Deel 36. Eet- en drinkgewoonten
Thuis hadden we geen hoogstaande culinaire cultuur. De keuken was er gewoon en nogal traditioneel maar toch lekker. Zoals hiervoor verteld, stond dikwijls vis op het menu.
Eénmaal per week maakte moeder biefsteak-frietes klaar met, in de zomer, verse tomatensaus (verse tomaten waren in de winter onvindbaar!). Dit recept was overgewaaid uit Engeland waar vader tijdens de Tweede Wereldoorlog als vluchteling verbleef. In de winter bereidde moeder regelmatig stoofvlees of “blinde keuns” (konijnen): stukjes vers spek eerst aangebakken en nadien langzaam gestoofd, samen met aardappelen en ajuinen. Jaar in jaar uit, was de zaterdag de middag van de bouillonsoep gevolgd door “boulie” (soepvlees) met aardappelen en worteltjes. Op gebied van soep was vaders wil wet. Hij wilde dat er een “bèn” in stak want dat gaf smaak aan de soep. Het soepbeen peuzelde hij zo grondig af dat de hond, die achteraf het been kreeg, er geen boodschap meer aan had ...
Witloof en champignons die nu in elke groentewinkel en in elk seizoen overvloedig voorradig zijn, waren luxeartikelen en heb ik pas op latere leeftijd leren proeven. De groentewinkels boden maar enkele bakjes champignons te koop aan. De doorsnee klant kocht die niet. ’s Zomers werden verse groenten klaar gemaakt, in de winter behielp men zich met conserven of met wintergroenten. Een alternatief was zelf groenten steriliseren, zoals tante Irma deed. Diepvriesproducten waren onbekend.
Naast olie, azijn, peper, zout en laurier kende de volkskeuken ook “timoen” (tijm) en “neute van beschoade” (muskaatnoot); marjolein, rozemarijn, oregano, basilicum en dragon, zou men pas in latere decennia of op reis leren proeven … Na de Bevrijding was olie gerantsoeneerd en was enkel olijfolie afkomstig uit Italië te verkrijgen. Moeder kon niet wennen aan de smaak: “'t Is lik médesiene”, zei ze, “da komt hier nie mè binnen“. Van mediterraan voedsel was enkel macaroni bekend die men “op zijn Belgisch” bereidde met kaas en hesp of met bruine suiker. Spaghetti, ravioli, tortellini, pizza, paëlla, enz. hadden hun intrede nog niet gedaan, evenmin als de burgers en de frankfurters. Italiaanse eethuisjes, pizzeria's en Mac Donalds waren voor latere tijden …
De wijze waarop men voedingswaren verpakte, is totaal achterhaald. Waar de groenten nu ingepakt worden in een plastiekzak, gebeurde dat in krantenpapier. Vis en vlees werden eerst gewikkeld in wit eetwarenpapier dat op zijn beurt werd verpakt in krantenpapier. Plastieken tasjes bestonden niet, wel kon je voor de prijs van 1 BEF een papieren tasje kopen. Maar de mensen vonden dit te duur en hadden een tas of een “kabas” bij wanneer ze op “commèsje” (boodschap) gingen. Wie bij de bakker zijn brood liet snijden, had meestal een gebruikte broodzak bij want anders werd die zak aangerekend … Mensen waren veel spaarzamer! Dat zou geleidelijk veranderen in de golden sixties …
Exotisch fruit was duur en zeldzaam. Ananas kwam uit de conservendoos want vers was het een luxeartikel. Abrikozenperziken waren niet op de markt, wel de gewone witte perziken. Druiven uit het Zuiden werden niet ingevoerd. De winkels boden enkel Belgische druiven uit Hoeilaart aan die duur waren en vooral werden gekocht wanneer men op ziekenbezoek ging. In de Nieuwlandstraat hadden we twee serres, één beneden en één boven op het terras. Mijn vader besteedde heel wat uren aan het “luizen” van de trossen en het verwijderen van de “dieven” die in de oksels van de druivelaars uitschoten. Regelmatig “sproeide” hij met “sulferblomme” tegen schimmels en meeldauw. We hadden een goede opbrengst. De laatste “ranken” verorberden we begin november, vlak voor het begon te vriezen.
Appelsienen, bananen, pruimen en kersen waren ingeburgerd. Het assortiment appelen was beperkt. In de winter waren meestal enkel “reinetten” verkrijgbaar die ook gestoofd werden voor compote. Sommige gezinnen sloegen een “provisie reinetten“ op zolder op.
Het assortiment kaas beperkte zich tot jonge, halfoude en oude Hollandse kaas. Wat de Franse kazen betreft, waren voornamelijk brie, port salut, roquefort en camembert gekend. Gemalen gruyère werd in bereidingen gebruikt en meestal vers gemalen bij de kruidenier of in de kaashandel. Een “laiterie” (zoals de Antverpia en de Lutgarde langs de Torhoutsesteenweg) was een zuivelzaak die zich vooral specialiseerde in melk- en zuivelproducten. Daar kon men terecht voor verse room die “uit het gewicht” werd verkocht. De room werd aangevoerd in flessen van één of anderhalve liter en in de zuivelwinkel overgegoten in bekertjes (eerst uit karton en later uit kunststof). Gepasteuriseerde room bestond niet: hij moest dagvers worden verwerkt of verbruikt.
De melkboer kwam met paard en kar aan huis. Met een maatbeker schepte hij de verse melk vanuit een “kitte” over in de pan van de huisvrouw. Meestal stond de pan klaar op de drempel of op de vensterbank, met het geld er bij. De huismoeder kookte de melk dadelijk op en liet ze afkoelen. Bovenop ontstond een “vel”. De meeste kinderen walgden als ze een stuk “vel” in hun koffie of in hun glas melk kregen. Vader vond dit echter een delicatesse en lepelde het met een koffielepel binnen. Geleidelijk deden ook melk in flessen en gepasteuriseerde AA-melk hun intrede. Omdat ik bleef aandringen, schakelde moeder uiteindelijk over. Ze nam steeds minder verse melk af zodat de melkboer uiteindelijk zelf weg bleef. De melkboer bracht op zijn ronde ook eieren, boter en aardappelen mee. De klanten gaven hun oud brood mee voor zijn kippen. De melkboer vervoerde melk en karnemelk in “kitten”, een soort aluminium ketels afgesloten met een deksel. Die stonden gewoonlijk naast hem op de “sjieje”. Achteraan, in een soort rek, vervoerde hij de aardappelen.
De tearoom waaide uit Engeland over. Men consumeerde wel eens thee of koffie met gebak in een patisserie of men at een ijsje in een “crèmerie”. Vrouwen die regelmatig in dergelijk etablissement over de vloer kwamen, werden bestempeld als verspilzuchtig. Een ijsje likte men langs straat. Men had de keus: een cornet of een galette (ijs tussen twee ronde wafeltjes).
Gebak op zondag was een zeldzaamheid. 's Winters werd bij de koffie de doos met zelfgebakken “lukken” of wafels op tafel gezet. In de zomer waren het “petits beurres” of “rachels” die de thee of de koffie vergezelden. Voor mijn eerste communie bakte moeder biscuittaarten in een klein rond oventje dat op het gasfornuis werd opgewarmd. Eens dat de taarten afgekoeld waren, sneed ma ze middendoor en vulde ze op met “crème fraîche” of met “crème au beurre”. Het waren zware taarten die op de maag bleven liggen. Op zaterdagavond en zondagmorgen stond koekebrood (meestal zonder rozijnen omdat vader en ik die niet lustten) op tafel. Ma heeft een tijdje lang zelf koekebrood gebakken maar gaf dit op omdat het brood veel te zwaar was en uiteindelijk niet kon wedijveren met dat van een professionele bakker. Bij speciale gelegenheden, bv. ter gelegenheid van mijn eerste communie, ontbeten we met “hanekams” die kwamen van bakkerij Desmedt in de Stuiverstraat. Dit waren een soort croissants, met suiker overgoten, in de vorm van de kam van een haan. Die vond met enkel in die bakkerij. Met het op rust gaan van de bakker, is ook deze lekkere, krokante ontbijtkoek verdwenen.
Wijn kwam zelden op tafel, rode wijn praktisch nooit. Als er wijn werd geserveerd, was het zoete witte wijn (voor bij de taart) of witte of rode porto. Porto kocht moeder op de hoek van de Torhoutsesteenweg en de Frère Orbanstraat waar de drankhandelaar ze zelf van het vat trok. Aan tafel dronken we 's middags blond tafelbier dat bierhandelaar Vercruysse (die we ten onrechte nog “brouwer” noemden) eveneens op flessen trok. In de jaren 50 trokken de meeste bierhandelaars, die al lang zelf niet meer brouwden, hun tafelbier in vat in en trokken (“bottelden”) het in grote flessen met faience springkurk.
De cafés tenslotte serveerden een heel gamma van Export en Pils. Er waren heel wat lokale of kleinere brouwerijen die elk hun eigen bier afzetten in “hun” cafés. Chasse Royale, Vandenheuvel, Eekla, Safir, Celta Meirissonne, Bergenbier, Vieux temps zijn merken die ondertussen van de markt verdwenen zijn. Donkere of zwaardere biersoorten, met uitzondering van Rodenbach en Stout, waren niet echt populair. “Coca cola” kwam overgewaaid uit de States en geraakte pas na Expo 58 echt ingeburgerd. Voordien deden kinderen zich te goed aan grenadine, orangeade, limonade of Spa citron.
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.