7.1 Inleiding
Dit zevende en laatste hoofdstuk brengt eigenlijk tegenstrijdige gevoelens teweeg : enerzijds lijkt het ons ongepast om zo'n belangrijke periode
-waarin Oostende een nieuwe, en misschien wel de grootste metamorfose onderging- a.h.w. in één hoofdstuk te "wringen", terwijl anderzijds een topografische geschiedenis van Oostende zonder dit hoofdstuk absoluut onvolledig zou zijn. De stad die we in ons vorige hoofdstuk achterlieten, was immers slechts een schaduw van de badstad, die terecht "Koningin der Badsteden" genoemd werd.
Bevangen door deze gevoelens, hebben we besloten van de tot hier toe gebruikte indeling af te stappen[1] en ons voornamelijk te concentreren op drie zuiver topografische onderwerpen, die elk hebben bijgedragen tot het ontstaan van de mondaine badstad en die ontegensprekelijk met elkaar verbonden zijn : ten eerste de verbinding van Oostende met de rest van het binnenland en met het buitenland door de aanleg van de eerste spoorwegen, ten tweede het slechten van de vestingwerken en ten derde het aandeel van de eerste twee koningen in de uitbouw van de badstad[2].
[1] Voor een schets van het omvattende kader van gebeurtenissen, verwijzen we naar de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, delen 11, 12 en 13.
[2] We zijn er ons volkomen van bewust dat ook dit compromis verre van ideaal is, maar binnen het kader van ons onderzoek lijkt het ons een verdedigbare keuze.