7.4 Het ontluikende toerisme en het leeuwenaandeel van de Belgische koningen in deze evolutie
Leopold I (1831-1865)
Niettegenstaande Leopold II en Oostende bijna altijd in één adem genoemd worden in verband met het kusttoerisme, mag men toch het aandeel van zijn vader niet zomaar als onbeduidend betitelen. Leopold I zorgde immers voor de basis van het Oostendse toerisme, en dit alleen al door zijn aanwezigheid.
Reeds in 1831 werd Oostende vereerd met een bezoek van de kersverse koning en drie jaar later werd de stad de koninklijke zomerresidentie[1]. Leopold I maakte er ook werk van om Oostende op het gloednieuwe spoorwegnet aan te sluiten (1838), en hij was ook de bezieler van de eerste lijn Oostende-Dover (1846) (zie hoger). Het bureau van de firma lag op het Wapenplein (zie nr. 1 op KP/D0027). Vier jaar later stierf zijn vrouw in de Koninklijk Residentie, gelegen in de Langestraat 69[2].
Het badtoerisme kende in Oostende een vreemde evolutie : vóór 1865 werd Oostende immers in de eerste plaats beschouwd als een vestingstad en niet als een toeristisch oord ! Vóór de 19de eeuw kwamen er zelfs geen gebouwen voor op de dijk of in de nabijheid van het strand en het was juist het (rijkelijk lonend) toerisme dat daar verandering in bracht[3]. En hoewel het "badtoerisme" in Oostende al gekend was sinds de Engelse aanwezigheid ten tijde van de vrijhaven (jaren '80 van de 18de eeuw), werd dit embryonaal toerisme abrupt in de kiem gesmoord tijdens de Franse overheersing. Het was zelfs een tijdlang verboden om op de dijk te wandelen ! Onder het Hollands bewind kwam het toerisme opnieuw tot leven, maar de weinige toeristen vonden onderdak in de stad en de enige "bouwwerken" op de zeedijk waren de barakken op het Vuurtorenplein voor de militairen en de vuurtorenwachters[4].
Na 1830 was er echter een explosieve expansie van het toeristenaantal : de lijsten die het aantal families weergeven die voor betrekkelijk lange duur in Oostende verbleven, de zgn. "Listes des étrangers", vermeldden de volgende cijfers[5] :
jaar |
aantal families |
1835 |
173 |
1838 |
1028 |
1851 |
3638 |
De cijfers spreken voor zich. Deze evolutie zien we ook in de stadsplattegronden : werden vroeger de verschillende bastions, de belangrijkste militaire gebouwen en strategische elementen (zoals sluizen e.d.) aangegeven op het stadsplattegrond of in de legende, dan verschijnen rond het midden van de 19de eeuw de eerste legendes die enkel en alleen bestaan uit hotels en toeristische bezienswaardigheden ![6].
Een dergelijke groei van toeristen had voor de stad heel wat gevolgen : immers, als men geld wou slaan uit deze nieuwe sector, moest men er ook iets voor over hebben. Diverse ontmoetings- en ontspanningscentra kwamen er ten behoeve van de "vreemdelingen" : een "Casino" en "Société Littéraire" (opgericht in 1836-1837) in het stadhuis (2)[7] en een theatergebouw, gelegen in de Weststraat en aangekocht in 1845 (40). Verder werd er een park aangelegd, het Prinsenhof (gelegen in het noordoostelijk deel van de stad, begrensd door de Hof- of Tuinstraat en de Boekareststraat) en in 1842 werd er gezorgd voor een tweede brug naar de dijk, de zgn. Sint-Pietersbrug[8] (aan het uiteinde van de Christinastraat, op het plan aangeduid als "Pont neuf", maar verkeerdelijk aan het uiteinde van de Vlaanderenstraat gesitueerd)[9].
Vóór 1842 was de zeedijk immers enkel te bereiken via het Hulppoortje, gelegen in het noordoosten van de stad aan het einde van de Hofstraat (op het plan aangeduid als "Pont de Secours"). Dit had tot gevolg dat het toerisme in de periode tot ca. 1850 vooral op het ooststrand te situeren viel. Daar baadden vooral de hogere klassen van de bevolking, terwijl de lagere echelons en de naturisten het weststrand opzochten.
De eerste, standvastige[10] gebouwen kwamen er op de Zeedijk en de Kanonnendijk nabij het ooststrand. De bekendste zijn het "Pavillon Royal", de "Cercle du Phare" (gebouwd rondom de vuurtoren) en het "Pavillon Musin"[11]. Het optrekken van elk van deze gebouwen werd door het ministerie van Oorlog -gezien het militaire belang van de dijk- aan zeer strenge voorwaarden onderworpen : het bouwplan moest door het ministerie goedgekeurd worden, het huis moest volledig in hout zijn (uitgenomen de funderingen en de schouwen), op bevel van de militaire overheid kon het gebouw op elk tijdstip afgebroken worden (zonder uitbetaling van vergoeding) en ten slotte moest er jaarlijks een huurgeld betaald worden voor het in concessie gegeven terrein[12]. De drie café-restaurants zijn ook op het plan (KP/D0027) aangeduid : het "Pavillon" (Royal), de "Phare et Cercle du Phare" en het "Pavillon Musin" lag bij de aangeduide "Huitrière" aan de zgn. Kanonnendijk. Deze dijk liep van het Vuurtorenplein in zuidelijke richting. Het westelijk staketsel was met deze Kanonnendijk verbonden en kreeg hierdoor een toeristisch tintje : zo werd het immers de gedroomde wandelplaats voor de elite-toeristen. De voetbrug die het staketsel met de dijk verbond, werd door de Oostendse bevolking de "Jeneverbrug" genoemd, omdat de brug bijna altijd bevolkt was met een hele bende bedelaars, die de geur van het geestrijk drankje met zich meevoerde...[13]
Het midden van de eeuw betekende zonder twijfel een keerpunt in het toeristisch leven in Oostende : eerst en vooral eiste de Staat vanaf toen een geldelijke bijdrage voor het strand (domaniaal terrein) dat in concessie werd gegeven, daarnaast was er een verschuiving van het zwaartepunt van het badtoerisme van het ooststrand naar het weststrand en ten slotte was er ook een nieuw publiek dat naar Oostende trok. Terwijl er, onder invloed van Leopold I, in de eerste periode vooral hogere klassen op de dijk verschenen, kwamen nu meer en meer gewone mensen, bedienden en arbeiders, vaak eendagstoeristen die van de goedkope treintarieven gebruik maakten om de zee en het strand te zien. Bovendien verdubbelde het aantal treinen van vijf in 1852 naar tien in 1864[14].
Opnieuw bleven de aanpassingen van het stadsbeeld niet uit : het Prinsenhof was te klein geworden en in 1861-1862 kwam er een eerste editie van het Leopoldpark. Blijkbaar bleef men echter in eerste instantie de oude naam "Prinsenhof" behouden want op het plan (KP/D0027) zien we het nieuwe park onder het nummer 35 aangeduid als "Jardin des Princes". Dit park lag aan het oostelijk uiteinde van de huidige Jozef-II-straat. Op het plan zien we de straat echter aangegeven als "Rue Saint Joseph". Deze naamsverandering kwam er als reactie tegen de vrijzinnige Keizer-Koster, maar werd reeds op 12 mei 1858 opnieuw gewijzigd[15]. Andere aanpassingen waren : een bibliotheek in het stadhuis (1861) en een nieuwe brug tussen de stadswallen en de dijk. Deze ijzeren brug (1861) lag in het verlengde van de Vlaanderenstraat en werd de Kursaalbrug genoemd[16]. De evolutie is gemakkelijk te verklaren : door de verplaatsing van het toerisme naar het weststrand (o.a. door de oprichting van het Kursaal, zie verder), was deze brug de ideale verbinding met het weststrand. Maar omdat er op de plannen, die wij raadpleegden, nergens twee bruggen weergegeven zijn ter hoogte van het Kursaal, durven wij stellen dat deze Kursaalbrug (1861) wel eens de Sint-Pietersbrug (1842) zou kunnen vervangen hebben (rekening houdend met een verschuiving van de brug naar het westen). Zowel een brug op het uiteinde van de huidige Christinastraat als op het uiteinde van de Vlaanderenstraat, lijkt ons teveel van het goede te zijn.
Met de verschuiving van de concentratie van toeristen, verschoof ook de bebouwing. Het meest indrukwekkende gebouw, het Kursaal, kwam reeds ter sprake. Het werd in de jaren 1852-1853 gebouwd op één van de trapeziumvormige verbredingen, die op de dijk zichtbaar zijn en die dienden om kanonnen op de dijk op te stellen. Van meet af aan kende het een overweldigend succes en het "Pavillon Royal" en de "Cercle du Phare" zagen een deel van hun publiek wegtrekken[17].
Nadat het ministerie van Openbare Werken in de periode 1854-1861 een dijk- en duinversterking doorvoerde en de stad van die werken gebruik gemaakt had om de Grote Zeedijk met drie meter te verbreden (tot tien meter) en van een reling te voorzien, werd er in 1862 een nieuwe dijkglooiing (van 395 m.) aangelegd ten westen van de Grote Zeedijk[18]. Het gevolg was dat de paviljoenen die daar in de buurt gelegen waren, in het toeristische circuit betrokken raakten en dat de zeedijk verder bebouwd werd. De bekendste gebouwen waren het "Pavillon des Dunes" (1852) en het "Pavillon du Rhin" (1857), beide te zien op het plan op afb. 92. In 1862 werd ter hoogte van de hoek van de huidige IJzerstraat en de Zeedijk het "Pavillon des Bains " opgericht, dat een jaar later omgedoopt werd tot "Cercle des Bains". Ook in 1863 werden de Koninklijke Paviljoenen, de voorlopers van het latere Koninklijke Chalet, op bevel van de zieke Leopold I opgericht[19]. De bebouwing van het westelijk deel van de dijk kan gezien worden als een voorteken van de evolutie die zich ná 1865 zal voordoen.
Leopold II (1865-1909)
Het begin van de regeerperiode van Leopold II viel juist samen met de beslissing om Oostende te ontslaan van haar militaire doeleinden (zie hoger). Dit had enorme gevolgen voor de topografie van de stad en voor het kusttoerisme : enerzijds kon de stad verder uitbreiden naar het oosten, het noorden en vooral naar het westen toe en anderzijds was het niet langer nodig dat alle gebouwen op de zeedijk uit hout bestonden (in verband met een eventuele snelle afbraak voor militaire doeleinden). Vanaf dat moment verschenen dan ook de prachtige villa's en luxueuze hotels langs de zeedijk[20]. De houten gebouwen verdwenen echter niet onmiddellijk na de beslissing van de ontmanteling ! De eerste reactie van de eigenaars en uitbaters van de "oude" paviljoenen, bestond erin hun gebouwen uit te breiden : het Kursaal kreeg er een glazen rotonde bij, en ook aan het "Pavillon des Dunes" en aan het "Pavillon du Rhin" werd er bijgebouwd. Daarnaast kwamen er tussen 1865 en 1868 ook nieuwe hotels (volledig in steen) zoals het "Pavillon National" dat in 1867 "Hotel de l'Océan" werd en het "Hotel de la Plage" (beide aan het weststrand). Deze twee hotels hebben ook hun invloed gehad op de heraanleg van de zeedijk : want toen er in 1869 plannen waren om de zeedijk van tien tot dertig meter te verbreden (met inbegrip van een rijweg), kon dit enkel ten koste van het strand, omdat men anders de twee gloednieuwe hotels opnieuw moest afbreken. Maar omdat het stadsbestuur geen twintig meter strand wou laten incorporeren, werden de plannen aangepast : de dijk werd slechts vijf meter breder en er kwam geen rijweg[21].
Eénmaal koning, werd de inbreng van Leopold II veel omvangrijker en directer. Hij wou zowel de haven (zie hoger) als de badstad tot hun recht laten komen. De veertiende augustus 1873 werd er een overeenkomst gesloten tussen de stad en de Staat "pour l'agrandissement et l'embellissement de la ville". Zo werden er b.v. tal van terreinen onderling verwisseld opdat de ene partij (de stad) een nieuwe wandeldijk, nieuwe vismijn en nieuw Kursaal zou kunnen aanleggen en opdat de andere partij (de Staat) o.a. een nieuw spoorwegstation zou kunnen bouwen[22].
Vanaf 1874 verbleef de koning vaak in het nieuwe Chalet, dat de plaats ingenomen had van de paviljoenen van Leopold I. Leopold II liet het hout voor zijn Chalet overkomen uit Engeland. Het oostelijk deel werd afgewerkt in 1874, terwijl het westelijk deel pas in 1875-1876 voltooid werd. De twee delen werden verbonden door een ruime glazen gaanderij. De duinglooiing aan de zeezijde werd met bakstenen bekleed en aan beide uiteinden van monumentale trappen voorzien, terwijl de glooiing naar landzijde in een park en tuin overging[23]. Opnieuw was het verblijf van de vorst voldoende om de hoge adel uit de rest van Europa (vooral uit de Duitstalige gebieden) naar Oostende te lokken.
Maar ook de (rijkere) burgerij bleef Oostende bezoeken. De "Liste des Etrangers", die al aan bod kwamen, geven de volgende cijfers voor het aantal "gens de qualité"[24] :
jaar |
aantal |
1864 |
13.483 |
1878 |
23.476 |
1890[25] |
38.000 |
1899 |
42.600 |
1902 |
meer dan 50.000 |
Bijna alle toeristen trokken naar het weststrand (met ±350 badkoetsjes), terwijl de oostelijke badzone zienderogen wegkwijnde (slechts 30 à 40 badkoetsjes). In de periode 1875-1878 werd er een nieuw Kursaal gebouwd die deze verdere verschuiving naar het westen mee heeft bepaald. Het gebouw lag op het uiteinde van de Leopoldlaan, waar ook nu nog het (derde) Kursaal gelegen is. In hetzelfde jaar verdwenen de drie oudste gebouwen van de zeedijk : het "Pavillon Royal", de "Cercle du Phare" en ook het oud Kursaal, dat steen voor steen afgebroken werd en "verhuisd" naar Rozendaal waar het herbouwd werd. Alle andere "oude" gebouwen verdwenen bijna allemaal vóór 1883 (behalve twee) en moesten plaats maken voor de nieuwe luxueuze hotels van de Belle Epoque : in de nabijheid van het nieuw Kursaal waren er het "Hotel des Touristes", het hotel "Belle Vue", de "Brittania" en het "Grand Hotel du Littoral", terwijl meer naar het oosten, nl. aan de Vlaanderen- en Louisastraat, het "Hotel du Beau Site et du Kursaal", het "Hotel de Russie" en het "Hotel des Bains" ten tonele verschenen[26].
Wanneer de kolonie van de koning zeer winstgevend begon te worden, wou Leopold II een deel van die winsten gebruiken om een aantal grote urbanisatieprojecten te financieren. Vanaf 1891 gaf hij de Franse stadsarchitect Lainé de opdracht Oostende te verbouwen naar zijn plannen (zie verder)[27]. De stad werd dan ook de officieuze zomerhoofdstad van het land.
Een al even belangrijke pijler van Leopolds politiek was August Beernaert (vanaf 1884). Hij was o.a. de stuwende kracht bij het plan van de koning om de stad van een groot park (met veel groen en veel water) te voorzien. De bedoeling was immers om de toeristen ook buiten het hoogseizoen in Oostende te houden door de aanleg van een nieuwe villawijk in de buurt van het aan te leggen park. Bovendien zou het park met de zeedijk verbonden worden door een grote avenue. De gronden die men voor deze plannen in gebruik zou nemen en die vrijgekomen waren door de afbraak van de vestingwerken, werden tot dan toe toch niet gebruikt en behoorden toe aan de Staat. De gronden (27 ha) werden aan de stad Oostende geschonken en architect Keilig zorgde voor de aanleg van het park. De werken waren pas voltooid in 1892 en het nieuwe park droeg de naam van de koningin : Maria-Hendrika[28]. Het park werd ook weergegeven op het prachtige plan uit het begin van de 20ste eeuw (KP/F0053). Op het plan is ook de avenue, die het park met de dijk verbond en die in hetzelfde jaar plechtig werd geopend, reeds aangegeven. Maar nog was Leopold II niet tevreden : in 1895 werd door de Staat nog eens 12,5 ha grond aan de stad Oostende geschonken en ook de koning schonk een tiental ha om het Maria-Hendrikapark uit te breiden. Bovendien had Leopold II langs de avenue ook vele gronden opgekocht, die hij slechts wou verkopen aan particulieren tegen strikte voorwaarden (rekening houdend met de architecturale plannen van de nieuwe eigenaars)[29].
En Leopold II had nog meer in petto : zo wou hij ook de volledige dijk- en duinoppervlakte tussen Oostende en het naburige Mariakerke urbaniseren, om op die manier de badstad met enkele troeven te verrijken ten opzichte van de concurrentie (hij wou vooral meer groen in de stad). Om dit grootse project te kunnen verwezenlijken, deed Leopold II een beroep op de Brit J.T. North, één van de grootste aandeelhouders in de A.B.I.R ("Anglo Belgian India Rubber Compagny"). Dit leidde tot het ontstaan van het zgn. "Plan North" (1894), opgesteld door de stadsarchitect Lainé. Dit plan voorzag in de aanleg van een groene zone ten westen van het Koninklijk Chalet, de bouw van een luisterrijk hotel (het "Royal Palace Hotel") omgeven met prachtige tuinen en galerijen en ten slotte de verkaveling van de duinen tussen het geplande hotel en Mariakerke[30]. Op de plannen (KP/F0056) zien we hoe het hotel gelegen was aan de ingang van de hippodroom Wellington, die reeds in 1883 in gebruik genomen werd en die op het einde van de regeerperiode van Leopold II (1909) voorzien werd van prachtige tribunes, gebouwd op de funderingen van het oude fort Wellington[31]. Naast de renbaan werd er ook een nieuw park aangelegd : het latere Prins Albertpark.
Een ander project voorzag in de verfraaiing van de omgeving van het Koninklijk Chalet. Dit project, dat volledig door Leopold II werd bekostigd, nam verscheidene jaren in beslag omdat bijna alle terreinen die de vorst op het oog had, bewoond waren door particulieren en die moesten één voor één overhaald worden om hun grond te verkopen (in tegenstelling met de andere hierboven beschreven projecten waar vaak een groot deel van de beoogde gronden reeds in het bezit van de Staat of van de vorst zelf waren). Leopold II wou met dit project de ideale verbinding, nl. opnieuw met meer groen, tot stand brengen tussen de twee andere (grotere) projecten : aan de ene kant de uitbreiding van de oude stad, met de aanleg van het Maria-Hendrikapark en de verbinding van dit park met de zeedijk door de "Avenue de la Reine" en aan de andere zijde het "Plan North" met o.a. de bouw van het "Royal Palace Hotel".
Op een (niet weergegeven) plan uit 1898[32] is te zien hoe de straten in de omgeving van het Koninklijk Chalet loodrecht op elkaar staan met rechthoekige woonblokken als gevolg. Dit deel van de stad had echter geen al te goeie reputatie : er was een vuilnisdepot, een woonwagenpark van foorreizigers en de talrijke kleine, ongure straatjes pasten ook al niet in het straatbeeld van de Belle-Epoque.
Op een plan uit 1906 (afb. 88) krijgen we een heel ander beeld van het kwartier rondom het Chalet : het deel van de "rue du Chalet" tussen de zeedijk en de "rue Royale" is verdwenen door de oostwaartse uitbreiding van het domein rond het Chalet. Op deze uitbreiding kwamen enkele bijgebouwtjes en de zgn. "galerie de la rue de Paris", genoemd naar de nieuwe verbinding tussen de zeedijk en de "rue Royale" : de "rue de Paris". Verder zien we hoe het oostelijk deel van de "rue Royale" (vanaf de "rue du Chalet") een gebogen tracé gekregen heeft (doordat het domein ook zuidwaarts uitgebreid werd). Leopold II wou op die manier de krachtige westenwind uit de "rue Royale" houden[33].
Wanneer we nog even terugkeren naar de plannen voor het North-project, zien we dat er ook terreinen bestemd waren om een overdekte galerij te bouwen (KP/F0056, "Terrains C : Galeries couvertes promenades"). Wanneer J.T. North in 1896 stierf en zijn activiteiten overgenomen werden door de "Société Anonyme des Terrains d'Ostende-Extension", werd er echter afgezien van de plannen voor een galerij. In 1903 kwamen ze opnieuw ter sprake en reeds in 1904 begon men met de werken (durend tot 1906). De Koninklijke Galerijen werden ongeveer 350 meter lang en bestonden uit twee open wandelgangen, van elkaar gescheiden door een glazen tussenschot. Hierdoor kreeg de bezoeker van de Oostendse zeedijk de gelegenheid te wandelen, zonder dat hij moest rekening houden met de wisselvalligheid van de Belgische weersomstandigheden. De ruimte tussen de galerijen en de "rue des Courses" werd opnieuw ingenomen door groen[34].
De uitbreiding van de stad in oostelijke richting, was eigenlijk meer een gevolg van de toeristische boom die Oostende gekend had. Die nieuwe gronden, ten oosten van de havengeul, werden immers niet overspoeld met hotels, restaurants, e.d., maar werden uitgebouwd tot een woonwijk voor arbeiders en vissers. Na de Eerste Wereldoorlog werd er zelfs een nieuw vissersdok en een nieuwe vismijn aan die kant van de havengeul gebouwd, juist omdat de concentratie van vissers daar zo hoog was.
Deze gebieden lagen oorspronkelijk op het grondgebied van Bredene, maar werden in 1877 en 1897 naar Oostende overgeheveld. Deze wijk werd de "Vuurtorenwijk" genoemd, omdat de tweede vuurtoren van Oostende daar gelegen was. Want door de nieuwe gebouwen op de zeedijk, was de eerste vuurtoren praktisch onzichtbaar geworden voor de schepen ten westen van de haven. In 1839 werd er dan een vuurbaken in gebruik genomen aan de oostzijde van de havengeul, die in 1861 vervangen werd door een nieuwe vuurtoren. Deze vuurtoren werd gebouwd tussen 1858 en 1860 en bevond zich op de plaats van de huidige vuurtoren. Hij werd verwoest op het einde van de Eerste Wereldoorlog[35].
En hoewel er ook in de vooroorlogse periode al een zekere vorm van urbanisatie in de Vuurtorenwijk op te merken viel (zie KP/F0053), was het pas tijdens het interbellum (vanaf 1924) dat er een groots project werd opgezet waaraan de wijk tot op heden haar bijnaam te danken heeft : "den OPEX". De naam verwijst naar de afkorting van het project "Ostende-Phare et Extensions"[36].
Vooraleer we eindigen met de bespreking van enkele plannen, werpen we nog een blik op het demografisch aspect [37] :
jaar |
aantal |
1846 |
14.264 |
1859 |
16.909[38] |
1910 |
42.207 |
1961 |
56.494 |
Het is duidelijk dat de grote boom er pas gekomen is ná de ontmanteling van de vestingen en de daarmee gepaard gaande uitbreiding van de stad en de toeristische infrastructuur. Na het eerste decennium van de 20ste eeuw, zou de stijging veel kleiner en veel geleidelijker worden :
jaar |
aantal |
1959 |
55.446[40] |
1961 |
56.494[41] |
1976 |
71.446 |
1977 |
71.319 |
[1] R. LANOYE. Oostende's Epos, p. 83.
[2] L. RANIERI. Léopold II Urbaniste, p. 209-211.
[3] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen langs de Oostendse Zeedijk 1830-1878 - De Plate, 1979, p. 95.
[4] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 96-97.
[5] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 98.
[6] We hebben reeds een plan uit de Franse periode (KP/G0023) besproken, waar er ook enkele hotels op aangeduid waren. Die werden echter niet gebruikt door toeristen, maar wel door de hoge Franse adel wanneer die Oostende bezochten. Zo logeerde in 1810 een groot deel van het gevolg van Napoleon en zijn kersverse bruid in de aangeduide hotels.
[8] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen langs de Oostendse zeedijk, p. 98.
[9] Het eerste Kursaal lag immers tussen de huidige Vlaanderenstraat en Christinastraat in (A. SLEEKS. Oude Oostendse straten en gebouwen, p. 47) en op de plannen kan de ligging soms wel wat meer naar één van de twee straten verschuiven.
[10] In tegenstelling tot de vele barakken die slechts in het hoogseizoen bleven staan en in september afgebroken werden.
[11] Uitvoerige informatie in verband met de bouw van de gebouwen, de uitbaters, de verschillende verbouwingen,… vindt men in het reeds genoemde werk van D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 99-104.
[12] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 100.
[13] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 99.
[14] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 104-105.
[15] A. SLEEKS. Oude Oostendse straten en gebouwen, p. 71.
[16] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 105.
[17] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 108-109.
[18] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 106.
[19] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 108-115.
[20] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 118..
[21] Voor een uitvoerig relaas over de eigenaars van de verschillende gebouwen, de bouwaanvragen en het uitzicht van de gebouwen, verwijzen we naar D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 120-126.
[22] L. RANIERI. Léopold II Urbaniste, p. 209.
[23] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 130 ; L. RANIERI. Léopold II Urbaniste, p. 209.
[24] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 118 ; Enkel de jaren 1866 en 1870 waren mindere jaren : het eerste jaar door een cholera-epidemie, het tweede door oorlogsperikelen.
[25] De laatste drie cijfers zijn waarschijnlijk afgerond en komen uit : R. BLANCHARD. La Flandre. Handzame, 1970, p. 260.
[26] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 130-136.
[27] L. RANIERI. Léopold II Urbaniste, p. 211.
[28] L. RANIERI. Léopold II Urbaniste, p. 223.
[29] L. RANIERI. Léopold II Urbaniste, p. 226-232.
[30] Om het vlot verloop van dit project te verzekeren, werd het grondgebied van Mariakerke (als deelgemeente) bij dat van Oostende gevoegd (1 juli 1899) ; L. RANIERI. Léopold II Urbaniste, p. 233-240.
[31] A.-M. DESWAEF-BOELS. Hippodroom Wellington 1883-1983. Oostende, 1983, 31p.
[32] Dit plan wordt bewaard in de Kaartenzaal van de Universiteit Gent (krt. 2233) en draagt de titel Nouveau plan de la ville dOstende avec les travaux dagrandissement en cours dexécution.
[33] L. RANIERI. Léopold II Urbaniste, p. 241-250.
[34] L. RANIERI. Léopold II Urbaniste, p. 259-264.
[35] M. MAES. De vuurtorens van Oostende - Ostendiana, I, 1972, p. 120.
[36] Dit onderwerp valt echter buiten ons tijdbestek, zie : F. GEVAERT. Gryshout - Lissemores - Viertorre – Opex - Ter Ceure Jaarboek, 1988.
[37] De cijfers komen uit : HASQUIN, e.a. (red.). Oostende - Gemeenten van België. Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, p. 804 (tenzij anders aangeduid).
[38] In deze groep zijn de ± 2.000 Britten inbegrepen ; zie E. BOCHART. Ostende à la main. Dictionnaire historique des rues, places et monuments. Brussel, 1861, p. 9-12.
[39] E. DE SEYN. Oostende - Geschied- en Aardrijkskundig woordenboek der Belgische gemeenten, p. 1030.
[40] Oostende - Dit is West-Vlaanderen, p. 1252.
[41] De volgende cijfers komen uit : HASQUIN, e.a. (red.). Oostende - Gemeenten van België. geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, p. 804.