Deel 34. Naweeën van de Tweede Wereldoorlog - Verdwenen gebouwen
Het eigentijds uitzicht van de “Koningin der badsteden – La reine des plages”, nu “Stad aan zee”, is het gevolg van de vele luchtaanvallen en beschietingen tijdens de Tweede Wereldoorlog die heel wat “belle époque”-gebouwen vernielden. Conflicten tussen landen veroorzaken niet alleen veel ellende en verdriet, maar hebben soms ook positieve kanten: de modernisering en de werkgelegenheid die er het gevolg van zijn. De (nogal Stalinistisch aandoende) bouwstijl uit de naoorlogse jaren is goed vertegenwoordigd langs de heropgebouwde zeedijk. Daarvan is het Casino het typisch voorbeeld. De architect opteerde voor aluminiumramen die al kort nadien werden aangetast door de agressieve zeelucht en er pokdalig begonnen uit te zien. Dit gebouw, ooit de parel van de herrezen “Koningin der Badsteden”, lag er in de jaren negentig verloederd bij. Oostende was toen zeker niet het voorbeeld van een stad die haar patrimonium verzorgde. Men liet gebouwen verloederen om er achteraf de sloophamer te kunnen in zetten en te vervangen door nieuwbouw. Dank zij de actie van enkele lokale groeperingen, is het tij uiteindelijk gekeerd en werd het Casino gerenoveerd en zoveel mogelijk in zijn oorspronkelijke staat hersteld.
Ook openbare gebouwen werden tijdens de oorlogsjaren totaal vernield. Tot ver in de jaren vijftig, waren bepaalde stads- en andere diensten ondergebracht in noodgebouwen en verspreid over verschillende locaties. Het stadhuis, voor de oorlog aan het Wapenplein, kreeg een voorlopig onderkomen in het gerechtsgebouw aan het Canadaplein. Onnodig te zeggen dat dit gebouw, zoals al de andere trouwens, helemaal niet aangepast en ook veel te klein was. Het hoofdpostkantoor (de “grote post”) kreeg een voorlopig adres in het verouderd gebouw van een stadschool aan de Witte Nonnenstraat. Op dit gebouw staat trouwens nog steeds volgende 19de-eeuwse slogan gebeiteld: “Tot vorming van den geest … Tot welvaart van het volk”. Het Ontvangstkantoor van Belastingen bevond zich in een voormalig hotel op de hoek van de Van Iseghemlaan en de L. Spilliaerstraat. Na het vertrek van de “Belastingen” (het “taksenbureau“) naar de nieuwbouw op de wijk Hazegras, werd dit gebouw gerenoveerd en opnieuw als hotel uitgebaat. Hier moesten we ook jaarlijks onze “plaque” (fietsenplaat) afhalen en de “velotaks” betalen.
Aan het Prinses Stefanieplein (“de Square”), in een mooi herenhuis dat nadien plaats heeft moeten maken voor een appartementsgebouw zonder karakter, was de Bond Moyson gevestigd. Het was een art-déco-achtig herenhuis dat eigenlijk helemaal niet geschikt was voor dienstenverlening aan de leden van de socialistische mutualiteit. Links waren een drietal loketten waar de leden terecht konden voor terugbetaling van dokterskosten. De loketbedienden, drie dames (?), droegen een brede witte schort zodat ik ze al vlug associeerde met verpleegkundigen. Rechts was er een trap die leidde naar consultatieruimtes en naar het bureel van de “adviseur”. Daar moest je je vooraf aanmelden voor terugbetaling van speciale voorzieningen. Mijn moeder, die spataders had, moest daar op raadpleging voor het aanschaffen van “elastieken kousen”. Die kousen waren, letterlijk, ondraaglijk warm in de zomer met als gevolg dat ze al vlug in de kast werden opgeborgen.
De tegenhanger, de katholieke Volksbond, bevond zich in de Kan. dr. L. Colensstraat (de vroegere Stockholmstraat). Dit complex was een wirwar van oude, disparate, onaangepaste en deels verloederde gebouwen en omvatte, naast de eigenlijke lokalen van het ACV en de Mutualiteit, de cinemazaal Nova en de “café van de Volkbond” die mij, omwille van de vele biljarttafels en het aftands interieur, een “patronaatachtige” indruk heeft nagelaten. De mutualiteit bevond zich op de eerste verdieping van een bijgebouwtje op de binnenplaats, waar later de parking is aangelegd. De binnenkoer betrad je via een groene poort gelegen aan de straat.
In de Langestraat had je het Achturenhuis, thuishaven van de socialistische beweging. Mijn peter was daar kelner. De grote gelagzaal waar je ook kon biljarten, gaf uit op een feest- en danszaal en een hotel. Ik zie me nog als kleine jongen gluren door de tussendeur om een glimp op te vangen van het dansorkest waarvan de metalen klanken tot vooraan in het café doordrongen. In mijn herinnering droegen de muzikanten een witte smoking. Later kwam daar ook nog de “Noordsterre” bij in de J. Peurquaetstraat.
Ook het statig gebouw van de Gendarmerie aan de A. Pieterslaan dat dateerde van voor de Eerste Wereldoorlog, werd gesloopt op het einde van de jaren negentig. Een nieuw ruim gebouw werd opgetrokken voor de ondertussen ééngemaakte politie. Op de binnenplaats van het voormalig gebouw kon je nog in de muren de ringen zien waaraan de “gendarmen” eertijds de teugels van hun paarden vastbonden.
Het is betreurenswaardig dat een stad als Oostende geen eigen schouwburg meer heeft. Die had ze vroeger wel, op de hoek van de Van Iseghemlaan en de Vlaanderenstraat. “De theater” moest in de jaren zestig plaats ruimen voor het Europacentrum. De taak van schouwburg werd overgenomen door het Casino-Kursaal dat hiervoor zelfs gedeeltelijk werd verbouwd. Dit is geen goede oplossing geweest want een auditorium kan je zo maar niet omvormen tot toneelzaal. We missen nog steeds de charme en de warmte van het vroegere gebouw Chez Pan.
Vanaf het gerechtshof aan het Canadaplein had men zicht op drie gebouwen die nadien uit het stadsbeeld zijn verdwenen: het “Panorama de l’Yser”, gelegen aan de “derde bassin”; dit gebouw was na de oorlog al vervallen en heeft plaats geruimd voor het nieuw stadhuis. Met het verdwijnen van de stoomlocomotieven en het doortrekken van de autosnelweg, had de “oude stoasje” (oud station) elke betekenis verloren en werd afgebroken. Nadien lag het terrein lange tijd braak. In de jaren 60 kwamen daar de paviljoenen van de jeugdtehuizen en nog later trok Delhaize er een grootwarenhuis op. Op de hoek gevormd door de H. Serruyslaan, de Vindictivelaan en de Aartshertoginnenstraat stond het “Kanonhotel”. Naar mijn vader vertelde, kreeg dit gebouw die naam na de eerste wereldoorlog. Dit vroeger hotel, herbergde namelijk een hele reeks gezinnen die tijdens de oorlog dakloos waren geworden. Elk gezin had een kachel waarvan de pijp, bij gebrek aan voldoende schoorstenen, door het raam stak. Het “Kanonhotel” werd afgebroken en vervangen door de residentie die er vandaag nog staat. In het pompstation opende later de brasserie Faro haar deuren.
De gebouwen van het oud Burgerlijk Hospitaal (E. Cavellstraat) staan er nog steeds en worden nu gebruikt door de administratieve diensten van het OCMW. In de vijftiger jaren deden ze nog effectief dienst als hospitaal. Ik ben er op ziekenbezoek geweest bij mijn grootmoeder en groottante. Sommige ziekenzalen telden 20 bedden of meer. De zieken werden verpleegd door zusters, in blauw habijt en met grote kappen (de papnunnen?). Het domein van het Hospitaal was zorgvuldig afgeschermd van de buitenwereld: aan de zijde van de Kaïrostraat en de E. Cavellstraat met een bakstenen muur en aan de kant van de Leffingestraat en de Koninginnelaan met een hoog hekken. Vandaag is de Kaïrostraat doorgetrokken tot aan de Koninginnelaan. In de vijftiger jaren liepen zowel de Peter Benoit- als de Kaïrostraat dood op de “blinde muur” van het Hospitaal.
Op de hoek van de E. Cavellstraat en de Leffingestraat bevond zich het dispensarium voor TBC-bestrijding en de “Morre” (van het Frans la morgue) of het dodenhuisje. In het verlengde ervan lag de zwarte wegel (een aardeweg verstevigd met as), nu Boogschutterslaan, die verbinding gaf met de Meiboom-wijk of de “Butterpit” (Boterput of pot?). Je kon deze wijk ook bereiken via de Frère Orbanstraat waar je langs de langgerekte werkhuizen van de stad voorbij kwam. “De Meiboom” was een volksbuurt waar veel leute en plezier werd gemaakt en met eigen voorzieningen: de Mariaschool aan de Gistelsesteenweg en de Stadsschool vooraan in het “Bosje”, een bijhuis van de S.E.O., enkele herbergen, een slager, enz. De kern van de wijk bevond zich langs de Gistelsesteenweg, tussen de Frère Orbanstraat en het huidig Kennedy rondpunt. De wijk was toen al in verval en kwam, na de aanleg van de autosnelweg en het Kennedyrondpunt, op een soort schiereiland te liggen, wat haar de das omdeed. Er was ook jaarlijks wijkkermis op de hoek van de Frère Orbanstraat. Ik mocht er als kleine jongen op de autootjes zitten ...
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.