Deel 39. Fotograferen
In 1958 kwam Clarice, een Engelse schoolvriendin van ma, met haar gezin op bezoek. Clarice had, in de jaren twintig, in een Steens gastgezin verbleven. Hoe en waarom ze daar verzeild was geraakt, weet ik niet meer. Clarice had ma en tante leren kennen in de meisjesschool van de Conterdam en nadien bleven ze met elkaar contact houden. Telkens als deze Engelse vrienden in Oostende verbleven, konden ze rekenen op een gulle ontvangst bij mijn ouders. Moeder vergastte hen traditioneel op een “koude schotel”. “On holiday” gaan was al een doodgewone zaak aan de andere zijde van het Kanaal!
Claris had een “Kodak” voor mij meegebracht: een bakelieten fototoestelletje met rolfilm. Een nieuwe hobby was geboren: de fotografie. Met een zwart-wit rolfilm kon ik twaalf zwart-wit opnames (“poses”) maken. Als de film “af” was, liet ik die “developperen” (ontwikkelen). Het afdrukformaat was vierkantig. Het ontwikkelen van de film werd niet aan een labo uitbesteed maar gebeurde professioneel in de donkerkamer van de “fotograaf” (lees fotohandelaar!). Kleurenfotografie stond in de kinderschoenen. Ik herinner mij dat de eerste kleurafdrukken van Gevacolor een dominerende roze tint vertoonden. Geen wonder dat dit Belgische product al vlug het veld moest ruimen voor producten van grote buitenlandse concerns als Kodak en Agfa die kwalitatief betere, maar ook duurdere films op de markt brachten.
Mijn “kodakje” had een externe lens en werd al vlug voorzien van een “flash” en een “geelfilter” waarmee ook wolken op de gevoelige zwart-wit plaat werden vastgelegd. De “Flash” (of “Blitz”) was een dure aangelegenheid: elke opname vereiste een nieuw lampje, wat telkens neerkwam op een investering van zo’n 5 BEF. Met zijn externe lens en vizier, was het toestel van Clarice redelijk revolutionair in vergelijking met het vooroorlogs “bakje” van mijn ouders: een vierkantig, kartonachtig fototoestel dat je op borsthoogte voor je moest houden. In het venstertje zag je vaag de contouren van het voorwerp dat je wilde fotograferen. Het resultaat was nooit gegarandeerd. Te veel of te weinig lichtinval kon de foto over- of onderbelichten. Een pluspunt van dit toestel was dat het, met een identieke rolfilm, acht rechthoekige brede opnamen toeliet. Op een “bakje” kon je wel geen flash monteren. Foto’s die binnenshuis werden genomen, moesten echt “geposeerd” worden: het “bakje” werd op een meubel of op tafel geplaatst en de film iets langer belicht. En vooral niet bewegen! Het is nauwelijks te geloven dat alle foto’s uit mijn kinderjaren met dit primitief toestelletje zijn gemaakt!
Eigenlijk was dit toestel al een luxe want de meeste gezinnen hadden geen fototoestel. Foto’s liet men maken bij een “fotograaf” of men liet zich occasioneel fotograferen door beroepsmensen, bv. op het strand, op school of ter gelegenheid van Sinterklaas of van de plechtige communie. Toeristen die zich ’s zomers “op de dijk“ lieten fotograferen, kregen een bonnetje waarmee zij de volgende dag hun foto konden afhalen. Nog een beroep dat verdwenen is!
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.