7.3 De bevrijding uit de dwangbuis van vestingen: 1865-1875

Sinds 1847 werd er gewerkt aan een volledig nieuw defensiestelsel voor de jonge staat België. De oude Wellingtonlinie werd vervangen door een net waarin Antwerpen een centrale rol zou gaan spelen, naast de linies van de Schelde, de Dender en de Maas. Hierdoor was het niet langer nodig dat de steden die op de oude linies lagen, nog versterkt bleven.

Naast de steden Ieper, Menen, Philippeville, Mariembourg, enz. gold dit ook voor Oostende. Maar terwijl de terreinen die vrijkwamen door de ontmanteling van de vestingen in die andere steden aan het stadsbestuur geschonken werden, was dit voor Oostende niet het geval : de overheid besliste om de gronden te verkopen aan de hoogste bieder[1].

In Oostende zelf waren er al sinds 1856 stemmen opgegaan om de stadswallen te slopen, want het aantal gemeubelde appartementen en kamers voor de toeristen bleek ieder jaar weer ontoereikend te zijn, met het gevolg dat de huurprijzen de pan uitrezen. En ook dat had gevolgen : de arbeidersbevolking vond immers geen ongemeubelde kamers meer aan een schappelijke prijs of in een hygiënisch verantwoorde omgeving. Bovendien konden andere kuststeden, zoals Blankenberge en Heist aan de oostkant en Mariakerke en Nieuwpoort aan de westkant, wél hun toeristische infrastructuur uitbreiden langs de zeedijk[2].

 

Pas in 1865 was de kogel door de kerk... Op 20 maart 1865 deelde baron Chazal, minister van Oorlog, aan de senaat mee dat de stad Oostende van haar vestingfunctie ontheven werd[3]. Hierdoor was het niet langer nodig dat de havenstad door een kluwen van vestingen omgeven werd. En aangezien de stad op toeristisch vlak meer en meer aan belang won, was het in haar voordeel om zich zo snel mogelijk van de vestingen te ontdoen. Dit gebeurde tussen 1865 en 1875.

Eerst en vooral (periode 1865-1867) werd er werk gemaakt van de noordzijde. De drie courtines moesten zo vlug mogelijk verdwijnen, om plaats te maken voor drie passages over de gracht. Deze passages lagen in het verlengde van de Kapucijnen-, de Louisa- en de Christinastraat en verbonden de "oude" stad met de zeedijk[4].

In december 1868 werd de vestinggracht gedempt en werden de bruggen tussen de wallen en de dijk afgebroken. In het voorjaar van 1869 legde men diverse hellingen aan om vanuit de stad de dijk te bereiken : zowel in het verlengde van de Vlaanderenstraat, als aan het uiteinde van de Kapucijnen-, de Louisa- en de Christinastraat. Op de dijk zelf veranderde er ook heel wat : er was een verbreding van de zeedijk gepland en de rooilijn voor de nieuwbouw werd vastgelegd. Hierdoor moesten er paviljoenen verdwijnen : de "Cercle du Phare", het "Pavillon du Phare" en het oude Kursaal (afgebroken eind 1877-begin 1878)[5].

 

Maar aan dit alles ging er een administratieve strijd vooraf met als inzet het plan voor de uitbreiding van Oostende ná de ontmanteling. De visies van de overheid en het stadsbestuur verschilden grondig en kwamen tot uiting in twee projecten : het ene van de hand van de ingenieur L. Crépin (in dienst van de overheid), het tweede opgesteld door de architect H. Horeau.

 

L. Crépin wou de stad in twee opeenvolgende fasen vergroten en verbeteren : in een eerste fase zou vooral de badstad verder ontwikkeld worden, terwijl er in een tweede fase gewerkt zou worden aan de commerciële en industriële havenstad. In die eerste fase zou er een westelijke uitbreiding van de stad tot stand moeten komen, aangelegd volgens het rechtlijnige stratenpatroon[6]. Dit laatste gegeven werd door de auteur van het project benadrukt om twee redenen : de rechthoekige woonblokken zouden vlugger (en voor een hogere prijs) verkocht en bebouwd worden terwijl de gezonde zeelucht, de reden van het bezoek van de toeristen (!), vrij door de brede lanen kon waaien. Deze nieuwe wijk zou begrensd worden door de steenweg naar Torhout. Het Leopoldpark, het enige stukje groen binnen de stad, zou uitgebreid worden, maar daar zou het dan ook bij blijven, want de auteur was van mening dat de toeristen niet naar Oostende kwamen om van het groen te genieten (zoals in Spa), maar wél van de zee[7].

In de tweede fase zouden de andere zones van de stad (naast de westelijke en noordelijke zone, bestemd voor het toerisme) verder uitgebouwd worden : ten westen van het derde bassin werd er een scheepswerf en een wijk met goedkope arbeiderswoningen gepland, terwijl er een industriezone op het Hazegras zou komen en een verdere uitbouw van de haven langs het kanaal Oostende-Brugge[8].

Het stadsbestuur hield er echter een totaal andere mening op na : ze vreesden immers -enigszins terecht- dat het nieuwe stadsdeel ten westen van de vroegere vestingen, de toeristen wel eens uit het toenmalige stadscentrum zou kunnen weghalen en dat alle nadruk bijgevolg op het nieuwe stadsdeel en de bijbehorende zeedijk zou komen te liggen. Hierdoor zouden de vele hotels en andere handelszaken in het centrum en op het oostelijk uiteinde van de zeedijk een groot deel van hun inkomen verliezen. Bovendien vonden ze dat er te weinig groen in de stad aanwezig was. In tegenstelling tot Crépin, maakten zij dus geen strikt onderscheid tussen een kuststad, waar de toeristen (enkel) voor de gezonde zeelucht komen en een badplaats in het binnenland, zoals Spa, waar de toeristen de baden en de mooie natuur opzoeken. Het plan dat zij naar voor brachten was van de hand van H. Horeau (KP/H0045) en dit voorzag in de aanleg van een "groene gordel" rondom de stad, op de plaats waar de vestingen gelegen waren. Deze gordel liep van de westkant van de bassins tot het noordoostelijk stadsdeel, waar er een groot hotel zou komen te staan. In dit plan van Horeau werd eigenlijk een ouder plan van architect Pierre van Hercke opgenomen. Dit plan werd opgesteld op bevel van het stadsbestuur in het jaar 1856 en voorzag in de aanleg van een residentiële wijk in het noordoosten van de stad[9]. Wanneer we het plan bekijken, zien we dat er bij dit tweede project geen sprake was van een rechtlijnig stratenpatroon, of van een uitbouw van toeristische infrastructuur op het weststrand.

 

Crépins bezwaren tegen dit plan zouden uiteindelijk de doorslag geven (op overheidsniveau) : door de kronkelende wegen zouden de percelen, onregelmatig van vorm, minder vlug bebouwd worden en voor een kleinere prijs moeten verkocht worden en derhalve minder geld in het laatje brengen (dat kon gebruikt worden voor de aanleg van de nieuwe versterkingen rond Antwerpen)[10]. Zijn plan, met de nodige aanpassingen om alle partijen gunstig te stemmen (in de mate van het mogelijke), werd de twaalfde maart 1868 door de minister van Financiën, Frère-Orban, naar het stadsbestuur van Oostende gezonden.

Op 16 en 17 juli werd het project besproken en hoewel er verschillende punten waren waartegen sommige gemeenteraadsleden bezwaren hadden, werden bijna alle bezwaren opzij schoven omdat men vreesde dat er hierdoor vertraging zou ontstaan bij het slopen van de vestingwerken[11]. Eén bezwaar kon echter niet opzijgeschoven worden : de plaatsing van het nieuwe Kursaalgebouw. Het stadsbestuur wou het gebouw laten optrekken in het midden van de zeedijk (zie KP/H0045), terwijl de overheid (en de vorst !) het nieuwe Kursaal meer westwaarts gepland had, om zo de vrijgekomen percelen een meerwaarde te geven (en dus meer winst te maken bij de verkoop ervan)[12].

 

Terwijl in het noorden van de stad begonnen werd met het slechten van de vestingen (december 1868), stelde het stadsbestuur nog enkele wijzigingen aan het plan van Crépin voor waaronder de verlenging van de Nieuwstraat en de Cirkelstraat[13] door straten met een breedte van tien meter, de rechttrekking van de rooilijn van de Noordstraat (nl. van het deel tussen de Kapucijnen- en de Vlaanderenstraat) en de bewaring van de toenmalige rooilijn van de Keizerskaai. Al de voorstellen werden aanvaard en verwerkt in het definitief plan van de stadsuitbreiding op de terreinen die vrijkwamen door het slechten van de vestingen (10 juni 1869)[14]. Dit plan is te zien op KP/G0086: ten noorden en ten zuiden van "Lot n°6" zien we de verlengingen van de Nieuw- en Cirkelstraat, terwijl we ten zuiden van de n°11 en n°12 de rechttrekking van de rooilijn van de Noordstraat kunnen waarnemen.

Hoewel we bij n°16 "Kursaal" lezen, was de situering van dit gebouw (alsook van het Koninklijk Paleis) slechts onder voorbehoud aangegeven. Het stadsbestuur bleef immers aandringen om het nieuwe Kursaal in het verlengde van de Vlaanderenstraat te bouwen, maar zou zich later toch moeten neerleggen bij de beslissingen van hogerhand.

De gebouwen ten zuiden van de Hazegraswijk bleven, ook na de ontmanteling, als kazerne functioneren. Bovendien bleven de drie bijbehorende bastions in eerste instantie bestaan, terwijl de twee ravelijnen in het "Bois de Boulogne" (het latere Maria-Hendrikapark, zie verder) opgenomen zouden worden. In 1876 kreeg de Duitse landschapsarchitect Edward Keilig de opdracht om de bastions te verwerken in de aanleg van een nieuw park. De werkzaamheden werden echter pas aangevat in 1888 en voltooid in 1892. Gelijktijdig met deze werken werd er ten zuiden van de Hazegraswijk een nieuwe kazerne opgericht : de huidige Bootsman Jonsenkazerne[15].

 

 



[1] P. LOMBAERDE. Le problème du démantèlement de la «Place d'Ostende» durant la periode 1865-1878 - Neptunus, april 1983, p. 7.

[2] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 119-120.

[3] P. LOMBAERDE. De vestingbouwkundige werken van Oostende : 1572-1865 - De Plate, 1989, p. 247.

[4] P. LOMBAERDE. Le problème du démantèlement, p. 7.

[5] D. FARASYN. Historiek van de eerste gebouwen, p. 126-129.

[6] Wanneer de gronden in dit deel van de stad verkocht zouden zijn, kon er dan werk gemaakt worden van een verkaveling van de gronden, gelegen in de duinen tussen Oostende en Mariakerke. Deze verkaveling zou dan niet gebeuren volgens een rechtlijnig stratenpatroon, maar volgens een "aménagement à l'anglaise". Dit project zou echter pas onder Leopold II tot stand komen.

[7] P. LOMBAERDE. Le problème du démantèlement, p. 10-11 en p. 13.

[8] Tussen 1874 en 1909 heeft Leopold II veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van de verschillende zones, maar de industriële zone, voorzien vanaf 1898, zou er pas ná de eerste wereldoorlog komen ; P. LOMBAERDE. Le problème du démantèlement, p. 14.

[9] P. LOMBAERDE. Le problème du démantèlement, p. 12-13.

[10] P. LOMBAERDE. Le problème du démantèlement, p. 14.

[11] Zo werden er onder meer bezwaren gemaakt bij de te smalle (30 m.) kaai aan het nieuwe vissersdok (men betichtte de overheid ervan teveel grond voor zich te houden, om zo meer te kunnen verkopen) en bij de bebouwing over de volledige lengte van de zeedijk (het stadsbestuur wou meer groen) ; zie P. LOMBAERDE. Le problème de la démantèlement, p. 15.

[12] P. LOMBAERDE. Le problème du démantèlement, p. 15.

[13] De Cirkelstraat loopt van de Kapucijnenstraat naar de Visserskaai en werd getrokken in 1842, deels op de gronden van de tuin van de Kapucijnen. In feite is "Cirkelstraat" een verkeerde vertaling van "rue du Cercle", zo genoemd omdat de zetel en het secretariaat van de vereniging met de naam "Cercle du Phare" in die straat ondergebracht was ; zie A. SLEEKS. Oude Oostendse straten en gebouwen, p. 61-62.

[14] P. LOMBAERDE. Le problème du démantèlement, p. 15.

[15] P. LOMBAERDE. De vestingbouwkundige werken, p. 247-248.


Klik hier om verder te lezen.