostende aan om zich later naar Dixmuide en omstreken te begeven. Officieren wachten op bevelen die niet kwamen. De Oostendenaars, per duizenden, vluchten weg of maakten zich gereed om te vluchten. Alle middelen waren goed; auto's, autocamion, kar en paard, velos, te voet! Deze schrikkelijke dagen deden ons de bange dagen van october 1914, herdenken.

Maalbooten lagen vertrekkensgereed met aan boord de documenten en papieren van de Nationale Bank en van de ministeries. De kelders van de Nationale Bank, in de Kaaistraat, werden geledigd. Al het goud werd op de maalbooten overgebracht.

In de namiddag vlogen 2 duitsche vliegmachienen over de stad. 's Avonds werden bommen geworpen aan de Haven, dichtbij de maalboot Londen-Istambul die vertrekkens gereed lag. Dit vermeerderde de angst van de inwoners.

Ik dacht nog niet Oostende te verlaten maar des namiddags kwam mijn schoondochter, echtgenoote van mijn zoon Andre, dokter in geneeskunde te Jabbeke en Lieutenant-geneesheer in het leger, per auto naar mijne woning. Andre had haar gezegd ons allen te komen halen met het doel 's anderendaags uit Jabbeke naar Frankrijk te vertrekken. De auto moest bevatten mijn schoondochter, haar twee kleine kinders, mijn vrouw, mijne twee dochters en hun reisgoed. Zoals algemeen werd gedaan bond ik een matras boven op den auto om de ingezetenen tegen machinegeweer vuur van uit de lucht te vrijwaren.

Ik nam afscheid van mijne vrouw, dochters en schoondochter en bleef alleen te huis met mijn zoon Josef, 18 jaar oud, die nochtans gereedschap miek om insgelijks te vertrekken naar Frankrijk daar bevel gegeven werd aan al de jongelingen het land te verlaten om niet in de handen der Duitschers te vallen. Mijn tweede oudste zoon, Willy, ontvanger der Gemeenschappelijke Kas voor Zeevisscherij, was intusschen met zijne vrouw insgelijk naar Frankrijk gereisd om te Dieppe zijne bezigheden voor de belgische visscherij voort te zetten. Daar zou hij mijne vrouw, zijn moeder en mijne twee dochters, zijn zusters ontmoeten. Het was ook naar Dieppe dat mijn jongste zoon Josef zou vertrekken. Ik zou dus alleen te Oostende blijven!

Maar op Vrijdag 17 mei (des anderendaags) had ten stadhuize, om 11 ½ uur, eene officieuse vergadering plaats van den Gemeenteeraad. De dagorde was zogezegd de Ravitailleering van Oostende maar van deze zaak was er geen spraak.

Waren tegenwoordig het voltallig schepencollege en de gemeenteraadsleden Daems, Smissaert, Vanhoutte, Devriendt en Claeys; Mr. Serruys, in uniform van gemobiliseerd officier van het Belgisch Leger, deed eene korte verschijning. Van de 25 leden van den Gemeenteraad waren er dus maar 10 tegenwoordig. De anderen waren reeds weg. Daar er spraak zou zijn van de Ravitailleering van onze stad waren ook Z.E.H.Desmet, Pastoor Deken en Heer Alfons Deceuninck uitgenodigd en tegenwoordig.

M.Peurquaet, schepen, deelde mede dat hij en zijn collega M.Edebou besloten hadden het land te verlaten. Zij waren bevreesd aangeklaagd te worden door sommige hunner Oostendsche vijanden die zij wel kenden. Er bestond, volgens hen, voor hun beide gevaar van gefusilleerd te worden. Ten andere gansch de socialistische groep van de gemeenteeraad was reeds weg. Daarbij, volgens schepen Peurquaet, zou Oostende plat gebombardeerd worden.

Schepen Vroome bevestigde dat Oostende in groot gevaar verkeerde van platgelegd te worden. Hij ook zou vertrekken. De laatste berichten melden dat de Duitschers de stad Doornik bereiken. Er bestaat dus gevaar dat alle vlucht naar Frankrijk zal afgesneden worden. Een stoomtrawler van de Oostendse Reederij zal om 2 uur vertrekken naar Dieppe. De gemeenteraadsleden die zulks begeeren mogen medereizen. Schepene Peurquaet en Edebau zullen met deze boot vertrekken. Een camion van de stadsdiensten zal ter beschikking zijn om het reisgoed aan boord te brengen.

M. de Burgemeester Moreaux was niet veel van zeg maar verklaarde dat hij zou vertrekken met zijn vrouw, Mme Moreaux. Eindelijk Schepen Van Glabbeke deed dezelfde verklaring. M. Surmont, Gemeentesecretaris, zegde dat gezien het voltallig schepencollege besloot de stad en het land te verlaten, hij zulks ook ging doen, niettegenstaande hij, volgens de wet, zijn post niet mocht verlaten.

Wat moesten de 4 of 5 gemeenterasleden die overbleven nog doen. De verklaringen van het Schepencollege, en in het bijzonder van (5) Schepenen Peurquaet en Vroome waren angstwekkend. M.Smissaert, M.Daems en ik besloten, na deze schrikwekkende verklaringen insgelijks te vertrekken. M.Vanhoutte scheen twijfelachtig maar deed ten slotte zijn naam opschrijven voor het afhalen van zijn reisgoed. Alleen mijnheer Devriendt zegde niets!

Wat mij betreft ik durf ten stelligste verklaren dat tot op het uur van deze vergadering ik besloten was te Oostende te blijven, maar gezien de alarmische verklaringen die ik kwam te hooren, gezien ik gansch alleen of daaromtrent zou overgebleven zijn als gemeenteraadslid om onder de Duitschers te moeten handelen, besloot ik met benepen hart, samen met mijn zoon Josef, plaats te nemen op de trawler van de O.R. die om 2 uur zou vertrekken naar Dieppe waar ik hoopte mijn huisgezin terug te vinden en waar naartoe bijna gansch de Oostendsche visscherij vertrokken was.

Rond 1 uur kwam een auto van de stad mijn reisgoed halen en ik ging te voet naar de vischmijn waar de trawler zou liggen. Een auto van de stad met schepenen Peurquaet en Edebau stopte langs de baan om mij en mijn zoon Josef op te nemen en ons verder naar de sluizen der nieuwe visschershaven te brengen. Daar ontmoette ik M.Daems met zijne vrouw, zoon en zuster, Mr en Mev Henri Smissaert met zoontje en hun beider moeders, Mr en mev Emiel Smissaert. We zouden al te samen vertrekken. Maar de aangeduide vischstoomboot lag nog steeds in de dok en na een uur wachten kregen we bericht dat het vertrek enkel des anderedaags, zaterdag, zou plaats hebben.

Schepenen Peurquaet en Edebau besloten met de stadsauto naar stad terug te keeren. Ik besloot hen te vergezellen. Wij zouden 's anderendaags (6) vroeg terugkeeren. Al de anderen besloten het overige van de dag en zelfs de nacht over te brengen in de kelders van de lokalen van het bestuur van de vischmijn.

In den namiddag begaf ik mij naar het stadshuis om verder nieuws. Daar bleek het een echte warboel te zijn. Bedienden liepen weg en weer en wisten niet wat gedaan, velen schenen nog niet te hebben vernomen van de beslissing genomen door het schepencollege. Ik vernam dat een speciale tram, ingericht door M.Courtens, Bestuurder der Buurtspoorwegen des anderendaags zou vertrekken in de richting van Frankrijk. Buiten het personeel der tramdiensten, zou er plaats zijn voor het schepencollege, enz.

Schepen Edebau, die ik op het stadhuis ontmoette, scheen erg kwaad en verlegen. Volgens hem, zouden Burgemeester Moreaux en Schepen Vroome kostelijken tijd verliezen en wachten om te vluchten tot dat het te laat zou zijn. 

In de stad was het een algemene vlucht geworden. De ministeries die naar Oostende waren overgebracht waren vertrokken naar Frankrijk. Post en telegraafbureelen waren gesloten. Gansche rijen autos, zwaar geladen, stonden vertrekkensgereed. Soldaten stonden met pak en zak gereed om Oostende te verlaten. De bevolking, met diepen angst in het hart, zou meestendeels vluchten, velen stonden radeloos aan de deuren van hunne woningen of in de straten.

Intussen werd op bevel van Gouverneur Baels alle verkeer op de hoofdwegen voor alle vervoermiddelen stop gezet. Dit moest beduiden dat ook het Belgisch Leger zou achteruit trekken naar Frankrijk en dat hetgene wij gezien hadden, in october 1914, zich zou (7) herhalen. Duizende en duizende voertuigen, van alle soort, stonden langs straten en wegen geblokkeerd.

Om 9 uur 's avonds, kwam Schepen Edebau mij zeggen dat 's anderendaags een fransche maalboot zou vertrekken om 10 uur 's morgens, van aan de zeestatie, en dat ik mede mocht. De bestemming van dit schip was Dieppe. Nu dat ik besloten was te vertrekken zou ik in betere voorwaarden dan op de stoomtrawler deze fransche haven bereiken om daar mijn vrouw en kinders, schoondochter en kleinkinders terug te vinden.

Zaterdag 18 mei

Op zaterdag, 18 mei, om 9 ½ uur 's morgens, begaf ik mij naar de zeestatie. Daar lagen aan de Kaai, twee fransche maalbooten en twee belgische vertrekkensgereed. De belgische maalbooten waren de “Prince Albert” en de “Prins Baudewijn”. In de zeestatie waren honderdenen honderden vluchtelingen en er kwamen er nog gedurig toe. Maar nog niemand mocht aan boord.

Rond 10 ½ uur kwamen de ambtenaars en bedienden van het ministerie van Buitenlandsche zaken, in gesloten groep. Zij waren ten getalle van ongeveer honderd en vijftig en zouden met een der fransche booten naar Dieppe vertrekken. Deze groep mocht zich onmiddelijk aan boord begeven. Dank aan Mr Goor, overste van het zeewezen, mocht ik insgelijk door en begaf mij aan boord van de fransche boot waarop dat personeel van het ministerie van Buitenlandsche zaken reeds plaats genomen had. Het was een fransche maalboot, in vredestijd dienst doende tusschen Dieppe en Newhaven (Engeland).

Aan boord (8) van de “Prins Albert”, langs mijn schip gemeerd, waren reeds zeer vele vluchtelingen daags te voren aan boord gelaten. Maar thans werden ook de vluchtelingen vanuit de statie op de kaai toegelaten en gingen aan boord van een van de vier schepen.

Rond 11 uur kwamen twee duitsche vliegers over de haven. De bemanningen der twee fransche maalboten onthaalden ze op een hevig afweergeschut door machienegeweervuur en lichte kanonnen. Het was als in een hel aan boord. Vrouwen en kinderen schreeuwden om hulp en wisten niet waar vluchten om te ontsnappen aan het dreigend gevaar van de bommen. Na een tiental minuten werd het geschut stopgezet. De duitsche vliegers waren verdwenen, een van hen zou getroffen in zee zijn neergestort, maar verscheidenen vrouwen met hun kinderen hadden den schrik in het lijf en gingen aan wal.

Het uur van vertrekken was nabij. De matrozen van ons fransch schip overhandigden aan ieder passagier een reddingsgordel met verzoek deze onmiddellijk rond het lijf te doen. We waren dan met ongeveer zeven honderd aan boord, zonder de bemanning te rekenen. Om 12 ure 20 werden de kabels gelost. Traag stoomde ons schip buiten de haven, westwaarts. Toen we buiten de haven vaarden zagen wij dat boven ons zeven fransche vliegers over ons zouden waken terwijl twee engelsche torpedobooten ons zouden begeleiden!

Koers werd gezet langs de vlaamsche kusten in de richting van Duinkerke. Alles was gereed gemaakt voor in geval van ramp. De reddingsbooten waren gereed (9) om te water te worden gelaten, de vlotten waren klaar om over boord te worden geworpen. Men voelde dat het gevaar groot was. Wat zou er gebeuren moest ons schip met zijn zeven honderd vluchtelingen door een duitsche vlieger-bom of een torpedo van een U-boot gezonken worden, of op eene mijn loopen!

Wij kwamen voor Duinkerke waar enige dagen nadien een der schrikkelijkste episoden van den oorlog zich zou afspelen: de redding van het engelsche leger! Een groot stoomschip lag daar gezonken voor de haven.

Onze fransche vliegmachienen waren verdwenen enkel de twee torpedobooten zouden ons nog een korte tijd vergezellen.

Na een kort oponthoud voor de haven van Duinkerke werd de reis voortgezet langs de Fransche kust. De zeehavens Calais, Gravelines werden voorbijgevaren. In de verte stompte zich de kaap Gris Nez aan de gezichteinder af.

Nog altijd was iedereen ten volle overtuigd dat ons schip voor Dieppe bestemd was maar officieren en matrozen bleven sprakeloos als visschen. Plotseling werd van koers veranderd. Ditmaal was er geen twijfel; ons schip stoomde recht naar de engelsche kust; weldra kwamen de rotsen van Dover ons in het zicht maar het was aan de kaaien van het dichtbij gelegen Folkestone dat ons schip werd vastgelegd.

Wat zou er nu met ons gebeuren. Voor velen, zoo niet voor allen was het eene ware ontgoocheling. Allen verlangden naar Frankrijk te reizen, ik niet het minst, daar ik in de hoop verkeerde daar mijne geliefde familieleden terug te vinden.

Voorover van ons, aan dezelfde kaai lag de belgische maalboot London-Istambul. De laatste (10) vluchtelingen van dit schip gingen juist aan wal en werden op een trein geladen met bestemming Londen. Maar van eene ontscheping was er voor ons geen spraak. Engelsche soldaten bewaakten de kaai voor ons schip. Niemand, zelfs geen lid van de bemanning mocht aan wal. Mannen van de engelsche geheime politie, de Scotland Yard, kwamen aan boord.

Na een paar uren aan de kaai liggen werden de kabels losgesmeten en wij staken van wal om aan 't anker te gaan liggen in de waters van Folkestone. Dit was om 9 uur 's avonds. Alle lichten moesten worden uitgedoofd en er werd ons gemeld dat we daar de gansche nacht zouden blijven liggen. Met de zevenhonderd opeengestapelde vluchtelingen aan boord was er geen gedacht eene redelijke rustplaats te vinden. Allen moesten dicht bij mekaar, gezeten blijven op de banken of stoelen zonder een oogenblik de ongemakkelijke lijfcorset te mogen afdoen. Het was alles buitengemakkelijk. Daarbij begon het vreeselijk warm te worden en versche lucht was er te kort. Iedereen kreeg voor avondmaal brood, water en een klein doosje ingelegd ossenvleesch.

Zo verliep de eerste nacht. Er waren vele vluchtelingen, vooral vrouwen en meisjes, die onpasselijk werden. Ik zelf kon het niet uithouden, door die ondraaglijke warmte en om 4 uur 's morgens was ik gelukkig frische lucht te kunnen scheppen op dek. Fransche mariniers lagen te slapen bij hunne kanonnen en machienegeweren terwijl een van hen de wacht hield om bij het minste gevaar alarm te roepen.

Van 's morgens 6 uur lag ons schip vertrekkens gereed. Voor iedereen was de vraag, waar naartoe? Het stond vast dat we niet te Folkestone zouden landen. Een nieuwe hoop dat we naar Frankrijk (11) zouden varen ontstond. Wij wisten niets van de gebeurtenissen die zich afspeelden in Belgie en in Frankrijk. De kapitein was op de brug op bevelen wachtende die per T.S.F. moesten komen.

Eindelijk rond 9 uur kwam er beweging. De ankers werden gelicht. Ons schip vaart de zee in, weg van Folkestone en Dover. Wij sturen westwaarts, misschien naar Dieppe!

Maar een gepensioneerde belgische loods, aan boord van ons schip, heeft een engelsche loods op de brug gezien in gezelschap van de kapitein en trekt daaruit het natuurlijke gevolg, dat wij toch in Engeland zullen landen. Dit zou voor de meesten van ons een nieuwe ware ontgoocheling zijn want moesten wij in Engeland landen dan is het de scheiding tusschen ons en onze familiën!

Wij sturen westwaarts het English Channel in, maar verliezen de engelsche kust niet uit het gezicht. Thans varen wij voorbij een aantal oostendsche garnaalscheepjes die koers maken naar Dieppe. Ook ontmoeten wij groote motortrawlers en stoomtrawlers van Oostende die op de fransche kust sturen, waar zij van de fransche zeeoverheden op bevelen moeten wachten. Het zal in alle geval Oostende niet zijn die zij voor bestemming zullen krijgen.

Plots voelen wij een schok tegen de romp van ons schip! De machienen worden stilgelegd. Iedereen verkeerd in angst. - Na enkele minuten hooren wij de machienen terug aan 't werk gaan. Wij zouden op een stuk wrak gestoot hebben, drijvende tusschen twee waters. Wij sturen altijd westwaarts, te midden van het English Channel. Wij ontwaren niets van de fransche kust en zien altijd de engelsche kust, in de verte, rechts van ons. (12)

Wij trachten een matroos te ondervragen om te weten waar wij naartoe varen. Hij weet het zelf niet maar verzekert ons dat het in alle geval naar Dieppe niet is, daar wij nu juist deze haven voorbijvaren. Hij zelf woont te Dieppe, is sedert weken niet thuis geweest en het is ook zijn vurig verlangen te Dieppe te landen.

Wij varen maar altijd door, in dezelfde richting. Voeding aan boord is schaarsch. Het water is gerantsoeneerd. Ons schip was niet uitgerust om verscheidene dagen te varen met zooveel passagiers aan boord, zonder de levensmiddelen te kunnen vernieuwen. Vele passagiers zijn onpasselijk geworden. Twee vrouwen moeten verzorgd worden in de ziekenkamer aan boord. Zij schijnen krankzinnig te zullen worden.

Maar de koers van ons schip wordt plots veranderd. Wij sturen recht op de engelsche kust. Het duurt niet lang vooraleer wij de engelsche haven Portsmouth ontwaren en het eiland Wight.

De machienen worden stilgelegd. Een motorboot legt aan, op zijde van ons schip. Een tweede engelsche loods komt aan boord. Wij varen traag vooruit want wij zijn in gevaarlijke waters. Inderdaad, wij ontwaren een groot aantal mijnen aan malkaar verbonden met kabels en drijvende op de oppervlakte der zee. Deze mijnen zijn insgelijk aan de grond geankerd en kunnen zich niet verplaatsen. Er is nogtans een vrije doorgang door de engelsche loodsen bekend maar het zou bijna onmogelijk zijn voor een schip tusschen deze mijnen door te varen zonder een daartoe aangestelde engelsche loods. Het gevaar van in de lucht te vliegen ware bijna onoverkomelijk. Des nachts is alle verkeer verboden en moeten de schepen, op voldoende (13) afstand op anker liggen en de dag afwachten.

Wij varen door, thans in de richting van Southampton. Wij kruisen verscheidene engelsche transportschepen geladen met duizende soldaten die naar Frankrijk trekken. De “Tommies” juichen naar ons. Wij allen zenden onze groeten gaarne terug.

Ook varen twee groote engelsche hospitaalschepen ons voorbij, ook op weg naar Frankrijk. Zij zijn gansch in het wit geschilderd en dragen overal goed zichtbaar Roode Kruisen. Wij ontmoeten eveneens een aantal watervliegtuigen, die op het water liggen te drijven.

Van uit de verte komt de haven van Southhampton dichter bij. Tientallen vastliggende balloons, hoog in de lucht, beschermen deze groote havenstad tegen vijandelijke luchtaanvallen.

De machienen worden stilgelegd, het anker wordt losgelaten. Wij liggen stil met rechts van ons de engelsche kust en met links het wonderschoone Isle of Wight, met bloemen en hovingen, villas, cottages en kasteelen, prachtig om zien.

Belgische maalbooten liggen daar eveneens ter anker, niet ver van ons. Geheel de vloot is daar, inbegrepen de “Prins Albert” en de “prins Boudewijn” die na ons uit Oostende vertrokken zijn maar niet te Folkestone ten anker hebben gelegen. Hunne Belgische vluchtelingen zijn reeds allen te Southampton geland geweest. Wij vernemen thans dat de “Prins Albert” juist buiten Oostende aangevallen is geweest door Duitsche vliegers. Verscheidene bommen werden geworpen, heel dicht bij het schip, gelukkiglijk zonder het te treffen. Al de opvarenden hebben schrikkelijke oogenblikken beleefd.

Het is nu 3 uur 's avonds. Van landen is er geen spraak meer. Nog een nacht zullen (14) wij aan boord van ons schip moeten overbrengen. Gelukkig komt een motorboot levensmiddelen aan boord brengen. Deze bestaan uit beschuiten en brood. Dit zal ons avondmaal zijn. Op nieuw worden alle lichten uitgedoofd, het gevaar van duitsche vliegers blijft bestaan, alhoewel in mindere mate. Nochtans moeten wij allen onze lijfcorsets rond het lijf behouden en wij zullen nog een nacht doorbrengen in de moeilijkste voorwaarden.

Thans mogen wij vernemen dat ons schip onmogelijk naar Dieppe kan varen. Duitsche vliegers hadden in en voor de haven magnetische mijnen rondgestrooid. De kapitein had bevel gekregen ons naar Southampton over te brengen.

Des anderendaagts, maandag 20 mei, werden de ankers gelicht. Langzaam voer ons schip de binnehaven van Southampton binnen. Wij worden aan de kaai vastgelegd, juist over de zeestatie. Ons schip is omringd van groote stoomschepen, Southampton is immers een zeer groote zeehaven.

Politieagenten van Southampton bewaken de kaai, eenige van hen stappen aan boord van ons schip. Agenten van de Scotland Yard, de engelsche geheime politie zijn ook aanwezig.

Eerst worden de zieke vrouwen, op draagberries aan wal gedragen, dan is het de beurt der passagiers per groepen van 25. Het is nog eens het personeel van het Ministerie van Buitenlandsche zaken dat de voorkeur heeft. Ik zeg aan een politieagent dat ik “Councillor for Ostend” ben en ik mag door met de tweede groep.

In de zeestatie van Southampton was er een zeer belangrijke dienst ingericht om de Belgische vluchtelingen te ontvangen. Iedereen moest op beurt voor zoo wat 7 of 8 tafels verschijnen waarvoor twee of meer “officieelen” hadden plaats genomen. Op menigvuldige vragen hadden wij te antwoorden. Iedereen (15) moest in een kabien treden om een geneeskundig onderzoek te ondergaan, vervolgens voor de tafel van Scotland Yard verschijnen waar onderzocht werd indien men soms op de engelsche “black list” niet te vinden was. Eindelijk kwam men in bezit van een engelsche identiteitskaart en een nummer. Dan mocht men in een afgesloten gedeelte van de zeestatie binnen waar heel vriendelijke engelsche nurses ons “a cup of thea” en een pak beschuitjes aanboden.

In de zeestatie vormden de ambtenaars en bedienden van het Ministerie van Buitenlandsche zaken een afzonderlijken en gesloten groep. Het gerucht liep rond dat ze terug aan boord zouden mogen gaan om naar Frankrijk te reizen. Door een hunner leiders was getelefoneerd geweest naar de Belgische Ambassade te Londen en men verwachte nu antwoord.

Ik trachte mij bij deze groep, die overal de voorkeur had, te voegen. Dit scheen aan sommigen niet te veel aan te staan en een van de ambtenaars werd gelast mij te ondervragen. De mij gestelde vragen schenen mij effen af belachelijk daar ik gemakkelijk kon bewijzen dat ik wel degelijk Provinciaal en Gemeenteraadslid was van Oostende. Ten slotte zegde mij den Heer Schneider, Directeur bij het Ministerie, dat hij er geen bezwaar in zag dat ik mij bij zijn groep voegde. Ook de Scotland Yard scheen over mij niet al te gerust want later heb ik vernomen dat bij andere Belgen inlichtingen over mij genomen werden.

De andere vluchtelingen namen plaats in een speciale trein gereedstaande in de statie. Ik en de groep waarbij ik mij gevoegd had, stonden te wachten (16) op “orders”. Wij hadden geen stoel of geen bank om op te zitten. Ik was doodmoe te meer dat ik sedert de voorgaande vrijdag dus sedert 4 dagen niet de minste rust had kunnen genieten.

Eindelijk, het was rond 4 uur in de namiddag, kwam een afgezant van het Belgisch Consulaat te Southampton melden dat iedereen moest plaatsnemen in de speciale trein die al lang vertrekkensgereed stond. Het was een algemeen loopen om nog eene plaats te vinden. Zoo haast iedereen daarin gelukt was werd het sein tot vertrek gegeven.

Zooals reeds gezegd was het een speciale trein, nergens werd er gestopt. Steden en dorpen, zeer schoone landschappen gleden voorbij. ... Wij kwamen in de omstreken van Londen, de trein vertraagde en reed langzaam voort. Eindelijk stilstand! Statie Barkingside! Het was dan rond 8 uur 's avonds. Spoedig zou het donker worden. Konden wij nu maar een bed bekomen!

Barkingside is een der stations van de stad Ilford, een der voorsteden van Londen en zelf deelmakende van Groot Londen.

Wanneer de trein stilstond hoorden wij roepen in 't fransch: “Tout le monde descend”. Wij werden verzameld op het plein voor de statie. Opnieuw vormden de ambtenaars en bedienden van het Ministerie een afzonderlijke groep waarbij ik mij voegde. Er waren een aantal politieagenten en mannen van de Scotland Yard.

Het sein van vertrek werd gegeven. Na een tiental minuten stappen bevonden wij ons voor de gesloten ingang van een groot park! De groote poort werd opengedaan, wij moesten binnenstappen. In dit park, verscheidene hectaren groot, stonden honderden alleenstaande kleine huisjes. We waren in het zoogenaamde (17) “Dr Barnado's home” in geheel Engeland bijzonder goed gekend. Dit park dient, in vredestijd, om duizenden jongens en meisjes te huisvesten en ze een stiel of aanbacht aan te leeren, elk volgens bekwaamheid en aanleg. Jongens en meisjes, afzonderlijk worden ondergebracht in die huisjes, door de engelschen “cottages” genoemd. Ieder cottage draagt een eigen naam en bestaat uit 2 plaatsen op de gelijkvloers en twee plaatsen boven. Er is een waschplaats met gazvuur en water op de gelijkvloers. Deze plaatsen dienen eigenlijk maar voor nachtverblijf daar aan de leerlingen in afzonderlijke groote zalen het vakonderwijs gegeven wordt terwijl de eetmalen in andere groote eetplaatsen worden bediend. Thans, tengevolge van den oorlog, zijn er geene leerlingen meer. Al de huisjes staan ledig, al de meubelen zijn weggenomen.

Door politieagenten, mannen van de Scoland Yard en leden van het engelsche “comittee” worden de aangekomen Belgen in kleine groepen verdeeld, mannen en vrouwen afzonderlijk, een groep per huisje. Ik en een aantal anderen werden aangeduid voor “Sweet Briar Cottage”, Welriekende Wilde Rozen Cottage. Iedereen kreeg twee kleine sargien. Het was nu bijna geheel donker en oververmoeid traden wij binnen. Ik en 10 andere van het personeel van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken moesten eene kamer betrekken op het verdiep. Tussen ons Directeur, Consul General, en andere hooge ambtenaars.

In onze kamer was er absoluut niets, alleen stof dat overal een vingerdik oplag! Wij hadden niets anders te doen dan ons gansch gekleed neder te leggen op de plankenvloer met een sargie onder ons, een ander boven ons, een valies voor hoofdkussen! Onnoodig te zeggen dat er geen spraak was van ons uit te kleeden. 's Morgens, heel vroeg, was iedereen te been, (18) zooveel als geradbraakt!

Het was dan dinsdag, 21 mei 1940.

Rond 9 uur kwam men ons ontbijt brengen. Brood met voor elk een klompje margarine, een stukje kaas. Een pakje koffie voor allen. Een van ons gelukte er in een klein keteltje te vinden en kon voor ons elk een tas koffie maken, 't is te zeggen dat al de inwoners van “Sweet Brian Cottage” moesten drinken uit dezelfde tas.

We wandelden dan rond in het park en konden vernemen dat daags voor ons honderden Belgen insgelijks in het “Dr Barnardo's Home” aangekomen waren. Het waren dezen die wij hadden zien aan wal gaan te Folkestone van af de “London Istambul”.

Kort na middag werden wij verwittigd dat wij een nieuw geneeskundig onderzoek moesten ondergaan en dat iedereen een bad moest nemen. Voor wat het bad betreft was iedereen er hoogst gelukkig om. Dat kan men wel begrijpen. Wij begaven ons dus naar het aangeduid lokaal en moesten afzonderlijk plaats nemen in een van de kleine kabientjes met een gordijn afgesloten. Men moest zich gansch uitkleeden en het bezoek van den dokter afwachten. Na het geneeskundig onderzoek moest ieder belgische kop waarop dat er nog min of meer haar groeide, door een engelsche nurse onderzocht worden om te zien of er soms wild aanwezig was!

En dan naar de nabijgelegen badinrichtingen. Indien iedereen van ons dacht dat wij gingen genieten van een badkabien waarin we, afgezonderd, de nodige kuischte zouden kunnen doen, waren we integendeel er toe verplicht, plaats te nemen, met twaalf man gelijk, op een houtten rek waarboven 12 stortkranen (douchen) met warm water ons (19) afspoelden. Zeep was er ter onzer beschikking maar het was toch erg vervelend daar met twaalf man te samen naakt te moeten staan, in tegenwoordigheid van engelsche bedienden die gereed stonden om een handje toe te steken om ons te helpen afdrogen na de groote waschte. Voor de vrouwen was het hetzelfde. Toch dit bad, hoe onfatsoenlijk ook voor ons, deed ons bijzonder goed na al de groote vermoeinissen die wij te verduren hadden.

Het geneeskundig onderzoek en het stortbad waren verplichtend voor iedereen. Onze engelsche identiteitskaart was ons afgenomen geweest en werd ons enkel teruggeven na aan deze twee verplichtingen te hebben voldaan.

Voor ons noenmaal kregen wij dien dag voor elk een papieren zakje inhoudende “fish and ships” dat wil zeggen gefruite visch en patates frites. Wat voor visch het eigenlijk was, wist niemand van ons te zeggen, zelf ik, Oostendenaar niet. De patates frites mochten wel een tijd langer in het vet of in de olie gelegen hebben om smakelijk te zijn!

Voor ons avondmaal kregen we brood en een stukje kaas. Brood was er genoeg en water uit de kraan in overvloed.

Velen van ons hadden een kostbare ontdekking gedaan. Een gansche hoop sargien lag onbewaakt op een afgezonderde plaats! Allen er naar toe en het was een trekken en halen om er een te kunnen bemachtigen. Het was immers zeer noodig, want de nachten waren koud. Ik had er ook een kunnen bemachtigen.

Rond 9 uur 's avonds lag iedereen in bed of beter gezegd iedereen lag terug op de plankenvloer. Ik had mijn derde sargie over mij getrokken maar een half uur later kwam een politieman, groot als een reus, in al de kamers een onderzoek doen. Met de hulp van een zaklamp werden de sargien (20) van iedereen geteld en die er meer dan twee had werd er een afgenomen, zonder complementen. Ik onderging hetzelfde lot.

Woensdag, 22 mei. Het regende de gansche morgen. Van wandelen in het park was er geen spraak. Het was erg vervelend. Wij hadden geen stoel om op te zitten en moesten een dankbaar gebruik maken van den grond om er ons achterste op neer te zetten. Wij waren altijd zonder eenig nieuws van den oorlog – alle uitgangen van ons park waren streng bewaakt door politieagenten. Wij waren gevangen in een kamp. 's Namiddags moesten wij onze identiteitskaarten terug gaan halen op het bureel waar ter zelfder tijd een lijst opgemaakt werd van al de aanwezigen.

Rond 4 uur, plotselinge verandering! Wij werden samengeroepen, midden in het park, dicht bij het arduinsteen waarop het standbeeld van Dr Bernardo prijkte. Ongeveer twee honderd en vijftig namen werden afgeroepen waartusschen eerst en vooral, natuurlijk, de namen van de mannen van het ministerie. Gelukkig was ik er tusschen, hoe het komt, weet ik niet! Vijf groote omnibussen van “London Transport” kwamen in het park binnengereden. Groote, zware omnibussen met opperdek en kunnende ieder van 50 tot 60 personen opnemen. Rond 5 uur waren de 250 uitverkorenen in de bussen en we reden buiten het “Dr Barnardo Home” zonder “tot weerziens” te zeggen.

Te Dagenham

Na ongeveer een half uur rijden, vergezeld van politieagenten op motos, kwamen we te Dagenham, insgelijks een voorstad van Londen, deelmakende zooals Ilford, van Groot Londen.

Wij werden afgelost aan eene methodische kerk bestaande uit de eigenlijke kerk en ook uit verscheidene andere zalen. In deze kerk worden er op de zondagen godsdienstige plechtigheden gehouden en ook cinemavertooningen gegeven. Het was in deze kerk dat wij gebracht werden. Wij konden er neerzitten en de dames en jufrouwen van het comiteit waren er heel vriendelijk voor ons. Men bracht ons warme thee en engelsche cakes. Wat waren we gelukkig!

De Mayor van Dagenham kwam ons met een bezoek vereeren en door de tusschenkomst van een “interpreter” zegde ons dat hij zeer gelukkig was ons te ontvangen in zijn stad en dat hij al zou doen wat mogelijk was om ons verblijf zoo aangenaam mogelijk te maken. Wij zouden onderkomen vinden bij de inwoners!

Vervolgens werd er aan iedereen van ons een gasmasker gegeven. Deze in bezit waren van een belgische gasmasker, kregen er nog een.

Het werd avond. De tweehonderd en vijftig werden verdeeld in twee groote zalen, een voor de mannen en een voor de vrouwen. Daar stonden “campbeds” voor ons gereed en op ieder campbed slaapkleeding. Voor sommigen kon dit dienen, voor de meesten niet. Het was in alle geval veel beter dan in Dr Barnardo's Home en het duurde niet lang vooraleer allen op hun campbed uitgestrekt lagen om te trachten een welverdiende rust te genieten.

Van af des anderendaags, Donderdag 23 mei, werd er begonnen met het toekennen der plaatsen bij de inwoners die er in hadden toegestemd “Belgian Refugees” op te nemen. Dit werk ging heel traag vooruit. Iedereen moest langs een lange (22) tafel voorbijgaan waarvoor een tiental Comiteitsleden en bedienden gezeten waren. Lijsten werden opgemaakt, formulieren ingevuld, ratsoenboeken gegeven, enz, tot dat men eindelijk op het einde der tafel geraakte waar een politieofficier gezeten was. Daar moesten 2 photos afgeleverd worden. Die er geen had, moest vergezeld van een politieagent, en per auto, naar een portretmaker gaan waar de 2 noodige photos werden gemaakt. Dan, eindelijk, was alles klaar.

De mannen van het Ministerie van Buitenlandsche zaken waren eens te meer de eersten om bediend te worden, en daar dit werk, zooals reeds gezegd, buitengewoon traag vooruit ging werd het avond en er bleven er een twintigtal van deze groep die niet bediend werden. Dit maal zou ik de eerste zijn na al de anderen en ik werd verplicht, des avonds, opnieuw gebruik te maken van mijn “campbed” zooals daags te voren.

Vrijdag 24 mei

Het was eerst in de namiddag dat ik aan de beurt kwam. Na mijn toer gedaan te hebben langs de groote tafel, na met een politieagent naar de photograaf te zijn geweest, kwam ik voor het laatste gerecht: de politieofficier. Daar werd mij, zooals aan iedereen, ten andere, wijs gemaakt dat wij niet in bezit mochten zijn van photografische toestellen of wapens; het was verboden per fiets of per auto te reizen, wij mochten ons niet verder dan 5 mijlen (8 kilometers) van onze verblijfplaats begeven. Toch was het ons toegelaten, zoo dikwijls wij maar wilden naar Londen te reizen, per trein of per bus. Vergezeld van een A.R.P. (Air Raid Warden) en per auto werd ik naar mijne nieuwe verblijfplaats gebracht. Dit was op een afstand van ongeveer 2 kilometers van (23) de Methodische Kerk.

Bij mijne aankomst, aan de deur van mijne nieuwe woning, Cornwallis Road, 39, was er niemand thuis maar na eenige minuten kwam de huisvrouw terug van boodschappen met haar twee jarig zoontje. De vrouw, Mtrs Martin, keek heel verwonderd naar mij. Zij had immers aan het Comite gevraagd haar enkel eene Belgische vrouw te zenden. Later heb ik vernomen dat de meeste inwoners enkel vrouwen en kinders gevraagd hadden. Zou het zijn omdat de engelschen hunne vrouwen niet te veel vertrouwen!

Gelukkigheid stond ik haar nogal aan, ik moet het toch gelooven, want mtrs Martin deed mij binnenkomen. Het was een werkmanswoning. Op de gelijkvloers eene eetplaats, een kleine keuken en een kleine badkamer. Boven op het eenig verdiep twee slaapkamers en een WC. Een dezer kamers ging de mijne worden. Ik was er zeer tevreden om want alles was zeer zuiver en er was een goed bed. Ik maakte kennis met Mtrs Martin en met haar zoontje Donald. Zij was er gelukkig om dat ik engelsch kon spreken en dat wij malkander konden verstaan.

Een avondmaal werd mij aangeboden. Engelsche kost, maar toch goed. Rond 7 uur maakte ik kennis met Mister Martin, teruggekomen van zijn werk. Het was insgelijks een vriendelijk persoon en ik voelde dat ik ging “wel” zijn bij deze menschen. Na gevraagd te hebben om een bad te mogen nemen, ging ik vroeg slapen en voor de eerste maal sedert acht dagen, had ik het groot genoegen, in een bed, een goede en noodige rust te mogen nemen. (24)

Dagenham

Dagenham is een stad van ongeveer 30 000 inwoners, in het oosten van London, op de boorden van de Thames gelegen. Deze stad is gebouwd over een twintigtal jaren, dus eene nieuwe stad en bestaat bijna uitsluitelijk uit werkmanswoningen. Deze zijn gebouwd in afgezonderde blokken van 4 tot 6 woningen. Alle woningen hebben een hofje voor de woning en een hofje langs achter. Alle woningen hebben dezelfde trant en dezelfde grootte. Gansch Dagenham gelijkt op een reusachtig dominospel dus is zeer eentonig en heeft niets aantrekkelijk. Er is een park, zonder boomen, enkel bloemen en sportpleinen.

De inwoners, meest werklieden, trekken 's morgens per velo, per bus, of per trein naar hun werk in Londen of omstreken. Ook duizenden werken in de fabrieken van Dagenham. Deze zijn allen langs de thames gelegen. Onder andere is er daar een groote fabriek van de maatschappij Ford. Dagelijks worden daar tientallen autos bijzonderlijk autocamions geleverd, bijna uitsluitend voor het engelsche leger. 

De woningen bestaan uit 4 tot 5 plaatsen waarvan 2 of 3 op de gelijkvloers en 2 boven. Iedere woning heeft in het hofje, in den achtergrond, een Andersonshelter. Dat zijn “abris” gebouwd met stalen platen, langs drie zijden en boven bedekt met een dikke laag zand of aarde. Deze shelters kunnen 4 tot 5 personen bevatten. Zoo zijn er meer dan 2 500 000 in Engeland. Daarbij zijn langs de hoofdwegen, op kruispunten en op onbebouwde gronden een groot aantal “public shelters” gebouwd in baksteen, deze kunnen van 50 tot 200 voorbijgangers opnemen.

Al deze shelters bevrijden de inwoners niet van de bommen zoo deze er op vallen maar bevrijden hen tegen luchtdruk en neervallende (25) stukken bommen of huizen wat al heel veel is. Duizenden menschen hebben hun leven te danken gehad aan die Anderson of Public Shelters.

Zooals in alle steden of dorpen in Engeland zijn de winkels of shops enkel in de bijzonderste straten gelegen, ook aan de bijzonderste kruispunten aan de uiteinden van de stad of dorp. Drankhuizen zijn er niet veel en hun getal is beperkt. Het zijn doorgaans de grootste gebouwen. In deze drankhuizen kan men bieren, stout en ook alcoolische dranken verbruiken of aankoopen om mede te nemen. Er zijn geen “garcons” of “serveuzen”. Men gaat aan de toonbank, krijgt de gevraagde drank mits contante betaling, verbruikt deze aan de toonbank of gaat er mee aan een tafel zitten. Deze drankhuizen door de engelschen Public Houses maar meestal Pubs genoemd zijn enkel open 's morgens van 10 ½ tot 2 uur en 's avonds van 5 ½ tot 10 uur. Op zondagen enkel van 11 ½ tot 2 uur en van 6 ½ tot 10 uur 's avonds.

Er zijn ook teashops waar men een “cup of tea” of een “cup of coffee” kan bekomen met of zonder een stukje cake of een taartje. 

Van koffie gesproken, het is voor ons Belgen die gaarne een tas goede koffie drinken, onmogelijk iets te bekomen, dat enigszins gelijkt op onze Belgische koffie. Koffieboonen zijn er in geene enkele winkel te bekomen. Men verkoopt pakjes inhoudende een mengsel van gemalen koffie en chicorei waarvan de engelschen hunne zoogenaamde koffie maken, maar zij hebben geen koffiekan met zak zooals wij gebruiken. Ten andere, in de meeste huisgezinnen is het eerder zeldzaam dat er koffie gedronken wordt.

Het leven te Dagenham, was voor ons, Belgen, eentonig, eerder vervelend. Altijd dezelfde wandelingen langs eentonige straten met (26) eentonige huizen. Het was altijd en altijd hetzelfde; een wandeling langs de Heathway waar de shops zijn en waar de meeste beweging was, tot aan de Chequerslane waar de fabrieken staan en waar verscheidene banken hunne bureelen hebben.

Kerken, kleine en enige groote, zijn er genoeg te Dagenham, allen protestantsche kerken en kapellen, zonder de minste gemeenschap met malkaar, integendeel.

Na enkele dagen konden wij gelukkiglijk de eenige katholieke kerk ontdekken, op omtrent een half uur van het centrum. Het was eene kleine kerk, ongeveer half zoo groot als de Capucienekerk te Oostende. Voor de meeste Belgen was het een troost, daar heel dikwijls eenige minuten te gaan bidden voor al deze die wij lief hebben.

Op 28 mei vernemen wij dat Koning Leopold de wapens heeft neergelegd. Dit nieuws was voor ons als een donderslag. Wat zou thans de houding zijn der Engelschen tegenover ons, Belgen! Gelukkiglijk na eenige dagen stellen we vast dat hun houding weinig of niet veranderd was. In tegenwoordigheid van ons, Belgen, vermijden zij nochtans over Belgie en Koning Leopold te spreken.

Op 29 mei vernemen wij dat de Duitschers in onze geliefde stad Oostende binnen gerukt waren! Tot wanneer? Helaas!

In het algemeen waren de Belgen goed gehuisvest te Dagenham. Spoedig kon men zich gewennen aan de Engelsche kost, zoo verschillend van de onze. De inwoners, al waren het maar werklieden, waren eer vriendelijk. Dat er Belgen waren die niet tevreden waren kan waar zijn, maar er zijn er altijd die nooit tevreden kunnen zijn!

Wij schrijven “de inwoners, al waren het maar werklieden waren zeer vriendelijk”; (27) Inderdaad! Het waren bijna al werklieden; maar het was opvallend, dat in algemene regel, de engelsche werklieden eene goede opvoeding genoten hebben en wel bekend zijn met de regels der beleefdheid en hoffelijkheid. Zij gaan 's morgens naar hun werk fatsoenlijk gekleed en 's avonds zoohaast zij 't huis zijn, wasschen zij zich proper en net en kleeden zich daarna als echte gentlemens!

Zoo verliepen de dagen te Dagenham tot vrijdag 14 juni als wanneer alle Belgen bericht ontvingen dat zij, daags nadien, 15 juni, om 10 uur 's morgens moesten vergaderen in hetzelfde Central Hall waar we drie weken tevoren aangekomen waren. Dagenham was een “protected area” geworden en op bevel van de militaire overheid moesten alle vreemdelingen weg. Het was met spijt dat we dit nieuws vernomen, we begonnen ons gewoon te maken aan deze stad en aan hare inwoners. Ook de inwoners en voornamelijk deze bij wie we gehuisvest waren, toonden niet het minst hoe dit nieuws hun tegensloeg; de Belgen waren reeds hunne groote vrienden geworden!

Zaterdag, 15 juni 1940

's Morgens om 10 uur was iedereen tegenwoordig in het Central Hall. Velen onder de Belgen waren vergezeld van de personen bij wie ze waren gehuisvest en die er aan gehouden hadden hen te vergezellen tot aan de vertrekplaats.

Aan al de Belgen werd er een nieuwe identiteitskaart gegeven, dit maal met een photo. Onze eerste kaart was dezelfde die alle Engelschen in hun bezit moeten hebben. Thans was het een “Alien Certificate” of Vreemdelingen Kaart. Ieder van ons had een bijzonder nummer op de kaart vermeld en deze nieuwe kaart gaf ons ook de onderrichtingen zooals ons mondelijks medegedeeld bij onze aankomst te Dagenham. (28) Rond 11 uur 's morgens kwamen 5 groote Londensche bussen ons halen en wij vertrokken na vaarwel te hebben gezegd aan onze vrienden van Dagenham.

Te Chingford

Na ongeveer een uur rijden, langs Ilford en Woodford, twee voorsteden van Londen, kwamen we in de stad Chingford, die onze nieuwe verblijfplaats zou worden, maar onze bussen hielden stil in 't noorden der stad op de boord van een groot bosch. Daar werden we gelost op de koer van een zomersche instelling bestaande uit een aantal groote houtten barakken, zijnde eet en slaapzalen. Dit was de “Jubilee Retreat” en was eigenlijk een plaats waar in vredestijd engelsche kinders voor een zekere tijd, gedurende de zomerdagen, een onderkomen verschaft wordt, waar ze kunnen genieten van de gezonde buitenlucht en het bosch. Allerhande kinderspelen waren daar aanwezig, zooals paardenmolens, toboggans, enz.

Wij moesten onmiddellijk vergaderen in eene groote eetzaal waar wij konden neerzitten op houtten banken voor lange houtten tafels. De Burgemeester van Chingford en een zijner Schepenen hadden er aan gehouden ons te komen welkom zeggen en ons de verzekering te geven dat ons verblijf in de Jubilee Retreat van korten duur zou zijn daar we welhaast bij de inwoners zouden worden opgenomen. M.Hemoteau, groepsleider van de bedienden van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken dankte in de naam van allen. Daarna kwam onze “diner” dat bestond uit brood, jam, salade en koffie!

Wij dachten dat wij opnieuw gevangen waren in deze inrichting tot dat wij eene nieuwe huisvesting zouden bekomen hebben, maar gelukkiglijk er werd ons medegedeeld dat wij buiten mochten. Van deze vrijheid werd dankbaar gebruik gemaakt om in (29) het bosch te gaan wandelen of een eerste bezoek te brengen aan Chingford.

Chingford is eene stad van ongeveer 40 000 inwoners, gelegen ten noorden van het centrum van Londen, maar deelmakende van Groot Londen, op de uiterste grens. Indien Dagenham bijna uitsluitend bewoond is door werklieden is, integendeel, Chingford bewoond meest door menschen van hoogeren stand, b.v. bedienden die dagelijks naar Londen trekken voor hunne bezigheden, renteniers en zelf rijke menschen. De huizen zijn ook grooter en schooner Meest allen hebben een hofje in den achtergrond.

In vredestijd is Chingford ook een zomerverblijf. De Engelschen, bijzonder deze van Londen, komen er heel dikwijls een of meer dagen doorbrengen, bijzonderlijk in het nabijgelegen groot bosch. Volgens het schijnt, komen daar duizende en duizende bezoekers, bijzonderlijk op zon en feestdagen.

Zooals overal zijn de winkels alleen in de bijzonderste straat gelegen, te Chingford in de Station Road, maar er is ook een tweede gedeelte in Chingford, Chingford South of Chingford Mount genoemd, op ongeveer 2 ½ kilometers van de Station Road. Te Chingford Mount zijn er meer en schooner winkels dan te Chingford North.

Vele protestantsche kerken of kapellen zooals te Dagenham, maar hier is ook eene katholieke kerk, niet groot maar zeer wel onderhouden. Deze katholieke kerk staat in de Station Road met al den overkant de groote protestantsche kerk.

Chingford wordt bestuurd door een gemeenteraad bestaande uit 24 leden. Onder hen worden 6 Schepenen gekozen. De Burgemeester is gekozen door de gemeenteraad. Hij zelf is geen gemeenteraadslid doch een rechtsgeleerde (30)

Het groot bosch, ten N.O. van Chingford is ongeveer 6 000 hectaren groot. Het is genaamd “Epping Forest” omdat ten N van het bosch de stad Epping gelegen is. Vroeger spreidde zich dit bosch over de gansche provincie Essex maar in de loop der tijden werd dit bosch grootendeels uitgeroeid om plaats te maken voor steden en dorpen. Ten slotte bleven er nog 6 000 hectaren over. Dit bosch bevat alle boomsoorten en veel struikgewas. Sommige plaatsen zijn wonderschoon en de Belgen te Chingford doen dagelijks groote en aangename wandelingen in het bosch. Er zijn in het bosch hertebeesten, veel eekhoorntjes, eenige vossen en zeer vele wilde konijnen. De jacht is verboden, gansch het jaar door.

Te midden van het bosch op de plaats “High Reech” genoemd staat een zeer oud kerkje, protestant, maar dikwijls bezocht door nieuwsgierige wandelaars. In de kerk ligt een boek ter beschikking waarin de bezoekers hun naam mogen schrijven. Ik bezocht dit kerkje op 27 juli 1940 en schreef mijn naam in dit boek. Namen van verscheidene Belgen waren reeds ingeschreven.

Op 6 mei 1882 gaf Koningin Victoria bevel dat dit bosch ten dienste van het publiek moest gesteld worden, ten allen tijde. Een aantal wachters, onder het bevel van een bevelhebber, waken over het bosch.

Te Chingford, bij het Royal Forest Hotel, bestaat een oud museum waarin gegroepeerd werden specimens van alle vogels in het bosch verblijvende, er zijn daar ook alle soorten van vlinders in het bosch gevonden.

In het gedeelte van het bosch aan Chingford palende is er een groote vijver, Connaught Water genaamd. In deze vijver, veel gelijkenis hebbende met de vijver van Ter Kameren bosch, Brussel, scheppen (31) de engelschen, gedurende de zomermaanden, hun vermaak in het bootjesvaren. Lijnvisschers zijn er ook talrijk.

Dicht bij Chingford zijn er drie heuvels dicht bij elkaar gelegen. Van op de top van deze heuvels geniet men over een wonderschoon zicht, langs alle kanten. Het is prachtig om te zien. In het N.W. onderscheidt men zeer goed de torens van Londen en het Alexandra Palace van waaruit de golven van de B.B.C. de wereld rond ingezonden worden.

Een van deze heuvels is de Pole Hill. Zooals men weet, volgen een aantal landen, zoo b.v. Engeland, Belgie, Frankrijk, Spanje, enz, het uur van het observatorium van Greenwich dicht bij Londen gelegen. Dit uur wordt berekend volgens de Meridiaan van Greenwich maar deze meridiaan loopt eigenlijk niet over Greenwich maar wel over Chingford. Deze juiste plaats loopt over de Pole Hill en daar staat een gedenksteen in arduin waarin volgende woorden gebeiteld werden: “this pillar was erected in 1924 under the direction of the reverend John Pond, M.A. Astronomer Royal. It was placed on the Greenwich Meridian and its purpose was to indicate the direction of true North from the transit telescope of the Royal Observatory. The Greenwich Meridian as changed in 1850 and adopted by international agreement in 1884 as the line of zero longitude, passes 19 feet to the east of this pillar”. Het is dus te Chingford op 19 engelsche voeten, ongeveer 5m70 van dit gedenksteen dat de Meridiaan met zero lengtebreedte (32) voorbijkomt.

Het was dus met groote belangstelling dat wij op dezen eersten namiddag, zaterdag 15 juni, onze nieuwe verblijfplaats hebben bezocht.

's Avonds, om 8 uur, hadden wij onze eerste “supper” in de Jubilee Retreat: brood met jam of kaas en een “cup coffee”, op zijn engelsch, wel te verstaan.

Daarna naar de slaapzalen! Twee voor de mannen, een voor vrouwen en kinderen. Ieder slaapzaal bevatte een honderdtal kampbedden en iedereen kreeg 2 kleine sargien. Niettegenstaande wij in Juni waren, was het in deze houtten barakken in het bosch gelegen, zeer koud en de meesten onder ons, alhoewel gansch gekleed, konden hun slaap niet vinden door de koude! Van 's morgens 4 uur waren we met velen reeds buiten om zoo geduldig mogelijk te wachten tot het “breakfast” uur, om 8 uur.

Ter onzer beschikking was er een ander barak om ons te wasschen. Daar stonden enige bakken water. Van de W.C. zou ik veel moeten zeggen; deze lieten, in alle opzichten, veel te wenschen over.

Zondag 16 juni

Er werd ons medegedeeld dat deze die zulks verlangden, konden mis hooren in de Katholieke Kerk te Chingford om 8 ¼, te 9 ½ en te 11 uur. De meesten van ons waren in de 11 ure mis. De Pastoor nam van deze gelegenheid gebruik om ons van op de predikstoel eenige woorden in het fransch toe te sturen, om ons welkom te heeten te Chingford en om de belgische ouders aan te sporen hunne kinders naar de katholieke school te zenden. In het Engelsch, deed hij, op vraag van het gemeentebestuur, verzoek dat de inwoners die zouden begeeren belgen in hun huis op te nemen, zich zouden aanmelden. (33)

Dezen eersten zondag ging voorbij in rondslenteren, in kleine groepjes.

Desanderendaags, maandag 17 juni, vergaderde het engelsch vluchtelingen comite in het bureel van het Jubilee Retreat om aanvang te nemen met het huisvesten van de Belgen.

Dit werk heeft een week lang geduurd. De inwoners van Chingford schenen niet haastig te zijn om Belgen te huisvesten alhoewel zij er voor betaald werden. De door het comite aangeboden prijs was misschien wel hoog genoeg om de kosten te dekken maar in alle geval was het niet mogelijk winst te maken. Oproep na oproep werd er gedaan door het Gemeentebestuur. Van huis tot huis werd er aangebeld en aangedrongen maar de uitslagen waren meest nietig.

Er moet gezegd worden dat er toen reeds een paar honderd Belgen, sedert drie weken, in Chingford gehuisvest werden. Deze waren uit het Dr Barnardo's Home rechtstreeks naar Chingford gezonden geweest terwijl de groep waarvan ik deelmaakte eerst drie weken te Dagenham heeft verbleven.

Met het huisvesten ging het heel traag terwijl iedereen van ons toch zoo verlangde om opnieuw een huis, voeding en bijzonderlijk een bed te vinden.

In het “Jubilee Retreat” maakte ik kennis met een belgische dame sedert 30 jaar in Engeland verblijvende. Zij is afkomstig van Doornik en haar zuster is getrouwd met M.Jean Tratsaert, broeder van Mejuffer Tratsaert, gemeenteraadslid te Oostende. Zij deelde mij mede dat mejuffer Tratsaert met haar zuster Mevrouw Galeyn in Frankrijk verbleven en laatst gezien waren geweest te Poitiers. Dank aan deze Belgische Dame, Mej. Claire Colmans, die zich bijzonder daarvoor inspande, hebben vele (34) Belgen een huisvesting gevonden.

Op woensdag, 18 juni, werd ik in het bureel binnengelaten en kreeg een adres waar ik mij mocht aanbieden. Dit adres luidde als volgt:

Mtrs Harrison

Oakhurstgardens 7

Rond 11 uur spoedde ik me me er naartoe. Het was dicht bij het bosch gelegen.

De dame was heel vriendelijk voor mij maar had aan het comite gevraagd dat ze zou 24 uren op voorhand verwittigd worden. Dit had het comite uit het oog verloren en de kamer, voor den Belg bestemd, was niet gereed.

Ik verontschuldigde mij, zeggende dat ik des anderedaags zou terugkeeren. Ik besloot dus, omdat ik niet anders kon, nog een nacht door te brengen op mijn koud kampbed van de Jubilee Retreat en 's namiddags, daar ik niets te verrichten had, deed ik een korte reis, per bus, naar Dagenham, om mijne vrienden bij wie ik aldaar gehuisvest was, een goeden dag te zeggen.

Op donderdag 19 Juni bood ik mij opnieuw aan bij Mtrs Harrison en werd binnengelaten en mijne kamer getoond. Het was een luchtige goede kamer met een goed bed. Ik werd een cup of tea aangeboden en ik stelde onmiddelijk vast dat ik gelukkig geland was bij brave welstellende mensen. De echtgenoot, Mr Harrison, was ambtenaar in een engelsch ministerie te Londen en er was een zoontje van 12 jaar oud die dagelijks, per velo, naar school trok te Woodford, twee kilometer ver.

De dame vertelde mij dat gedurig de oorlog 1914-1918, haar broeder soldaat in het engelsch leger, krijgsgevangen genomen werd door de Duitschers. Hij kon ontsnappen uit Duitschland en in Belgie geraken. Gedurende het overige van den oorlog werd hij verborgen en goed verzorgd (35) door een belgisch huisgezin. Mtrs Harrison is daarom de Belgen zeer dankbaar en is gelukkig insgelijks een belgische vluchteling te kunnen herbergen.

Ik vertelde haar mijn geschiedenis sedert dat ik van Oostende vertrokken was en dat ik zonder eenig nieuws van vrouw, kinderen en familie was. Zij begreep hoe ongelukkig dit was en verborg haar medelijden niet. s'Avonds kon ik kennis maken Mr Harrison. Deze stelde mij onmiddelijk gerust en zegde dat het hem aangenaam was mij in zijne familie op te nemen. Ik was zeer goed in dit huisgezin. De voeding was goed en overvloedig. Ik had eene schoone kamer en een goed bed.

En zoo gingen de dagen voorbij; 's morgens ging ik kennissen opzoeken. Men was altijd zeker ze rond 10 uur te vinden in de Station Road, de bijzonderste straat van Chingford. 's Namiddags deed ik groote wandelingen met mijn vriend M. Josef Kesteloot, een Oostendenaar maar te Brussel gehuisvest. Hij was bediende in het Ministerie van Buitenlandsche zaken. Met hem en met twee of andere deden wij groote uitstappen door het bosch of naar de omliggende steden of dorpen. Geen weg, in het groote Epping Forest was ons onbekend. Honderde kilometers hebben wij afgelegd.

's Zondags was de Katholieke Kerk van Chingford wel bezocht. Het grootste deel van de Belgen te Chingford ging naar de Mis. Na de 11 ure mis, waar er meest Belgen naar toe gingen, was er op het voorplein der kerk een soort van algemeene vergadering van Belgen, gelukkig elkaar te ontmoeten en wat te kunnen praten. (36)

- 21 Juli 1940 - Belgische Nationale Feestdag

De Belgen te Chingford hebben gedaan wat ze konden om op 21 Juli 1940, hun Nationale Feestdag te vieren.

Om 11 uren waren ze allen aanwezig in de Katholieke Kerk waar eene Mis ter hunner intentie gelezen werd. Gedurende de offerande zong M.Houart, een Belg, van op het okzaal, de Ave Maria van Schubert.

Na de mis werd op het orgel “De Brabanconne” gespeeld. Iedereen van ons was diep aangedaan en velen konden hunne tranen niet verbergen wanneer de vaderlandsche tonen van ons Belgisch Nationaal Lied door de Kerk weergalmden. Allen dachten aan ons zoo ongelukkig Belgie, aan onze familiën waarvan we niets wisten en die niets wisten van ons!

Na de Mis werd een stoet gevormd om vooruit te stappen naar het nabijstaande gedenkteken van de in den oorlog 1914-18 gesneuvelde soldaten van Chingford. Aan het hoofd van de stoet stappen M.Henroteau, hoog ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, vertegenwoordigende het personeel van de staat en M.G.Claeys, Provincie en Gemeenteraadslid voor Oostende, vertegenwoordigde de andere belgische vluchtelingen. De stoet hield stil rond het gedenkteken. De Burgemeester van Chingford had er aan gehouden bij de plechtigheid tegenwoordig te zijn. Hij was vergezeld door twee zijner schepenen en van de Gemeentesecretaris. Waren daar ook, afgevaardigden van de Oud Strijders van Chingford met hunne vaandels. Bloemen werden neergelegd voor het gedenkteeken en korte redevoeringen werden uitgesproken, op volgentlijk door M.Henroteau en door den Heer Burgemeester van Chingford. (37)

's Avonds had eene algemeene vergadering plaats van al de Belgen in het Edmonds Hall te Chingford South. Bijna al de Belgen waren tegenwoordig. Op het verhoog hadden plaats genomen, M.Henroteau, M.Claeys, Mev Stutely, schepen van Chingford, een afgevaardigde van de Belgische Ambassade te Londen.

M.Henroteau kwam de eerste aan het woord. In eene schoone rede, die bij al de aanwezigen de grootste indruk verwekte wist spreker de vaderlandsche gevoelens van eenieder op te wekken. Na een overzicht van den langen Kalvarieberg die allen hadden afgelegd, herinnerde spreker aan onze aankomst te Dagenham en te Chingford en bracht hulde aan de engelsche gezinnen waar we zoo hartelijk ontvangen werden. Spreker bracht een ontroerde hulde aan het Belgisch Vaderland, dit land van moed, van onafhankelijkheid, van vrijheid, schoonheid en herbergzaamheid, ons Glorierijk Belgie! Hulde bracht hij ook aan de Belgische soldaten van 1914-1918, aan de dapperheid van het Belgische Leger in den tegenwoordigen oorlog, aan onzen Koning, Leopold III, thans krijgsgevangenen, en die noch een afzonderlijke vrede, noch een wapenstilstand met de Duitschers gesloten heeft. Om te eindigen bracht spreker hulde aan het Britsche Rijk, waarvan de Regering heeft verklaart dat een zijner oorlogsdoeleinden het herstel is van de vrijheid en de onafhankelijkheid van Belgie. Deze schoone rede, in het fransch uitgesproken, werd langdurig toegejuicht en vervolgens op voortreffelijke wijze in het Vlaamsch vertaald door den Heer VanBurtsel, collega van M.Hemoteau. (38)

Vervolgens kwam M.G.Claeys, Provincie en Gemeenteraadslid voor Oostende aan de beurt. Spreker drukte zich uit in het Vlaamsch als volgt:

Mevrouwen, Mijnheeren en Beste Vrienden!

Het is voor mij een aangenamen plicht, in de naam van al de Belgen te Chingford, mijn besten dank uit te drukken aan M.Hemoteau voor de schoone en aanmoedigende woorden die hij komt uit te spreken.

Zijne woorden hebben ons diep getroffen en wij zijn hem ook dankbaar voor het inrichten van de plechtigheden van dezen dag.

We weten allen dat het zijn wensch is, zijne landgenoten dienst te bewijzen en dat menigeen van ons hem dankbaar moet zijn.

We danken ook op bijzondere wijze M.Houart die zoo volmaakt dezen morgen in de Mis, het Ave Maria van Schubert heeft gezongen. Zijn schoone stem bracht ons dichter bij ons geliefd en ongelukkig Belgie.

Ik vraag aan de vergadering de toelating om op eene gansch bijzondere wijze mijne stadsgenoten, de Oostendenaars, die hier tegenwoordig zijn, te mogen groeten. Een dag zal komen dat wij het geluk zullen hebben naar onze geliefde moederstad, die uit zijne puinen zal verrijzen, te mogen terugkeeren.

Heden morgen hebben wij met de meeste ontroering de schoone klanken van ons Belgisch Nationaal Hymne mogen aanhooren en dit heeft ons diep in de harten geschokt.

Al diegenen die het hart op de goede plaats dragen waren op dit plechtig oogenblik met hunne gedachten niet hier, in dit schoone en gastvrije Engeland, maar wij dachten allen aan ons diep beproefd Belgie, eens te meer het slachtoffer geworden van een booze en misdadige overweldiger.

Onze gedachten zijn heden, meer dan (39) ooit bij onze duurbare familieleden, bij vrouw en kinders, bij vaders, broeders en zusters die in Belgie of God weet waar, zoo ver van ons verwijderd zijn en die dag in, dag uit, wij zijn er ten zeerste van overtuigd, gedurig op ons denken, te midden, misschien, van groote beproevingen en ontberingen.

Op deze dag moeten onze gedachten insgelijks gaan naar ons geliefd Vaderland, het land der Vrijheid, waar wij allen, zonder dat wij het misschien wilden bekennen, zoo gelukkig konden leven, naar ons ongelukkig Vaderland, dat niets anders vroeg, dan met al zijne geburen in vriendschap en vrede te leven, naar ons Vaderland dat ongelukkiglijk het land is der bezettingen en der invallen, omdat het gelegen is op een der gevaarlijkste kruispunten van Europa en altijd het slachtveld van Europa is geweest.

Deze treurige gedachten mogen ons vertrouwen niet breken. Na dezen oorlog, den grootsten en schrikkelijksten die ooit bestaan heeft, zal ons geliefd Belgie herleven! Aan Belgie, zal dank aan de macht van het Engelsch Keizerrijk, de vrijheid en de onafhankelijkheid teruggeschonken worden.

Ik heb volle vertrouwen dat wij allen spoedig onze familiën en onze haardsteden zullen mogen wederzien en dat op 21 juli van toekomend jaar, in onze Belgische steden en dorpen, opnieuw onze schoone Belgische driekleur zal wapperen in de blijde zon en dat wij samen met onze familiën en met onze vrienden de heropstanding zullen vieren van een nieuw en vrij Belgie.

Daarom, Hoog de Harten! Mevrouwen, Mijnheeren en Beste Vrienden! Laat U niet ontmoedigen door voorbijgaande tegenkomsten en beproevingen. Denken wij eraan dat er zijn in ons land en buiten ons land die (40) meer lijden dan wij. Denken wij vooral, op dezen dag, aan onze heldhaftige soldaten, die hun leven en hun bloed, voor de vrijheid van ons vaderland, ten beste hebben gegeven.

Laat ons niet ontmoedigd zijn, laat ons niet beinvloeden door een misplaatst “defaitisme”. Laat ons toonen dat we goede Belgen zijn die waarlijk het hart op de goede plaats dragen. Laat ons hoopvol de toekomst te gemoet zien.

Deze gedachten zullen ons steunen in dit schoone en goede Engeland waar wij thans eene hartelijke gastvrijheid genieten. Laat ons vertrouwen dan blij de dag afwachten waarop het ons zal toegelaten zijn naar ons geliefd en vrij Belgie terug te keeren.

Mevrouwen, Mijnheeren en Beste Vrienden! Hoog de Harten! Leve Belgie!

Deze redevoering werd door langdurig applaus door de gansche vergadering begroet. Het gedeelte van deze redevoering betrek hebbende op Oostende werd door de vele Oostendenaars die op deze vergadering tegenwoordig waren, luidruchtig toegejuicht.

Na een woord door de bestuurder der zaal waarin we gastvrijheid genoten en na een korte en schoone aanspraak van Mtrs Stutely, schepen van Chingford en afgevaardigde van den Burgemeester, werd de “Brabanconne” gespeeld gevolgd door “Naar wijd en Zijd” en door, ten slotte de “God save the King” het engelsch Nationaal Hymne. Deze uitvoeringen werden door al de aanwezigen rechtstaande aanhoord en lang toegejuicht.

Deze schoone vergadering sloot te 9 ½ uur 's avons in de beste stemming. (41)

En zoo ging de zomer voorbij. Dagelijks, 's morgens en 's namiddags werden door ons lange wandelingen gedaan, in het bosch of in de omstreken. Geen weg, geen pad was voor ons onbekend, de drie heuvels van Chingford, waarop de schoone engelsche landschappen in alle richtingen, onze bewondering gaande miek, werden dikwijls beklommen en zoo gingen de maanden Juli en Augustus voorbij, zonder dat nochtans wij ons eenigzins konden gelukkig gevoelen. Wij hunkerden maar altijd om nieuws van vrouw en kinderen, van familieleden, van ons huis.

Van uit Dagenham en uit Chingford heb ik alle mogelijke middels gebruikt om toch te kunnen nieuws geven of en bekomen van mijne familie.

Van af de eerste dagen dat ik in Engeland heb doorgebracht heb ik een kort bericht gezonden door tusschenkomst van het Internationaal Roode Kruis naar mijne vrouw die ik veronderstelde te verblijven in het huis van mijn zoon Dokter Claeys te Jabbeke.

Ik zeg: veronderstelde! Inderdaad! Sedert zij mij verlaten heeft op 16 mei, op weg naar Jabbeke en vandaar naar Dieppe, samen met mijne twee dochters, mijn schoondochter en twee kleinkinders, weet ik niets meer van hen. Zijn ze te Jabbeke gebleven! Zijn ze vandaar vertrokken naar Kortrijk? Zijn ze doorgeraakt? Zijn ze niet ingesloten geweest tusschen de geallieerde en Duitsche legers? Zijn ze naar Jabbeke teruggekeerd? Ik hoop het beste voor hen en veronderstel dat ze te Jabbeke verblijven.

Het is daarom dat ik altijd alle nieuwsberichten naar Jabbeke, op het adres van mijn zoon gezonden heb maar ongelukkiglijk blijf ik zonder eenig nieuws. (42)

Ik heb alle mogelijk middels gebruikt om nieuws van mij aan mijne vrouw en kinderen over te maken.

Twee maal heb ik een kort bericht (20 woorden) kunnen zenden door het Internationaal Rode Kruis te Geneva. Ik heb me gewend tot den Consul van Spanje te Londen. Heb geschreven naar Belgische Ministers, toen in Frankrijk, naar alle personen die ik in Frankrijk wist om hen te vragen nieuws te trachten te bekomen van mijne familie. Eene fransche nurse, terugkeerende naar Frankrijk, heeft mij beloofd nieuws van mij naar Jabbeke te zenden.

In het begin van Augustus kregen wij bericht dat het ons toegelaten was naar Belgie te schrijven door tusschenkomst van het Internationaal agentschap Cooks Ltd, hoofdzetel te Londen. Brieven moesten kort zijn, geen betrekking hebben met de oorlog, niet melden waar wij ons bevinden en voor adres enkel onze naam opgeven gevolgd door de melding: “Postbus 506, Lissabon, Portugal”.

Zooals iedereen heb ik gebruik gemaakt van dit middel. Drie maal heb ik geschreven tot eind october, maar blijf altijd zonder antwoord, hopende nochtans dat mijne vrouw en kinderen mijne brieven hebben ontvangen! Daar wij in deze brieven niet mochten schrijven waar we waren en integendeel voor antwoord een adres moesten opgeven te Lissabon, Portugal, vreezen wij terecht dat onze familiën zullen denken dat wij in Portugal verblijven! Zij weten immers niet dat de maatschappij Cooks Ld, te Lissabon een bijhuis bezit die desgevallend de in de postbox 506 aangekomen brieven naar Engeland zou overmaken.

Zoo ik al het mogelijke gedaan heb om mijne vrouw te bereiken die ik te Jabbeke veronderstelde, heb ik hetzelfde gedaan om mijn zoon Willy, ontvanger der (43) Gemeenschappelijke Kas van Zeevisscherij, die met zijne vrouw naar Frankrijk vertrokken was, insgelijks terug te vinden. Hetzelfde voor mijn jongste zoon Jozef, die naar Frankrijk vertrokken was op bevel van de Belgische Regering die aan alle jongelingen in Belgie verblijvende, bevel gegeven had Belgie te verlaten om aan de Duitschers te ontsnappen.

Hoe dat mijn zoon Willy mijn adres heeft bekomen weet ik niet, maar op 15 Juli 1940 kreeg ik van hem een brief verzonden uit La Rochelle den 11 Juni! Uit deze brief kon ik vernemen dat hij en zijne vrouw in goede gezondheid waren en dat hij veronderstelde dat ik in Engeland was samen met zijn moeder en zijne twee zusters! Op 12 Augustus 1940, ontving ik insgelijks van mijn zoon Willy, een postkaart ook verzonden uit La Rochelle maar op 15 Juni (44) en mij meldende dat mijn jongste zoon Josef in goede gezondheid te Arcachon verbleef!

Ik was gelukkig dit nieuws te vernemen maar sedert 11 en 15 Juni waren La Rochelle en Arcachon in de handen der Duitschers gevallen en ik kreeg geen verder nieuws!

Een brief door mij gezonden op het adres van mijn zoon Willy naar La Rochelle is mij teruggezonden geweest door de engelsche Post Bestuur met de melding “no service”! Ik heb getracht naar mijn zoon Willy te schrijven bij middel van het agenschap Cooks maar wacht achter antwoord.

Op 23 Juli 1940, ontving ik een telegram, daags tevoren verzonden uit New York, door Mr Albert Dasseville, schoonzoon van Mevrouw Wwe Smissaert-Hoevenaghel, mij nieuws vragende over de gansche familie Smissaert. De Heer Dasseville is kapitein aan boord van een schip van de Compagnie Maritieme Belge (45) te Antwerpen, in vredestijd dienst doende tusschen Antwerpen en Belgisch Congo en thans tusschen New York en Matadi. Gaarne heb ik aan dit verzoek voldaan, eerst door een telegram meldende dat de gansche familie Smissaert in Oostende gebleven was en ook door twee brieven met meer bijzonderheden, gezonden naar New York en naar Matadi. Ik had immers door een brief van Arsene Blondé, junior, walkapitein van de Oostendsche Reederij, te Fleetwood, kunnen vernemen dat de gansche familie Smissaert die zich reeds aan boord bevond van een der schepen dezer reederij, te Oostende, op het laatste oogenblik terug aan wal gegaan was en te Oostende gebleven was. Op 21 Juli had ik van een Oostendenaar, Alfons Hintjens, uit de St Paulusstraat, en evenals ik vluchteling in England, vernomen dat Henri Smissaert, schepen was te Oostende. Later ontving ik uit New York een brief van M.A.Dasseville mij meldende dat zijne vrouw Simonne Smissaert bij hem was en dat beiden in goede gezondheid verkeerden.

Ik had insgelijks groot genoegen nieuws te ontvangen van volksvertegenwoordiger Porta die met al zijne kinderen en met zijn schoonmoeder in Frankrijk verbleef. Ik ontving van hem 3 postkaarten. De eerste verzonden den 14 Juni 1940, ontvangen de 25 Juli; de tweede verzonden den 19 Juni 1940, aangekomen den 29 Juli 1940 en de derde verzonden den 11 Juli 1940 aangekomen 12 Aug 1940. Tot heden weet ik eigenlijk niet hoe M.Porta aan mijn adres in Engeland is geraakt. Ik veronderstel dat hij moet ingelicht zijn geweest door het Belgisch Ministerie van Binnenlandsche zaken in Frankrijk waartoe ik mij gericht had. Uit deze (46) drie postkaarten kon ik vernemen dat de Heer Porta niets wist over mijne familie noch over de familie Smissaert. Hij beloofde mij al het mogelijke te doen om mij in te lichten. Hij schreef mij ook dat Oostende veel geleden had. Mter Lyin was bij hem, met zijne vrouw en zijne schoonouders (Mr & Mev Tempere [?onleesbaar]) M.Porta zou insgelijks mijne twee zonen in Frankrijk opzoeken en hij was van gedacht zo spoedig mogelijk naar Oostende terug te keeren of tenminste naar Belgie.

Door M.Porta vernam ik dat de Heeren Daems en Deceuninck zich in Frankrijk bevonden. Ik wist reeds door Kapitein Blondé junior, dat deze Heeren uit Ostende vertrokken waren aan boord van het schip van de O.R. waarmede M.Smissaer insgelijks moest vertrekken.

Begin November ontving ik van Mev Rotsaert, Wwe van wijlen notaris Rotsaert van Heule en te Wimbleton verblijvende, mededeling van een schrijven uit Oostende, daterende 27 Juli 1940 gezonden door de zoon, Kommandant Timmermans, bevelhebber van een onzer maalbooten thans in Engeland verblijvende. In dit schrijven las ik belangrijk nieuws uit Oostende:

Het huis van Dr Van Oye bij de Leopold I plaats ligt plat; Op de groote markt, ligt gansch de reeks gebouwen van af Patria tot en met het huis Royon plat; hetzelfde voor de stadsbibliotheek, het stadshuis; de “Société Littéraire” - In de Kapellestraat het huis Bogaerts; de groote winkel Savelkoul [hoek Witte Nonnenstraat – Kapellestraat]; het huis Demeester; het huis van Mej.Jean in de Ooststraat; het hotel Regina, Vlaanderenstraat.

Verder staat er in dezen brief dat de Visscherskaai en de wijk Opex het erg te (47) verduren hebben gehad alsook de Touroutsche steenweg naar het Blauw Kasteel, alsook de groote hotels op de zeedijk ...

Dit zijn allen verwoestingen van de Duitschers en aangezien we weten dat de engelschen sedert September bijna dagelijks de haven (?) van Oostende bombardeeren, vragen wij ons af wat er van Oostende zal overblijven na de oorlog!

Uit dezelfde brief kan ik vernemen dat M.Serruys burgemeester is te Oostende, M.H.Smissaert, schepen van geldwezen, M.Devriendt, schepen van het Openbaar Onderwijs, en H.Van Caillie, schepen van bevoorrading. We denken niet dat er meer gemeenteraadsleden te Oostende gebleven zijn; misschien M.Vanhoutte.

Uit Oostende hebben wij hier nog het eene vernomen, maar dat we niet weten indien dit alles juist is, geven we deze nieuwstijdingen onder alle voorbehoud!

In de Kapellestraat zijn de groote magazijnen Innovation en Uni Prix uitgebrand.

De lokalen van de Volksbond, Stockholmstraat, werden vernield.

Vele Oostendenaars werden gedood door machienegeweervuur uit duitsche vliegtuigen!

Oostende is voor 19 dagen ontruimd geweest!

Wij lezen in het dagblad “the Star”: op 21 October zal een schepen van Oostende die naar Frankrijk is gevlucht en die de noodige maatregelen niet heeft genomen om de bevolking tegen luchtaanvallen te beschermen, door het gerecht te Brugge moeten geoordeeld worden (wij meenen dat heer schepen Peurquaet bedoeld wordt).

Driehonderd onderwijzers hebben hun post verlaten. Van die 300 zijn er 204 die gansch of tijdelijk ontslagen werden uit hun dienst dit volgens het belang van hunne bedieningen.

Schepen Vroome en familie zouden in zee verdronken zijn als wanneer het schip waarmede (48) ze uit Oostende vertrokken zijn gebombasrdeerd en gezonken werd door duitsche vliegers.

Heer Velthof, Bestuurder der Stedelijke Vischmijn zou gedood geweest tijdens de vlucht, per auto, naar Frankrijk. Dit zou gebeurd zijn in dezelfde auto waarin zich Minister Delfosse en M.Devos, algemeen beastuurder van het Zeewezen zich bevonden. Deze twee werden insgelijks gedood.

Burgemeester Moreaux en familie zijn op zondag 19 Mei, per auto, naar Frankrijk vertrokken.

Mej.Tratsaert, gemeenteraadslid en haar zuster, Mev.Galeyn, zijn gezien geweest te Poitiers in Frankrijk en later te Arcachon.

M.Aspenslagh, Directeur voor zeevisscherij, M.Prosper Vandenberghe, M.Devos, kantienhouder van de vischmijn zijn laatst gezien geweest te La Rochelle. Burgemeester Moreaux en Gouverneur Baels werden afgesteld om reden dat zij hun post verlaten hebben.

Dit zijn tot 15 november, al de nieuwsberichten die wij uit onze goede stad Oostende ontvangen hebben. Zonder eenig nieuws van vrouw, kinders, schoonkinders, moeder, broeder en zusters en dit sedert 6 maanden, werkt dit op ons gemoed en maakt ons diep ongelukkig. Geen dag, geen uur gaat voorbij zonder dat ik aan mijne dierbare familie denk en alle soort van veronderstellingen maak de eene al zoo slecht als de andere.

Alhoewel ik over niets te klagen heb in het engelsch huisgezin dat mij heeft opgenomen, ontbreekt die teederheid, die intimiteit die men geniet in zijn eigen huis, midden vrouw en kinders, zonder dat er voor ons eenige hoop bestaat dat deze scheiding spoedig een einde (49) zal nemen!

Zoo als vroeger geschreven moest ik vrouw en kinders ontmoeten te Dieppe. Ongelukkiglijk de omstandigheden hebben het anders gewild.

Het is dus een oprecht ongelukkig leven en als ik er bijvoeg dat wij sedert begin van september in de grootste gevaren leven uit reden van de dagelijksche luchtaanvallen dan mag ik zeggen, zonder te overdrijven dat het voor alle Belgen te Chingford een echte Calvarieberg geworden is.

Een enkele troost is het gebed! Dagelijks gaan wij naar de kleine katholieke kerk te Chingford om God te bidden en O.L.Vrouw omdat ons de genade zou gegeven worden van alle ongelukken gespaard te blijven en omdat het groot geluk ons zou gegeven worden onze duurbare familie terug te zien.

Chingford onder de bommen

Het ligt niet in onze bedoeling algemeene beschouwingen te maken over de oorlog maar alleen neer te pennen wat wij gezien en gehoord hebben te Chingford, tijdens ons verblijf in deze stad. We herinneren er aan dat Chingford een deel is van Great London en in gansch de wereld heeft men bijzonderheden vernomen over het moorddadig bombarderen van Great London.

Voegen wij er onmiddellijk bij dat Chingford geen enkel gebouw of gelijk welke plaats bezit dat voor oorlogsdoeleinden gebruikt wordt. Er zijn geene fabrieken, geen enkel gebouw waarin voor den oorlog gewerkt wordt, absoluut niets. Nabij Chingford is er een klein kamp waarin soms een paar honderd nieuwe engelsche soldaten hun eerste onderrichting ontvangen. Maar dit kamp is totaal buiten de stad gelegen en is nooit (50) door de duitsche bommen getroffen geweest.

Het is dus zonder het minste militair nut dat de duitsche vliegers hunne bommen zoo overvloedig over Chingford hebben weggeworpen met als eenig resultaat het dooden van de onwoners burgers, vrouwen, kinderen en ook Belgen!

De eerste weken die wij hier hebben doorgebracht waren rustige weken. Van vliegmachienen, bommen en afweergeschut was er geen spraak maar vanaf begin september 1940 wierd het iederen dag slechter en slechter.

Te Chingford zooals overal in Engeland zijn er “sirens” of alarmblazers. Zooals in Belgie geven deze een huilend geluid om de komst van vijandelijke vliegers aan te kondigen en een lang eentonig geluid voor het “all clear”.

In vele huizen bijzonder in de kleine hovingen er aan palende, hebben de inwoners “private shelters” ook “Anderson shelters” genoemd, gebouwd. Anderson shelters zijn gebouwd in zware stalen platen, omtrent een meter diep in de grond en een meter en half boven de grond. Er bestaat een kleine opening langs een kant die als ingang dient. Rondom en er boven is er een laag zand of aarde van ongeveer 50 centimeters dik die gansch de Anderson Shelter dekt. Er zijn meer dan 2 500 000 Anderson shelters in Engeland en duizenden menschen hebben er aan hun leven te danken.

Maar er zijn ook vele “Public shelters” Deze zijn gebouwd langs de bijzonderste wegen of straten, op openbare plaatsen en onbebouwde gronden. Ze zijn gebouwd in baksteen, bedekt met zandzakjes of (51) wel zijn ze gedolven onder de grond en versterkt door gewapend beton. De public shelters kunnen van 50 tot 200 personen beschutten. Bij het aankomen van de winter werd er de electrische verwarming in gebracht, werden ze van WC voorzien en zelf in sommige werden kampbedden geplaatst.

Het is wel verstaan dat Anderson shelters en Public shelters enkel beschutting kunnen geven tegen luchtverplaatsing, rondvliegende stukken of instortingen van huizen. Tegen voltreffers zijn ze niet bestand.

Op de bijzonderste plaatsen, in al de wijken, zijn er “Air Raid Warden posten”. De “Air Raid Wardens” zijn mannen daartoe bijzonderlijk aangesteld om in geval dat er bommen vallen eerste hulp te bieden en tot de reddingswerken over te gaan. Ze verblijven dag en nacht in hunne posten en worden betaald door de gemeente. Daarbij zijn er een groot getal vrijwillige A.R.W. (Air Raid Wardens) die in geval van alarm onmiddellijk de hun aangeduide post moeten vervoegen. Allen dragen een blauw linnen uniform en stalen hoofddeksel waarop A.R.W. Voegen wij er bij dat er verscheiden vrouwelijke A.R.W. zijn.

De A.R.W. Posten zijn telefonisch met elkaar verbonden om desgevallend versterking te kunnen vragen en zijn ook verbonden met een hoofdpost waar naartoe alle berichten dringend moeten getelefoneerd worden. In deze hoofdpost bevindt zich in geval van alarm de opperbevelhebber van de A.R.W. van de stad. Te Chingford is het de Burgemeester. In geval van alarm is er in ieder Public Shelter een A.R.W. aanwezig om er de orde te handhaven en desgevallend eerste hulp te bieden. Ook de pompiers staan gereed met hunne autobrandspuiten om op het eerste sein hulp te verstrekken.

In geval van “alarm” spoeden zich de inwoners naar hunne “Private Shelters” of naar de “Public shelters” Dit gaat nochtans zonder (52) overhaasting en in volkomen orde. In weinige minuten zijn de straten verlaten en de winkels gesloten. Dit tot dat het “all clear” geslagen wordt.

Iedereen te Chingsford, zooals overal in Engeland, is in het bezit van een gasmasker. Het medenemen van de gasmasker op straat is niet verplichtend alhoewel schoolgaande kinderen in school niet toegelaten worden zoo zij hun gasmasker niet met hen hebben. In cinemas, schouwburgen, moeten de aanwezigen altijd hun gasmasker bij hen houden zelfs indien zij hoeden, jassen, mantels enz. in de “vestiaire” afgeven.

Zoals reeds gezegd was het te Chingsford tot begin september, als wanneer Hitler besloten had Londen te vernielen, werden de nachten te Chingford, zooals in het centrum van Londen en zooals in de andere voorsteden van Groot Londen, verschrikkelijk. Wij waren in de vuurlinie en, bij dag en bij nacht, zonder onderbreking kwamen duitsche Vliegers over Chingford. Bij dag waren er verscheidenen alarmen, tot 6 of 7 daags maar 's nachts duurden deze alarmen, zonder onderbreking van af het donker werd tot 's morgens als het daglicht werd.

Het is mij onmogelijk neer te pennen hoe schrikkelijk deze nachten waren. Duitsche vliegers vlogen om zeggens zonder onderbreking van uit de richting van de zee, over Chingsford om koers te zetten naar het centrum van Londen of andere engelsche plaatsen. Zoo zij gedurende den dag zeer hoog vlogen, was het integendeel gedurende de nacht, betrekkelijk laag en men kon heel duidelijk het machtig geronk van (53) hunne zware motoren hooren.

Van zodra dit geronk vastgesteld was, gingen de zoeklichten en de afweerkanonnen in werking. Menigvuldige kanonnen waren rond Chingford geplaatst, er waren ligte en zware kanonnen en het was schrikkelijk om hooren wanneer deze kanonnen met velen tegelijk hunne houwitsers of shrapnells in de lucht afvuurden. Geronk van vliegtuigen, afschieten van de kanonnen, openbarsten der shrapnells in de lucht mengden zich door malkaar. Het was eene schrikkelijk “barrage” voor de duitsche vliegers en dit bestond overal rond Londen.

De overgroote meerderheid van de engelsche bevolking brengen de nachten door in hun “private shelters” of in de “public shelters” - velen vertrekken 's avonds per auto naar min gevaarlijke plaatsen om 's morgens terug te keeren. Velen Belgen brengen insgelijks gansche nachten door in de “public Shelters” waar zij uren op uren op een houtten bank blijven zitten, ongeduldig en angstvol wachtende tot het dag wordt om naar hunne woningen terug te kunnen terugkeeren, dood vermoeid en als geradbraakt. En wat zal het zijn, als wanneer het slecht weder wordt, als wanneer het zal vriezen en sneeuwen!

Als ik schrijf dat vooral de nachten schrikkelijk zijn, overdrijf ik in niets, integendeel. Weinige nachten gaan voorbij zonder dat het gerucht van het losbarsten der kanonnen, het ontploffen der shrapnells, het geronk der vliegtuigen, niet gepaard gaat met het vreeselijk gedruisch van ontploffende bommen. Geen enkel deel van Chingford bleef gespaard. Overal werden er bommen geworpen. Tientallen huizen werden tot in de grond vernield, honderden huizen werden beschadigd. (54) Veel dooden en nog meer gekwetsten werden van onder de puinen gehaald door de A.R.W.

Eenige cijfers: In great London werden tot 5 november 14 000 menschen gedood door de vliegbommen geworpen door de vliegtuigen. Er waren 20 000 gekwetsten. Tot hetzelfde tijdstip werden in Engeland 300 soldaten gedood. Deze cijfers bewijzen overvloedig dat deze luchtaanvallen alleen gericht werden tegen de burgerlijke bevolking, meest vrouwen en kinders!

Iedereen kan veronderstellen in welke diepen angst de Belgen verkeerden. Deze angst wordt nog vermeerderd door het aankomen te Chingford van honderden engelsche families die in Londen hun huis hebben verloren. Het zijn meestal vrouwen en kinders. Zij werden onder dak gebracht in scholen en openbare gebouwen om eenige dagen later verder in het land gezonden te worden, plaats makende te Chingford voor nieuwe ongelukkigen.

Wat ons, Belgen, betreft, wij zijn als gevangenen. Voor ons bestaat er geen gelegenheid om in rustiger streken te gaan wonen en langs om meer trekt ons volk 's avonds naar de “public shelters” om er in de meest ongemakkelijke voorwaarden de nachten door te brengen.

Wat mij betreft, aan mijn ouderdom, was het niet mogelijk gansche nachten door op een houtten bank te gaan neerzitten. Ik (55) zou het niet lang hebben kunnen uithouden. 's Avonds, rond 10 uur, legde ik mij op mijn bed, om gedurende bijna de gansche nacht te luisteren naar het afweergeschut, de ronkende vliegmachienen en zeer dikwijls naar de berstende neergeworpen bommen.

Een enkele maal bracht ik de nacht in een shelter door. Ik was uitgenodigd om 's avonds een gesprek te hebben met de burgemeester van Chingford met het doel voor de Belgen een lokaal te zoeken waar zij gedurende de dagen met slecht weder en gedurende de winter de namiddagen zouden kunnen doorbrengen. Maar pas was het gesprek begonnen in tegenwoordigheid van Mev Stutely, eerste schepen en de gemeentesecretaris, toen het alarm gegeven werd en de burgemeester deed ons allen naar de 'shelter' van het gemeentehuis gaan. Om 4 ure 's morgens zat ik er nog, toen op dit uur het “All Clear” geblazen werd. In den pik donkeren geraakte ik thuis, een half uur ver, waar Mr en Ms Harrison mij steeds wachtende waren en voor mij een warme tas koffie gereed hielden.

Van een lokaal voor de Belgische vluchtelingen, alhoewel gevonden, kon er geen spraak meer zijn, daar alle beschikbare lokalen ingenomen werden door engelsche vluchtelingen.

Tot begin November werden de Belgen te Chingford nog gespaard. Enkel waren er eenige ligt gekwetsten geweest maar in de nacht van 5 tot 6 November rond 4 uur, viel een zware bom in de (56) straat genaamd “The Avenue”. Vele huizen werden vernield of beschadigd waaronder het huis, nr 82, bewoond door vijf Belgen, allen van Brussel. Dat huis werd totaal verwoest en van onder de puinen werden de lijken gehaald van de volgende vijf Belgen:

Mr Richter, Paul, 44 jaar, vader

Mev. Richter Germaine, 45 jaar, moeder

Mr Richter Raoul, 16 jaar, zoon

Mej. Richter Germaine, 14 jaar, dochter

Mr Gruslin Raymond, 27 jaar

Daarenboven werden er door dezelfde bom nog 6 engelschen gedood!

Deze schrikkelijke ramp bracht groote ontroering tusschen de Belgen te Chingford. Allen hadden groot verdriet bij het vernemen van dit groot ongeluk waardoor vijf onzer landgenoten, waarbij eene gansche familie, gedood was geweest. Allen vroegen zich af wanneer het hun beurt zou worden!

Zelfde avond, 6 November, vielen zeven groote bommen in de Forestside; de verste bom van deze zeven, ontplofte op min dan 200 meters van mijne woning. Gelukkig bepaalde zich alles bij stoffelijke schade. Mijne woning bleef ongedeerd!

Op vraag van alle Belgen te Chingford zond ik op 8 november 1940 volgend schrijven aan Mijnheer Pierlot, Eerste Minister van Belgie, te London.

Mijnheer de Eerste Minister,

Ik neem de eerbiedige vrijheid uwe machtige tusschenkomst bij de Engelsche overheden in te roepen ten voordeele van de Belgische Vluchtelingen die te Chingford gehuisvest zijn en die allen vragen om verplaatst te worden naar eene andere verblijfplaats minder gevaarlijk en minder blootgesteld.

Weinig nachten gaan voorbij zonder (57) dat Chingford gebombardeerd wordt door Duitche vliegers.

In de nacht van 5 tot 6 November werden vijf Belgen gedood!

In naam van de Belgen te Chingford, druk ik de hoop uit dat voldoening zal gegeven worden aan dit dringend verzoek en in deze afwachting, bid ik U, Mijnheer de Eerste Minister, de uitdrukking te willen aanvaarden van mijne eerbiedige gevoelens.

Georges Claeys

Provincie en Gemeenteraadslid van Oostendenaar

Al de Belgen te Chingsford hebben mij hun dankbaarheid uitgedrukt voor mijne tusschenkomst en hopen dat spoedig eene gelukkige oplossing moge gevonden worden.

Op 15 November, te 8 ½ ure, werden de vijf doodkisten, bevattende de lichamen der vijf verongelukte Belgen afgehaald van Edmond Hall te Chingford South om overgebracht te worden naar de Katholieke Kerk te Chingford North, waar des anderedaags de lijkdienst gevolgd door de begraving zou plaats hebben.

Deze vijf doodkisten, op vijf autolijkkoetsen geladen werden aan de poort van de kerk afgewacht door Eerw. Heer Devoghel, Belgisch Priester en de geestelijkheid der Kerk en werden neergezet in het koor, omringd van Belgische Boy Scouts, opzettelijk daarvoor van Londen gekomen en die er over zouden waken tot na de dienst van des anderendaags.

Van voren in de kerk, bij de lijkkisten hadden plaats genomen, M.Henroteau, hoog ambtenaar in het Ministerie van (58) Buitenlandsche Zaken en M.G.Claeys, Provincie en Gemeenteraadslid voor Oostende, beiden de Belgen Chingford vertegenwoordigende. Menigvuldige prachtige kronen werden op de doodkisten neergelegd.

Te 5 ½ uur was deze korte maar aandoenlijke plechtigheid afgeloopen. Voegen wij er bij dat gedurende gansch den tijd dat de overbrenging der lijkkisten en het bijzetten in de Kerk er alarm was over Chinford en dat het afweergeschut hevig was.

Des anderendaags, 12 november, om 10 uur had de plechtige lijkdienst plaats gezongen door Z.E.H. Van Zuyt, Belgisch Priester, Pastoor in Engeland, bijgestaan door de parochiale geestelijkheid.

Aan deze treurige plechtigheid waren tegenwoordig: M.Pierlot, Eerste Minister, M.Spaak, Minister voor Buitenlandsche Zaken, M.Cartier de Marchienne, Belgisch Ambassadeur te Londen, verscheidene ambtenaars van de Belgische Ambassade. Gansch de kerk was vol met Belgen die moeilijk hunne tranen konden verbergen. Ook waren vele Engelschen tegenwoordig.

Het gemeentebestuur van Chingford was officieel vertegenwoordigd door Mev.Stutely, mayoress, pas over 4 dagen tot mayoress benoemd. Zij was vergezeld van de gemeentesecretaris.

Verscheidene Belgen van naburige plaatsen waren tegenwoordig, namelijk eene delegatie van de naburige stad Walthamstow.

Na de mis werden de “absouten” gezongen door E.H.Van Zuyt.

Wij mogen niet vergeten te melden dat, in de kerk, overheen de 5 doodkisten eene groote Belgische Vlag werd opengespreid. Na de kerkelijke plechtigheid werden de 5 doodkisten heel traagzaam naar buiten (59) gedragen, gevolgd door Mev.Stutely, Mayoress, die hare tranen niet kon verbergen, door de Ministers, door de overheden en van al de Belgen.

Voor de kerk stonden de 5 autolijkkoetsen gereed!

Minister Pierlot en Spaak, M. de ambassadeur, Cartier de Marchienne, namen afscheid van Mev.Stutely en keerden vervolgens, in hunne auto naar Londen terug.

De 5 lijkkisten sloegen de weg in naar het katholiek kerkhof van Leytonstone, op 8 kilometers van Chingford, gevolgd door een zestal autos bevattende namelijk de E.H.Van Zuyt en Devoghel, Heer Nieuwenhuyse, raadsheer bij de Belgische Ambassade te Londen, M.Claeys, M.Hemoteau, en eenige vrienden. Daar, in dit kerkhof, werden de stoffelijke overblijfsels van de vijf ongelukkige slachtoffers van dezen, vooral voor de burgers, moorddadigen oorlog in een en zelfde graf neergelaten, de ene doodkist boven de andere!

Na eene laatste De Profundis door E.H.Vanzuyt, besproeiden al de aanwezigen het gemeenzaam graf der vijf Belgen en keerden naar Chingford terug.

_ . _ . _ . _ .


Op 8 november 1940 werd mistrs Stutely, schepen van Chinford door den gemeenteraad van Chingford tot Burgemeester gekozen. In menigvuldige omstandigheden heeft Mts Stutely hare ware genegenheid getoond voor de Belgen te Chingford en hen behulpzaam geweest bijzonderlijk wanneer het noodig was de Belgen te huisvesten bij hunne aankomst te Chingford.

Ter gelegenheid van deze benoeming zond haar den Heer G.Claeys een schrijven om haar geluk te wenschen over deze benoeming en (60) met de beste wenschen van al de Belgische vluchtelingen voor een gelukkig burgermeerschap midden van deze ongelukkige tijden.

Des anderedaags ontving M.Claeys volgend schrijven van Mev. Stutely!

Mayor's Parlour

Town Hall

Chingford, E.4

14th nov 1940

Georges Claeys

7 Oakhurst Gardens

Chingford, E.4

Dear M.Claeys

I thank you very much indeed for your letter of 13th November and for the good wishes contained therein, which good wishes I very much appreciate.

I sincerely hope thet during my gear of office, peace may return to our lands and the evil forces against which we are fighting may be overthrown,

Yours faithfully

(get) Ellen.E.Stutely

Mayor

_ . _


Op 16 November ontving ik van Mr Pierlot, Eerste Belgische Minister, volgend antwoord op mijn schrijven van 8 November.

Cabinet du Premier Ministre Le 15 novembre 1940

Monsieur,

J'ai bien recu votre lettre du 8 de ce mois. Le Gouvernement fera tout son possible en vue de la repartition des Belges dans les regions les plus sures de la Grande-Bretagne. Ce probleme n'est pas perdu de vue. Sa realisation, toutefois, a souleve, jusqu'a present, nombre de difficultés qui ont empêche une solution plus rapide.

Je ne manquerai pas de donner à cette (61) affaire, toute mon attention et je vous prie d'agréer, monsieur, l'expression de mes sentiments distingués.

(s) Pierlot

Monsieur Georges Claeys

Cons. Provincial de la Flandre Occidentale

Cons. Communal a Ostende

7, Oakhurst Gardens

Chingford


Uit dit schrijven mogen wij besluiten dat de Belgische Regeering zich bezig houdt met het verplaatsen naar betere en min gevaarlijke plaatsen van de Belgen die te Londen of rond Londen gehuisvest zijn.

Dat er moeilijkheden zijn daar is iedereen van overtuigd. De Engelsen zelf hebben duizende en duizende van hun eigen volk te herbergen en die, tengevolge van de bombardeeringen, dakloos geworden zijn. Ouderlingen, vrouwen en kinders uit de gevaarlijke zones moeten in het binnenland worden ondergebracht en de Engelsche Regering staat voor de eindelooze moeilijkheden om huisvesting te vinden voor de talrijke duizenden van hun eigen volk!

Het ware nogtans te hopen dat voor ons allen een spoedig, mindere gevaarlijke plaatsen mogen gevonden worden.

De Belgen, te Chingford, aan wie ik dit antwoord van Minister Pierlot heb medegedeeld wenschen allen dat deze verplaatsing spoedig moge gebeuren.

Nochtans zijn er reeds eenigen die in de laatste dagen Chingford hebben kunnen verlaten. Dit gaat nochtans niet zonder moeilijkheden. Eerst en vooral moeten zij zelf eene stad of dorp vinden, dan moeten zij een adres kunnen opgeven waar dat zij kunnen opgenomen worden en ten derde moeten zij de toelating vragen en bekomen van de politie van de stad of gemeente waar zij willen naartoe gaan. (62)

Het moeilijkste van al is een adres te kunnen opgeven. Daarvoor moet men in betrekking kunnen komen met een vriend of kennis verblijvende in de stad of dorp waar men wil naartoe gaan en dat gaat niet gemakkelijk.

Tot heden, 20 Nov, zijn er een dertigtal in gelukt waaronder eenige Oostendenaars, o.m. M.Hoornaert en familie van den Hooizolder, Kaaistraat, die over 3, 4 dagen naar Yorkshire is afgereisd.

_ . _

Keeren wij thans terug naar de Bommen van Chingford.

Te Chingford, zooals overal, vallen verscheidene soorten bommen. Zoo zijn er grootte en kleine bommen die onmiddelijk ontploffen, er zijn brandbommen die gewoonlijk niet veel schade aanrichten omdat ze heel dikwijls spoedig kunnen gebluscht en onschadelijk gemaakt worden; er zijn “landmines” die soms per valscherm neergelaten worden en die schrikkelijke verwoestingen te weeg brengen en er zijn ook “time bombs”. De “time bombs” zijn bommen die niet onmiddelijk ontploffen maar zoodanig geregeld zijn dat zij moeten ontploffen na een onbekende tijd gaande van eenige uren tot soms verscheidene weken. Deze “time bombs” zijn zeer gevaarlijk en ontredderen soms voor langen tijd het verkeer langs wegen en straten in gansche wijken zonder te vergeten dat gansche rijen huizen, die in de nabijheid zijn van deze “time bombs” moeten ontruimd worden. En niettegenstaande de genomen maatregelen gebeuren er dikwijls nog groote ongelukken en worden talrijke huizen vernield of beschadigd.

Vele van die “time bombs” zijn er te Chingford gevallen en het is niet zelden dat men aan de ingang van straten een groot rood plakkaat bemerkt met volgend opschrift in witte letters

No Entry - Danger

Unexploded Bomb.

Gelukkiglijk (63) bestaan er in het engelsche leger zoogenaamde “Suicide Squadrons”. Dit zijn militaire afdeelingen bestaande uitsluitelijk uit vrijwilligers en die zich gelasten met het uitdelven, wegnemen en onschadelijk maken van de “time bombs”. Het is de bevolking die deze afdeelingen de naam gegeven heeft van “Suicide Squadrons” om reden dat de mannen die dit werk verrichten zulks doen in bestendig groot gevaar daar de bom die ze willen verwijderen ieder oogenblik kan ontploffen.

Deze officieren en soldaten verdienen de meeste bewondering en de meeste dank van iedereen voor de zelfopoffering die zij aan de dag leggen om het leven van hunne medeburgers te redden, ten prijze heel dikwijls van hun eigen leven.

Er waren verscheidene “time bombs” niet ver van mijne woning en het was niet zonder groote verlichting dat wij door de mannen van het “Suicide Squadron” verlost werden van deze moordtuigen.

Afdeelingen van het “Suicide Squadron” zijn overal aan 't werk waar het noodig is. Zoo hebben zij, onder meer, zulk eene bom van rond de 1000 kilo zwaar weggenomen van bij St Paul's Cathedral te Londen die anders zou verwoest zijn geweest.

Soms gaat het zeer moeilijk om zware “time bombs” te verwijderen en het gebeurt niet zelden dat er weken lang moet gewerkt worden, om deze bommen, die door hun gewicht, altijd dieper en dieper de soms zachten en waterachtigen grond inzakken, weg te nemen. Na 4 weken moest het suicide squadron het uitdelven van zoo een zware bom opgeven. Deze was meer dan 20 meters in de grond gezakt en men kwam tot het besluit de bom bij middel van dynamiet te (64) doen ontploffen. Alle voorzorgsmaatregelen werden genomen. De nabijgelegen huizen werden ontruimd en op grooten afstand alle verkeer verboden. De ontploffing had plaats en was verschrikkelijk. Een put ontstond meer dan twintig meters breed en zeer diep. Nabijstaande groote eeuwenoude eiken boomen werden ontworteld en door de geweldige luchtdruk werden er zelf op grooten afstand ruiten gebroken en daken beschadigd.

De verwijderde “time bombs” worden verzameld midden eene groote open plaats. Dicht bij het bosch gelegen en daar worden ze op sommige dagen bij middel van dynamiet tot ontploffing gebracht.

Het gebeurt ook dat de schrikkelijke “landmines” niet ontploffen door tegen de grond te stooten. Het zijn dan wederom de mannen van de “Suicide Squadron” die deze moordtuigen wegnemen, op een (65) autocamion laden en naar eene veilige plaats overbrengen.

Hoed af voor deze Helden!

__ . __

Tot heden, 20 november 1940 hadden 2 belgische huwelijken plaats te Chingford, in de Katholieke Kerk.

Het eerste huwelijk in het begin van Juli tusschen Etienne Francis 31 jaar en Fourez Jacqueline 27 jaar, beiden schouwburg artiesten te Brussel.

Het tweede had plaats op 16 novem 1940. Een Oostendse juf. Roelandts, Helene, 20 jaar, trad in het huwelijk met een engelsche jongeling die zij had leeren kennen te Oostende, voor den oorlog. Juf. Roelandts was te Chingford met haar grootmoeder, Van Bussen Mathilde, 76 jaar, haar moeder Wwe Poelandts, 44 jaar, en haar zuster Marie, 25 jaar, deze laatste gehuwd (66) met een Belgische soldaat, Billiet, in Belgie gebleven.

__ . __

Wij hadden vernomen dat de Oostendsche jufrouw Desomer Marie, in Loughton (vijf kilometers van Chingford) verblijvende samen met een vriendin Tahon Simone, ook van Oostende, erg ziek overgeplaatst was geweest naar het militair hospitaal te Epping. Epping is omtrent 13 kilometers in het noorden van Chingford gelegen en daar wij ons niet mogen verplaatsen op meer dan 8 kilometer was eene toelating noodig om een bezoek te brengen aan deze zieke Oostendsche jufrouw. Het duurde 15 dagen vooraleer ik de gevraagde toelating bekwam daar ik eerst de toestemming moest hebben van de politie van Epping en vervolgens van deze van Chingford.

Eindelijk op 13 nov. kon ik het gewenschte bezoek afleggen en vond mej. Desomer in eene groote zaal waar nog vele engelsche vrouwen, zooals zij, bedlegerig waren. Mej. Desomer had eene valling betrapt 's nachts in de “shelter”. gevolgd door een longvliesontsteking en eindelijk waren hare beide longen aangetast. Zij zal daar maanden moeten verblijven en het is te hopen dat zij zal kunnen terugkeeren naar Oostende, na den oorlog. Mej. Desomer was ten hoogsten tevreden mijn bezoek te ontvangen. Zij was goed verzorgd, was vol moed, maar wist zelf niet hoe erg ziek ze was.

Hopen wij het beste voor haar!

(67) In den nacht van 15/16 november verloren twee voorname Belgen het leven te Londen, getroffen door een duische bom: M. Dens, Senator, gewezen minister en M. Camu, cabinetoverste van den Heer Devleeschhouwer, Minister van Colonien op 21 nov. had hun begravenis plaats uit de Belg. Ambassade te London. Redevoeringen werden uitgesproken door M. Camille Huysmans, door M. Pierlot, eerste minister en door een afgevaardigde van de engelsche Regeering

__ . __

Men zal voorzeker vragen hoe het gesteld was met het moraal van de engelschen bijzonderlijk van deze wonende in en rond Londen, tengevolge van de schrikkelijke bombardementen door duitsche vliegers, bombarderingen die vele duizenden engelschen hebben gedood of gekwetst en duizenden woningen hebben verwoest.

Op zeer weinige uitzonderingen na verlangt iedereen een spoedig einde van den oorlog maar dat verlangen gaat gepaard met den wil dat dezen oorlog zou eindigen met de overwinning van Engeland en het verdwijnen van Hitler en het Hitlerregime.

Enkelen, een zeer klein getal, vragen dat dezen oorlog zou eindigen ten allen prijze. Het moraal der engelschen is en blijft zeer goed. Wij hebben honderden en honderden engelsche ongelukkigen gezien, waaronder velen die vaders, moeders, echtgenoot of echtgenoote of kinders, verloren hadden en die naar Chingford werden overgebracht om van hier dieper in het land te worden gezonden. Wij hebben gezien dat deze menschen, niettegenstaande hunne schrikkelijke tegenkomsten waardoor vele anderen alle moed zouden hebben verloren, enkel verlangden dat de Duitschen zouden (68) gestraft worden voor al het verdriet en al het verlies dat zij hadden ondergaan. Geen uiting van wanhoop was te bespeuren.

Onder de engelsche bevolking van Chingford en zoo is het overal was er geen teeken van ontmoediging te bespeuren. Altijd maar dezelfden wensch voor eene engelsche overwinning. Men spreekt over de gebeurtenissen van den dag, men treurt over de slachtoffers, men vreest nieuwe bommenaanvallen maar het moraal blijft altijd goed en men jubelt als er nieuws komt over een engelsche overwinning of als was het maar over het eene of het andere goed nieuws medegedeeld door de engelsche regeering over lucht, zee en legersuccessen.

De Engelschen zijn vooral fier over hunne vliegeniers. Zij rekenen er op dat dank aan hunne vliegers, dank aan de versterkingen die regelmatig binnenstromen voor hun luchtmacht, weldra een dag zal komen dat zij dat meesterschap in de lucht zullen hebben. Dan, hopen en zeggen zij, zal het gedaan zijn met Duitschland.

Om een enkel voorbeeld te geven van den moed en wilskracht van de Engelschen geven wij hieronder de verklaring gedaan door een Engelschen arbeider, J.E.Grimmond, wonende 26 York-Close, Lilford Rd, Camberwell, Londen. Ziehier wat deze man heeft gezegd:

“Gedurende de nacht werd mijn huis, te Camberwell, vernield door eene bom. Mijne vrouw, mijne kinderen en ik, waren in mijn eigen onderstand, dicht bij mijn huis. De volgende dag zouden mijne vijf jongste kinderen geevacueerd worden, naar Canada. Hun weinig reisgoed was reeds ingepakt (69) en wij hadden het in ons huis gelaten. Maar de volgende morgen was het al vernield, ingedolven onder de puinen van het huis. Maar dat was nog niet te erg want wij waren gelukkig er allen levend uit te komen.

Niettegenstaande het verlies van dit reisgoed konden mijne kinderen vertrekken want goede menschen hadden beloofd hun enige kledingstukken mede te geven. Ik ging met mijne kinderen naar de statie. Ik mag niet zeggen dat ze gelukkig waren maar ik verheugde mij omdat zij eindelijk weldra buiten gevaar zouden zijn.

De oudste Augusta, 13 jaar, moest voor de anderen zorgen; Violet, 11 jaar, Constance, 9 jaar, Edward, 6 jaar, en Leonard 5jaar. Ze deed het wel en ik zegde tot haar: Ik ben fier over U, mijne lieve! En de trein vertrok!

We vonden eene tijdelijke woonst. Eenige dagen later kwam eene vrouw om mijne echtgenoote en mij zelf te spreken, om ons iets te zeggen dat nog in de dagbladen niet verschenen was!

Mijne vijf kinderen waren aan boord van het schip dat getorpedoed werden door een duitsche U-boot en waren verdronken!

Nu begeer ik dit te zeggen tot eenieder die zou willen vrede maken met de nazis!

-- Gij hebt geen recht om aan zoo iets te denken, dat zou wreed zijn en onrechtvaardig voor dezen die geleden hebben zooals ik en mijne vrouw, voor die vele duizenden menschen die geliefde wezens hebben verloren in dezen oorlog! Zij hebben het recht te vechten tot dat wij hen hebben gewroken!

Ik heb nooit een wreedaardig mensch geweest. Ik wenschte dezen oorlog niet, ook den vorigen oorlog niet. Al wat ik verlangde (70) was een huis, eene familie en werk. Ik denk dat de meeste menschen in mijn land hetzelfde gevoelen. Maar de Duitschers wilden ons niet in vrede laten omdat zij zelf niet vredelievend zijn.

Ik ken hen! Ik werd krijgsgevangen genomen in maart 1918. Ik moest werken en onze bewakers zaten achter ons met bajonnetten! Wanneer de wapenstilstand was getekend noodigde de duische meestergast ons uit om in zijn huis te komen voor een eetmaal en om te trachten vrienden met ons te worden.

Zoo zijn al de Duitschers! Hoogmoedig wanneer ze de baas zijn, kruipers wanneer ze verliezen.

Ik zegde dat ik nooit een wreed mens was maar thans verlang ik dat de Duitschers zouden lijden wat mijne kinderen hebben moeten lijden.

En wat mijne kinderen hebben geleden en wat mijne vrouw en ik zal hebben geleden, zal U een gedacht geven van hetgene ons zou te wachten staan moesten wij ons overgeven aan Hitler!”

Ik voeg er bij dat deze verklaring van deze engelschen arbeider overeenstemt met de gevoelens van de overgroote meerderheid van het Engelsche volk.

__ . __

Er dient te worden vastgesteld dat winkeliers en handelaars dezelfde vaderlandsche houding toonen wanneer hunne handelshuizen beschadigd of vernield zijn door bommen. Heel dikwijls is het gebeurd dat vitrienen en vensters alsmede uitstallingen vernield werden. Onmiddellijk werd het vernielde opgeruimd. Vitrienen en vensters werden vervangen door planken of geteerd papier waarop geschilderd: “Open as usual” - “Business as usual” of wel “more open than usual”.

Zoo (71) sommige voedingswaren ontbreken of schaars zijn, zooals eieren, verkensvleesch, ajuinen, enz, zijn alle andere eetwaren overvloedig voorhanden. Sommige eetwaren worden geratioeneerd zooals suiker, vleesch, tea, boter, margarine maar deze ratioenen zijn groot genoeg om iedereen te voldoen. Brood, rijst, aardappelen, melk, spek, enz, zijn niet geratioeneerd en kunnen verkregen worden volgens beliefte. Het wit brood en het bruin brood zijn uitmuntend goed.

Visch is schaarsch, daar de groote meerderheid der engelsche trawlers voor oorlogsdoeleinden gebruikt worden. Ook sommige vischgronden, zooals b.v. de Noordzee zijn te gevaarlijk en zelfs verboden. De meeste verkrijgbare soorten visch zijn makereel, haring, schelvisch, platvisch, kabeljauw. Griet, terbut of tongen zijn niet te bespeuren, in Chingford toch niet.

Kledingstukken, voor dames en heeren, ondergoed, schoenen kan men overal bekomen alhoewel de prijzen aanzienlijk werden verhoogd. Sedert 1 nov 1940 werd door de regering een purchase taks van 33% op dit alles gelegd, uitgenomen op kledingstukken en schoenen voor kinderen bestemd. Nochtans dient er te worden vastgesteld dat, niettegenstaande opslag en taks, de prijzen niet hooger zijn, integendeel lager, dan deze gevraagd in Belgie voor den Oorlog.

Zoo is b.v. een schoon manskostuum te verkrijgen voor ongeveer 600fr en een goed paar schoenen voor ongeveer 120fr.

__ . __

Op woensdag 27 november 1940 had ik het genoegen een bezoek af te leggen aan Mev Van Caillie Duriez te Wimbleton. Deze stad is aan den anderen kant van Londen gelegen. Er zijn ongeveer 2 uren noodig, trein, onderground en bus om daar te geraken. (72) Mev Van Caillie woont te Wimbledon met hare 8 kinders en haar meid Elisabeth die met haar medegekomen is en haar groote diensten bewijst, alleen een gemeubeld huis waarvan de eigenaars naar betere oorden gereisd zijn. Zij was vertrokken uit Oostende den 17 mei met 7 kinders, een achtste, Milo, is geboren in Engeland, over 3 maanden!

Men moet schrikkelijk veel moed aan den dag leggen om zoo een huisgezin te onderhouden, alleen in den vreemde, in de moeilijkste omstandigheden. Mev. Duriez is bewonderensweerdig. Zij is nochtans bedroefd omdat haar echtgenoot niet bij haar is. Geheel dat huisgezin, slaapt des nachts in eene kamer der gelijkvloers, meest onder tafels, op matrassen op de grond gelegd uit vrees van de bommen. Welk een leven, voor haar en voor hare kinders!

Gelukkig kwam zij juist een brief te ontvangen van haar echtgenoot uit Oostende. Deze stelt het goed. Hij had reeds de geboorte vernomen van zijn achtste kind!

Op mijn reis heb ik kunnen vaststellen dat er vele schade is aangericht aan huizen langs de ijzerweg en ondergrond gelegen. Maar wat ik ook heb kunnen vaststellen is dat er aan ijzerweg, groote gebouwen en fabrieken weinig of niets gebeurd is. Alleen woningen, meest van werkmenschen, werden getroffen en vernield!

Lees hier het vervolg

Bekijk hier foto's van Oostendse vluchtelingen in Groot-Brittannië