Deel 41. "Vertel e kè van den orlooge"
Ik ben in 1947 geboren, zo’n twee jaar na het einde van de oorlog. Uiteraard was de herinnering aan “den twède orlooge” nog heel levendig. Langzamerhand was België zich aan het herstellen en verkeerde het land in volle “wederopbouw”. De koude oorlog, met achtereenvolgens de crisis rond Berlijn, de oorlog in Korea en de opstand in Budapest, voorspelde niets goed en maakte de bevolking zenuwachtig en ongerust. Heel wat mensen waren overtuigd dat een Derde Wereldoorlog voor de deur stond, oorlog die dit keer met atoomwapens zou worden uitgevochten. Toen de Hongaarse opstand in 1956 losbarstte, dachten velen dat het zover was. De Belgen sloegen in paniek en begonnen massaal te hamsteren. De Expo 58 zou het vertrouwen herstellen: een betere toekomst, gestoeld op technologische ontwikkeling en op vreedzame co-existentie, leek voortaan mogelijk. De Sovjet-Unie en de Verenigde Staten waren van strategie veranderd en zouden voortaan op vreedzame manier met elkaar wedijveren. Duizenden landgenoten bezochten het Russisch en Amerikaans paviljoen. Deze paviljoenen waren een uitgangsbord en moesten de suprematie van het socialistisch of van het kapitalistisch systeem bewijzen. Amerika pronkte voornamelijk met verbruiksgoederen als huishoudtoestellen uit de “Amerikaanse keuken”, kleurentelevisie en automodellen. Rusland pakte uit met de Spoetnik, de eerste kunstmaan, en met de verwezenlijkingen van de socialistische samenleving.
Nochtans waren kleine prikjes voldoende om herinneringen uit de Tweede Wereldoorlog “op te rakelen”. De oorlog was een klassiek gespreksonderwerp aan tafel en leidde wel eens tot heftige discussies. Pa, die in de oorlog naar Engeland was gevlucht, was overtuigd anglofiel maar vond wel dat de Engelsen en de Fransen, door hun harde opstelling ten tijde van het Verdrag van Versailles, schuld hadden aan de daaropvolgende oorlog. Zonder dat ze sympathie hadden voor de Nazi’s, vonden ma en tante de Moffen hoffelijker en menselijker dan de Tommy’s. De gewone Duitse soldaten hadden nog een hart voor de burgers en deelden van wat ze over hadden. De Engelsen, daarentegen, overgoten hun overschotten met benzine zodat zelfs de dieren er niets aan hadden. Ook “de zwarten” (de collaborateurs) die niemand hadden “aangedregen of kwaad gedaan”, konden op begrip rekenen. Ik hoorde niets liever dan die verhalen en vroeg dikwijls aan mijn ouders of aan mijn tante om “nog e kè etwa te vertellen van den orlooge”. Sommige verhalen had ik al tienmaal of meer gehoord en ik luisterde nog telkens met open mond. Mijn grootmoeder droeg ook haar steentje bij maar had het meestal over “den èste orlooge” toen ze “réfugié” was in de Creuse (centraal Frankrijk).
Als de oorlog het gespreksthema aan tafel was, was het gebruikelijk om te "strien" (redetwisten). Meestal ging het over de chronologie van de feiten, over het exact jaar of het moment dat een gebouw was “gebombardeerd”, iemand was gevlucht, enz. Ook de bevoorrading, de “ransjenèring” en de zwarte markt behoorden tot de klassieke thema’s. De Jodenvervolging en de deportaties kwamen zelden aan bod. Wat er gebeurd was in de kampen was in de jaren 50 al gekend maar behoorde niet tot de gespreksonderwerpen.
Feit was wel dat de oorlog heel wat levens door elkaar had geschud en dat vele mensen pas jaren later beseften dat hun leven er, zonder de oorlog, heel anders zou hebben uitgezien. Zo was de oorlog de oorzaak dat mijn ouders en ook mijn tante en oom pas op latere leeftijd waren getrouwd. Ook de naweeën van de oorlog hadden ze meegemaakt want rantsoenering en schaarste van verbruiksgoederen bleven tot ver in de jaren 40 een dagelijkse realiteit. Mijn moeder vertelde dat, bij mijn geboorte in 1947, de melkpoeder (Hervilac) gerantsoeneerd was. Om zeker niet zonder te geraken of van merk te moeten veranderen, legde mijn vader een voorraad aan. Heel de familie dweilde hiervoor de apotheken af. De blikken dozen dienden achteraf om “etenswaren” zoals bloem, suiker, enz. in te bewaren.
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.