Deel 40. "Drinkgeld"
Van “kleinsaf” (vanaf jeugdige leeftijd) ontving ik wekelijks zakgeld. Weliswaar minieme bedragen, maar voor die tijd toch niet onaanzienlijk: 5 BEF van mijn grootmoeder en evenveel van mijn tante. Mijn moeder gaf geen zakgeld maar compenseerde met de aankoop van schriftjes, potloden, enz. Dit was zakgeld in natura. De tien wekelijkse franken potte ik niet op maar verdeed ze dadelijk in de snoepwinkel van Eugeentje of van Annatje. In de zomer kocht ik er wel eens kersen mee. Op een bepaald ogenblik was er een rage van oude speelfilms die, beeld per beeld, in reepjes werden verknipt. De afzonderlijke beelden werden per tien verpakt en verkocht voor één frank. Na de aankoop van tien pakjes, kreeg je gratis een primitief kijkertje. Uiteraard waren die filmplaatjes op de speelplaats al vlug het voorwerp van transacties en uitwisseling. Al ons zakgeld ging er naartoe.
Naarmate ik ouder werd, werd het zakgeld opgetrokken: 10 BEF, 20 BEF, veel later nog 50 of 200 BEF. Met de jaren leerde ik ook het snoepen af. Dit viel samen met het opwaarderen van mijn zakgeld. Vanaf toen werd ik trouwe klant van winkels die miniatuurautootjes verkochten. Op het einde van de jaren 50 spendeerde ik mijn zakgeld nog uitsluitend in de boekhandel. In het begin kocht ik vooral strips maar al vlug schakelde ik over naar de jeugdverhalen uit de reeks Prisma Junior of Marabou. Deze laatste reeks bracht ontelbare vervolgverhalen uit met Bob Morane als hoofdpersonage. In de Prisma Junior reeks was inspecteur Beagles de tegenhanger van Bob Morane.
Men gebruikte ook de term "drinkgeld" in de betekenis van fooi. In de “visscherie” sprong men nogal mild om met fooien, zeker als de vissers hun “poaje” (van het Frans la paye) of loon kwamen ophalen. Bij de vissers was het de gewoonte dat ze dan wat "drinkgeld" gaven of deelden van hun “deelvis”. Wanneer ze “aan wal” waren, zetten ze graag de bloemetjes buiten. Vele vissers kwamen hun “poaje” met de taxi halen en nadien lieten ze zich naar hun stamcafé voeren.
Er werd nogal gul omgesprongen met "drinkgeld". Op café of op restaurant was de “service” (dienst) meestal niet inbegrepen. De klant moest zelf de “service” berekenen. Ook als de bediening niet verplicht was, lieten de meeste cafébezoekers wat “kluttergeld” (kleingeld) achter. Die gewoonte was ook elders ingeburgerd: de baas presenteerde de factuur aan de klant die nadien de “knechten” (werknemers) bedacht met wat "drinkgeld". In sommige bedrijven stak men de fooien in een gemeenschappelijke pot en op het einde van de week werd die verdeeld. Die gulheid is geleidelijk aan verminderd, om niet te zeggen verdwenen, zeker bij de jongere generatie. Het voortdurend stijgen van de levensduurte en de invoering van de BTW verklaren niet alles. Op een bepaald moment werd in de Horeca de dienst inbegrepen. Stilaan groeide het besef dat de fooi een voorrecht was van werknemers uit de dienstenverlenende sectoren en dat die aan de neus voorbijging van andere categorieën van weddetrekkenden. Gezien zij “van niemand drinkgeld kregen” waren die laatsten ook minder geneigd om zelf nog fooien uit te delen.
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.