6.2 De Franse periode

De feiten

Op 6 november 1792 overwon het Franse leger, onder leiding van Dumouriez, de Oostenrijkse troepen (slag bij Jemappes). Er volgde een snelle bezetting van het land en velen vluchtten aan de zijde van de Oostenrijkse troepen. Op 15 november stonden Franse ruiters vóór de Westpoort of Nieuwpoortse Poort, twee dagen later werd de vrijheidsboom op de Grote Markt geplant. De Franse militairen vestigden zich in de verlaten kazernes[1].

Deze bezetting was echter van korte duur : op 18 maart 1793 leden de Franse troepen een nederlaag in Neerwinden. Op 30 maart vertrok de bezetter (2.000 man) langs dezelfde poort langs waar ze binnengekomen waren. Oostenrijkse en Engelse troepen namen hun plaats in en werden met grote luister ontvangen. Het spreekt voor zich dat de Fransen het niet zo gemakkelijk zouden opgeven : reeds op 3 mei werd Veurne veroverd en op 8 september behaalden ze een nieuwe overwinning bij Hondschote[2].

In de maand juni van het volgende jaar, vluchtten veel notabelen, ontzet door de berichten over de gruwelen die begaan werden onder het Terreurbewind in Frankrijk. De zege nabij Fleurus (28 juni 1794) betekende voor de Fransen het begin van de definitieve overwinning. Twee dagen later werd Oostende bezet (juli 1794 : 15.000 man)[3].

 

De Zuidelijke Nederlanden werden overvallen door slechte en donkere tijden : er werden waardeloze assignaten ingevoerd, er volgden eindeloze opeisingen en bijkomende belastingen om de oorlogsactiviteiten te financieren, de oude gilden werden afgeschaft, de geestelijken moesten vluchten,...

In Parijs werd op 1 oktober 1795 de annexatie van de Zuidelijke Nederlanden gestemd. Enkele maanden nadien werd een voor Oostende rampzalige maatregel genomen : de status van vrijhaven, in 1781 toegekend door Jozef II, werd ontnomen[4]. Ondertussen bleven de vijandigheden met Engeland voortduren : er werden zeegevechten geleverd, gevangenen uitgewisseld... Het Franse garnizoen werd herhaaldelijk gewijzigd. Zo waren er in 1798 slechts 150 grenadiers aanwezig[5].

Op 19 mei 1798 werd Oostende getroffen door een bombardement en kwam er op het strand een ontscheping van Engelse troepen. De nieuwe plaatscommandant van Oostende, Muscar, slaagde er echter in het Engelse gevaar af te wenden en dit alles op een manier die hem veel krijgsroem verschafte. Want na het bombardement nestelden de Engelsen zich in de duinen en probeerden ze het Sas Slijkens te vernietigen om zo de bevoorradingswegen van de stad af te snijden. Ondertussen heerste er in de stad dood en vernieling. Admiraal Popham zond onderhandelaars om de onmiddellijke overgave van de stad te eisen. Muscar weigerde echter. Toen er dan ook nog een stormwind opstak, waardoor de belegeraars het contact met hun vloot verloren hadden, viel Muscar met zijn kleine groep grenadiers de Britten aan. De eerste aanval werd afgeslagen, maar een tweede (vroeg in de ochtend en in barslechte weersomstandigheden) lukte echter wel. Balans aan Engelse zijde : 500 doden en meer dan 1.400 gevangenen. Nu was het de beurt aan Muscar om onderhandelaars te sturen : hij eiste het einde van de beschieting in ruil voor een menselijke behandeling van de gevangenen. Hij slaagde in zijn opzet : de Britse schepen dropen af, terwijl de gevangenen naar Frankrijk gevoerd werden[6]. Door deze feiten verwierf Muscar een zekere populariteit in de stad. Toch hadden ze voor de stad eerder negatieve dan positieve gevolgen : door het Engelse gevaar, kwam de stad in staat van beleg te liggen (met een garnizoen dat opgedreven werd tot 20.000 man), terwijl er geen schadevergoedingen voor de bombardementen werden uitgekeerd[7].

Het jaar daarop werd Napoleon eerste consul (15 december 1799). Hij slaagde erin een overeenkomst met de Kerk tot stand te brengen : het zgn. Concordaat (juni 1801) tussen Frankrijk en de paus. Hierdoor werd de Rooms-Katholieke eredienst opnieuw toegelaten. In 1802 werd dan het Verdrag van Amiens gesloten (tussen Spanje en Engeland enerzijds en Frankrijk en de Bataafse Republiek anderzijds) en werd Napoleon consul voor het leven. Maar ook dit verdrag was geen al te lang leven beschoren : reeds in mei 1803 werd de vrede met Engeland verbroken en volgde er een Brits embargo op de Franse schepen. Op dit moment hernam Napoleon zijn planning voor een landing in Engeland, er werden inspecteurs naar de Belgische kuststeden gezonden en in juni reisde hij zelf naar België[8].

Op 10 juli kwam Napoleon aan in Oostende, waar hij de verdedigingswerken inspecteerde en de toestemming gaf voor het bouwen van een spui- of schuursluis. Er werd ook beslist een reeks militaire kampen aan de kust op te richten. Zo was er het kamp van Brugge, een bezetting van 25.000 man die in de duinen ten oosten en ten westen van Oostende in barakken gelegerd waren. Op de plaats waar later het "Fort Napoleon" werd opgericht, werd er toen een batterij opgericht. Na de slag bij Trafalgar (10 oktober 1805), werden de plannen voor een invasie echter opgeborgen[9].

 

De Oostendse handel kreeg opnieuw een harde klap te verduren, wanneer in november 1806 de Continentale Blokkade werd ingevoerd. Hierdoor moesten de Vlaamse handelaars afzien van elk contact met Engelse schepen en producten[10]. In de jaren 1807 en 1808 werd de stad tweemaal overstroomd. In februari van het laatstgenoemde jaar stond de volledige kuststreek tussen Oostende en Zeeland onder water. Zowel in 1810 als in 1811 kreeg de stad het bezoek van Napoleon, maar zoals de geschiedenis ons geleerd heeft, heeft de keizer het niet lang meer voor het zeggen gehad. Na de nederlaag in Rusland (1812), ging het vlug bergaf en twee jaar later ontruimde het Franse garnizoen de stad. Toen Napoleon ontsnapte uit Elba, vluchtte de toenmalige Franse koning Lodewijk XVIII naar Oostende. Maar een kleine vier maanden later leed Napoleon Bonaparte zijn definitieve nederlaag bij Waterloo (18 juni 1815)[11]. Het congres van Wenen zorgde ervoor dat onze gebieden bij Nederland werden aangehecht.

De topografie van de stad en de haven

de vestingen

Er werd reeds gewezen op de talrijke militaire conflicten tussen de Fransen en Britten, die voornamelijk plaatsvonden in de nieuw verworven (of pas verloren, naargelang het kamp) gebieden. De Franse bezetters poogden dan ook de oude vestingstad op haar zwakste fronten te versterken. Zo werden er reeds in 1794 projecten gepland om de nieuwe handelsstad aan de zuidzijde te verdedigen door een gebastioneerde omwalling met vier bastions en een ravelijn. Ter hoogte van de oude sluis van Slijkens zou een spuikom aangelegd worden, beschermd door een nieuwe versterkte sluis en op de rechteroever van het kanaal Oostende-Brugge zou een kroonwerk opgericht worden dat de haven moest beschermen. Bovendien zouden aan de oost- en westzijde van de stad, tussen de duinen en de zee, twee pentagonale forten opgericht worden[12].

Maar de interesse in de uitbouw van de versterkingen en de middelen om de projecten uit te voeren, waren onderhevig aan golfbewegingen : periodes van enorme bedrijvigheid wisselden immers af met periodes waarin men Oostende gewoon links liet liggen. Zo gebeurde er in de periode 1794-1803 eigenlijk niets wezenlijk (ondanks de vele voornemens, die hierboven beschreven werden). De Fransen, die hier aanwezig waren, maakten bovendien vooral gebruik van een oude Oostenrijkse kaart (uit 1747) ! Het enige wat verwezenlijkt werd in 1794, was het aanbrengen van een ijzeren ketting in de havengeul om zo indien nodig de toegang onmogelijk te maken. De Britten waren immers heer en meester op zee en de zuidelijke wallen waren reeds afgebroken in 1782, onder Jozef II. Er werden ook explosieven verzameld, zodat ze - in geval van gevaar - de haven konden doen ontploffen[13].

 

Na het bombardement van mei 1798, werd het Franse garnizoen opgevoerd tot 20.000 manschappen en werden de wallen en bastions hersteld (maar niet versterkt)[14]. Naar aanleiding van het verdrag van Lunéville (februari 1801), werd Oostende zelfs gedemilitariseerd !

Pas na het bezoek van Napoleon, in 1803, werd er weer werk gemaakt van de fortificaties. De vrede met Engeland was toen immers verbroken en Napoleon had plannen voor een invasie van Engeland (vandaar ook al de aandacht die de kust in het algemeen en Oostende in het bijzonder kreeg)[15]. De keizer wou eerst en vooral de havengeul beter laten versterken. In dat jaar werd de zgn. "Batterie du Musoir" of "Batterie Napoléon" opgericht op het oostwaarts gelegen staketsel (zie KP/F0043)[16]. Normaliter moest er ook op het westelijk staketsel een dergelijke batterij komen, maar die werken zijn nooit uitgevoerd. Met het oog op de invasie werd het troepenaantal op de Belgische kust drastisch verhoogd en werd nabij Oostende het kamp van Brugge opgericht (KP/F0043). Daarnaast gaf de keizer ook zijn goedkeuring aan de plannen voor een spuikom met een nieuwe sluis (om de verzanding van de haven tegen te gaan). Maar wanneer Napoleon zijn plannen voor een invasie moest laten varen, verloor hij ook Oostende en haar verdedigingswerken uit het oog. Het kamp van Brugge werd in 1806 opgedoekt[17].

Na de landing van de Engelse troepen in Walcheren (juli 1809), kreeg Oostende opnieuw alle aandacht (men vreesde immers een tweede landing van de Engelsen). En niettegenstaande de Engelsen moesten vluchten, geplaagd door moeraskoorts, werden er toch weer grootse plannen voor Oostende opgesteld : het Sas Slijkens zou versterkt worden, er zouden nieuwe lunetten (gedetacheerde bastions) aangebracht worden ten westen van de stad, op de rechteroever van de havengeul zou een nieuw kroonvormig bolwerk komen en ten slotte zou er een nieuw plan van de stad met haar directe omgeving worden opgesteld waarop alle niveauverschillen werden aangegeven om indien nodig een kunstmatige overstroming te regelen. Maar opnieuw bleef het grotendeels bij de planning : enkel het eerste voornemen werd deels (!) afgewerkt. In verband met de lunetten, werden er wel onteigeningen uitgevoerd, maar daar bleef het bij. Ook het kroonwerk en de kaart werden naar latere tijden doorverwezen[18].

 

Een laatste opwelling van verhoogde activiteit in en (vooral) rond Oostende, kwam er na een nieuw bezoek van Napoleon aan de stad. De twee pentagonale forten die reeds vermeld werden, kwamen er dus pas op het einde van de Franse periode : aan de oostzijde was dat het "Fort Impérial" (het latere "Fort Napoleon")[19] (KP/G0037), dat in 1814 werd afgewerkt, terwijl het westelijk fort, het "Fort Royal" pas in 1815 door de Engelsen voltooid werd (en de naam van Wellingtonfort[20] kreeg).

 

Men begon met de bouw van het oostelijk fort in 1810 : Spaanse krijgsgevangenen deden de graafwerken, terwijl lokale metsers het fort bouwden. Het fort bestaat uit een vijfhoekige toren met twee verdiepingen (hoogte 10,5 m). De centrale kern van de toren is open en bevat in het midden een waterput. Rondom deze centrale koker bevonden zich overwelfde kamers (over twee verdiepingen verdeeld). Rondom het torengebouw liep een droge gracht (11 m breedte), geflankeerd door vijf caponnières[21] (elk voorzien van 20 schietgaten). Rondom werd er ten slotte een vijfhoekige ringmuur (6,8 m hoogte) opgetrokken[22].

Het fort aan de andere kant van de stad, was gelijksoortig van vorm. Dit fort werd op het einde van de 19de eeuw echter ontmanteld (zie verder).

de haven en het havenverkeer

Terwijl het havenverkeer onder het Oostenrijks bewind een hoogtepunt kende (cf. 2.636 schepen in 1782), betekende de Franse tijd een donkere periode voor de scheepvaart en visserij[23]. Zo werden op de nacht van 1 februari 1793 alle schepen in de haven aangeslagen. Met de terugkomst van de Oostenrijkers steeg de havenbeweging opnieuw : tussen 1 april 1793 en 1 juli 1794 voeren er meer dan 2.000 schepen binnen[24].

Maar de oorlogen met Engeland werden voor het grootste deel op zee uitgevochten ! Het gevolg was dat vele schepen gepraaid werden, dat de ladingen verloren gingen en dat honderden schippers naar Engeland meegenomen werden in gevangenschap. Daarnaast kwamen er ook van Franse zijde harde maatregelen : alle nachtelijk zeeverkeer werd verboden, waardoor de visserij bijna volledig verlamd werd. Bovendien kon de handelsvloot, op een paar korte perioden van vrede met Engeland na, alleen uitvaren naar Franse of bevriende havens. Het heeft dan ook heel wat decennia geduurd vooraleer de Vlaamse vloot terug op het peil kwam van wat ze was vóór de Fransen ons land binnenvielen[25].

 

Niettegenstaande het in deze periode op economisch vlak moeilijker ging, werd er van de havenuitrusting toch wel werk gemaakt. In 1797 werd de draaibrug tussen de twee eerste dokken afgewerkt. In de periode hiervoor hadden de Fransen de haveninstellingen veeleer verwaarloosd dan regelmatig verzorgd[26]. Na zijn inspectie (1798) beval Napoleon zowel de bouw van een spuikom en een schuursluis als allerlei herstellingswerken aan de reeds bestaande haveninfrastructuur. Maar het zou nog duren tot 1803 vooraleer de plannen voor de sassluis werden goedgekeurd en pas in december 1810 werd het bassin in dienst genomen[27]. Intussen was de havengeul bijna helemaal verzand (men kon bij laag water doorwaadbare plaatsen vinden) en er was bijna geen vaart meer mogelijk, tenzij voor kleine schepen.

In de periode 1803-1805 werden alle voorbereidingen gemaakt voor de inval in Engeland, waardoor alle vaart in het reeds zwaar verzande kanaal, helemaal onmogelijk werd. Na de slag bij Trafalgar (1805), werden de plannen voor de inval opzij geschoven. Hierdoor kreeg men opnieuw wat ademruimte om de financiële leefbaarheid van de haven op te krikken. Niet voor lang echter, want met de invoering van de "Blocus Continental" (21 november 1806) brak er een periode van armoede aan.

 

In 1809 kwam er dan toch een lichte herleving van de havenactiviteit door het toekennen van enkele licenties : het was toegelaten voor 1 miljoen frank koloniale waren uit Engeland in te voeren, als voor dezelfde waarde Franse producten werden uitgevoerd[28]. Het spreekt voor zich dat deze handelsvergunningen een buitengewone stimulans betekenden voor de smokkelhandel met Engeland. Toch tonen ook de "officiële" cijfers een opmerkelijke stijging in het jaar 1810. Twee jaar later werden de licenties ingetrokken omdat Napoleon alle aandacht en krachten aan zijn invasieplan voor Rusland schonk.

 

Dit zijn de cijfers van het tonnagerecht en de onderhoudstaks (voor de dokken) die door de douane in Oostende ontvangen werden[29] :

jaar

tonnagerecht

onderhoudstaks

X[30]

3.978,27 F

-

XI

11.320,24 F

3.945,25 F

XII

8.346,93 F

9.206,87 F

XIII

580,70 F

3.950,79 F

XIV & 1806

2.493,89 F

1.454,44 F

1807

1.756,99 F

4.585,42 F

1808

2.269,64 F

2.263,64 F

1809

2.425,69 F

2.425,69 F

1810

13.120,18 F

7.273,55 F

1811

-

1.501,10 F

 

Het uitzonderlijk slechte jaar (an XIII), is het jaar waarin alles in het teken stond van de geplande invasie : de visserij bloedde dood, vissers werden opgeroepen om als matroos op de vloot te dienen,... De twee topjaren XI en 1810 zijn te verklaren door het vredesverdrag tussen Frankrijk en Engeland (1802) en de invoering van de licenties voor de handel met Engeland (1809-1810). Deze cijfers illustreren dan ook hoe belangrijk de handel met Engeland wel was voor Oostende. De Franse bevelhebbers ter plaatse beklaagden zich overigens vaak over de anglofiele sympathieën van de Oostendse bevolking[31].

demografie

Het spreekt voor zich dat de troebele tijden in het algemeen en de slechte economische toestand in het bijzonder, een negatieve invloed op het bevolkingsaantal moeten hebben gehad. Toch blijkt het niet gemakkelijk te zijn om een betrouwbare cijferreeks te verzamelen. J. Walgrave[32] verzamelde de volgende cijfers (uit diverse archiefstukken en gepubliceerde werken) :

jaar

aantal

±1780

±10.000

1784

7.077

1785

6.703

begin 1796

10.288

eind 1796

±8.000

1801

10.280
10.459

1802

10.767

1808

10.459

1809

10.459

1811

10.121

1814

±10.212

1815

10.012
10.544

   

Het is duidelijk dat het aantal inwoners rond de 10.000 moet hebben geschommeld, maar de cijfers vertonen weinig samenhang. Volgens Soyer was de terugloop van de bevolking in de jaren 1784-1785 te wijten aan een economische crisis die de stad teisterde. J. Walgrave wees er echter op dat er bij de burgerlijke stand in de periode 1806-1814 minder geboorten, huwelijken en sterfgevallen werden aangegeven dan in de periode 1797-1805. En aangezien deze laatste groep ook verminderde, kan de terugloop niet louter het gevolg zijn van een economische achteruitgang. Hij besluit dan ook dat de opgave van de bevolking grillig en onbetrouwbaar is[33].

Men moet ook rekening houden met een bijna dagelijkse in- en uitwijking (die niet altijd vrijwillig geschiedde). Vele schippers en notabelen vluchtten immers, respectievelijk voor de gevreesde conscripties en uit vrees dat hun goederen aangeslagen zouden worden.

de geestelijkheid

Naast de gegoede burgers en de jonge mannen, waren het vooral de geestelijken die het hard te verduren kregen. En tot aan het Concordaat tussen Napoleon en de paus (juli 1801), scheen de situatie alleen maar te verergeren. Reeds bij de eerste bezetting (1793) werd het klooster van de Zwartzusters, gelegen op de zuidwestelijke hoek van de Kerkstraat en de Zwarte Nonnenstraat (de huidige Ooststraat), gebruikt als aanvulling voor het overvolle militair hospitaal. De Zwartzusters werden uit het klooster gezet, nadat ze geweigerd hadden het hospitaal te bedienen[34].

Tijdens de tweede bezetting werden alle religieuze gemeenschappen (Kapucijnen, Witte Nonnen, Zwartzusters en Oratorianen) verplicht hun identiteit, aantal, roerende en onroerende goederen aan te geven (28 november 1795). Een jaar later moesten alle parochieregisters afgegeven worden in het stadhuis. Ook de archieven van de Oratorianen en van de Kapucijnen moesten ingediend worden. De eerste groep archieven zijn eigenlijk lijsten van de burgerlijke stand, aangezien de Oratorianen de parochie bedienden (sinds 1653). De Kapucijnen daarentegen bezaten de lijsten betreffende het garnizoen van Oostende (sinds 1750)[35].

 

Alle bovengenoemde maatregelen waren echter niets vergeleken met die uit de donkere jaren 1797 en 1798. In de maand januari (1797) werd alle geestelijke kledij verboden. In juni werden de Kapucijnen uit hun klooster verjaagd[36], terwijl in augustus alle uiterlijke kentekenen van de katholieke godsdienst moesten verdwijnen. De maand daarop kwam de Sint-Pieterskerk, de parochiekerk, zonder beëdigd priester te staan en derhalve gesloten. Ten slotte werd op 4 november het kruis op de parochiekerk vervangen door de Franse driekleur. Het jaar 1798 werd ook "goed" ingezet : Michiel Pruyssenaere, griffier bij het Vredegerecht, kocht op 1 januari de kerk, het klooster en de afhankelijkheden[37] van de Kapucijnen op ! Een maand later verlieten de Zwartzusters[38] en de Witte Nonnen hun klooster. Dit laatste klooster lag aan de zuidwestelijke hoek van de Witte Nonnenstraat en de Korte Peperstraat (de huidige Aartshertoginnestraat). In de laatste maanden van 1798 werd in het klooster van de Kapucijnen een brouwerij ingericht en werden alle kerkmeubelen, kerkelijke gewaden en ornamenten openbaar verkocht.

Ook de klokken werden niet gespaard : na de opeising werden ze stukgeslagen en per trekschuit naar Brugge vervoerd. In 1799 werd ter gelegenheid van het Feest van de Volkssoevereiniteit de parochiekerk omgevormd tot Tempel van de Rede[39].

De ommekeer werd ingeleid door de bevestiging van het Concordaat (12 mei 1801). Op 6 juni werd de Sint-Pieterskerk plechtig heropend en in augustus werd er een nieuw kruis op de kerk aangebracht en werden de goederen van de kerkfabriek teruggegeven. Bovendien werd de Kapucijnenkerk opengesteld als hulpparochiekerk[40].

de plannen

Tussen de verzameling plannen is er ook een Engels exemplaar geslopen (KP/G0080). Dit eenvoudig uitgewerkte plan (cf. het hoekige vissersdok) werd opgemaakt bij de Britse aanval en bombardementen in het jaar 1798. Bij het Sas Slijkens lezen we : "entirely destroyed". Dit is enigszins overdreven, want hoewel er veel schade aangebracht werd, waren de sluizen niet volledig verwoest. Ook het oude Sas Slijkens werd aangeduid en aan de ingang van de haven zien we naast de vuurtoren, ook een lichtbaken op elk staketsel. Opmerkelijk is ook de naamgeving bij de Sint-Catharinakreek, m.n. "American Creek". Het verdere verloop van de kreek is overigens veel te smal weergegeven.

 

Het volgende plan (KP/F0043) toont de verschillende posities van de Franse troepen : zowel het Keizerlijk Hoofdkwartier (A) als de divisies van het "Camp de Bruges" (B - C) zijn aangeduid. Dit kamp van Brugge bestond uit 25.000 man en werd op bevel van Napoleon door generaal Davoût georganiseerd (29 augustus 1803)[41]. In de rechterbovenhoek lezen we "Campagnes de 1803 en 1804" : de "Batterie du Musoir" op het ooststaketsel (1803) is reeds aangegeven, terwijl dit niet het geval is voor het "Fort Napoleon", dat pas later (1810-1814) ten oosten van de stad gebouwd werd. Hetzelfde geldt voor het latere Wellingtonfort, dat ten westen van de stad lag. Zowel aan de oost- als aan de westkant van de stad zijn de batterijen dan ook aangeduid met "Batterie intermédiaire". Verder zijn ook aangeduid : het oude Sas Slijkens (a), dat dus blijkbaar nog niet vernieuwd en versterkt was (zoals gepland was, zie hoger)[42], en diverse sluizen. Naast de sluis bij Slijkens (b) zien we nog de sluis tussen het eerste en tweede bassin (c) en die tussen het tweede en derde bassin (d), hier als Sint-Catharinasluis aangeduid. De Blauwe Sluis (e) hebben wij echter niet kunnen lokaliseren op dit plan. Deze sluis verbond de zuidelijke stadsgracht met de nieuwe haven[43]. Maar onder het Oostenrijks bewind werd er een nieuw stuk ten zuiden van de stad ingepalmd en kwamen er drie nieuwe dokken tussen de beide stadsdelen te liggen. Hierdoor stond het oude dok niet langer in verbinding met de zuidelijke stadsgracht. Toch bleef de Blauwe sluis bestaan, doordat er een deel van de zuidoostelijke stadsgracht bewaard bleef.

 

Het volgende plan (KP/G0023) geeft de stad weer, waarschijnlijk in de periode net na het vorige plan. Aan de westzijde van de stad werd de gracht doorgetrokken (dit was nog niet het geval op het vorige plan). Op het marktplein zien we de aanduiding "Ostende - an 13e". Dit zou dus betekenen dat de situatie uit de jaren 1804-1805 wordt uitgebeeld[44]. Het Keizerlijk Hoofdkwartier, gelegen in de Langestraat, is ook op dit plan aangeduid (c). Naast enkele hotels, werden ook het stadhuis en de gevangenis (g), aan de zuidkant van het huidige Wapenplein, het klooster van de Kapucijnen (b) en het hospitaal (f, eigenlijk het ingepalmde klooster van de Zwartzusters) aangegeven. Op het oostelijk uiteinde van de dijk[45] is de vuurtoren ("fanal") aangeduid.

In het zuidelijk deel van de stad zien we de eenvoudige vestingmuur, die nog niet afgebroken werd, hoewel men waarschijnlijk reeds begonnen was met de aanleg van de gebastioneerde omwalling met vier bastions en een ravelijn (zoals gepland was en zoals we ze op latere plannen terugvinden, zie verder). Dat men reeds met de bouw zou begonnen zijn, blijkt uit het feit dat de legende ingeschreven werd in één van de nieuwe bastions (voor een ruimer plan van de projecten, verwijzen we echter naar het volgende plan). Ook de eerste tekenen van bebouwing in de nieuwe wijk, het Hazegras, zijn op het plan terug te vinden. Nadat de zuidelijke vestingen vanaf 1782 werden afgebroken, met het oog op de stadsuitbreiding, werden de nieuwe terreinen wel verkaveld, maar er werd nog niet gebouwd. Onder de Fransen werden de eigenaars echter verplicht om de percelen te bebouwen (1798), zoniet zouden ze onteigend worden door de Franse autoriteiten[46]. Deze dreigementen hadden tot gevolg dat het nieuwe stadsdeel bebouwd geraakte.

Op het plan zijn er ook vier molens aangegeven. In een stad, die voor zijn graanvoorziening volledig afhankelijk was van het platteland, waren dergelijke molens zeer belangrijk : bij een eventuele belegering moest men immers in staat zijn eigenhandig het graan tot meel te verwerken. Het aantal molens stond dan ook meestal in verhouding tot het bevolkingscijfer van de stad. Tussen 1785 en 1796 steeg de bevolking van 6.703 naar 10.288 en het aantal molens zou deze trend gaan volgen : op de westkant van het Hazegras kwam er toen een molenzone tot stand (niet weergegeven op de kaart), op het driehoekig terrein dat terug te vinden is op de kaart bezuiden het derde bassin, geprangd tussen de nieuwe vestingen ten westen en een aftakking van de Sint-Catharinakreek ten oosten. Op dit terrein, verschenen er onder het Franse en Nederlandse bewind vier molens, waaronder drie graanmolens[47].

Op een (niet weergegeven) plan uit 1804[48] zijn de werken die in het vooruitzicht gesteld werden, weergegeven. Er werden drie grote projecten aangeduid : (1) de verdere stadsuitbreiding in zuidelijke richting, met het oog op de aanleg van een gebastioneerde omwalling met vier bastions, (2) het kroonvormig bolwerk ter bescherming van de haven en van de drie bassins en ten slotte (3) de aanleg van een spuikom met een nieuwe spuisluis. Het eerste project werd uitgevoerd, terwijl het tweede pas onder Nederlands bewind tot stand kwam. De spuikom kwam er pas in 1810. Naast de geplande spuisluis zijn er nog vijf sluizen aangeduid : de sluis van de Sint-Catharinapolder, van de bassins en van het Sas Slijkens, de sluis aan de gracht van het oude Sas Slijkens en ten slotte de Blauwe sluis. Deze laatste sluis verbond het schippersdok met het zuidoostelijk deel van de oude stadsgracht (van vóór de stadsuitbreiding van 1782)[49].

 



[1] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd - Kroniek van de voornaamste gebeurtenissen - De Plate, 1978, p. 5 ; De auteur baseerde zijn artikel op de werken van J. PASQUINI en van G. SOYER, twee van de (zoniet dè) belangrijkste werken voor de Franse tijd (zie bibliografie).

[2] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 24-25.

[3] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 42.

[4] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 64 ; De gevolgen voor Oostende worden in het onderdeel van de haven besproken.

[5] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 64-65.

[6] G. BILLIET. Oostende in de literatuur : het bravourestuk van Muscar - De Plate, september 1977, p. 7-8.

[7] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 65.

[8] Napoléon I sur le littoral Belge, 1895, p. 4. ; G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 89.

[9] Napoléon I sur le littoral Belge, p. 12-15.

[10] V. FOUTRY. Merkwaardige Bladzijden uit de Geschiedenis van Oostende. Antwerpen, 1937, p. 73.

[11] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 115-116.

[12] P. LOMBAERDE. De vestingbouwkundige werken van Oostende : 1572-1865 - De Plate, 1987, p. 245.

[13] C. LEMOINE-ISABEAU. Ostende à l'époque française. Travaux de défense et de cartographie (1794-1814) - Belgisch tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, XIX, 1971-1972, p. 502.

[14] P. LOMBAERDE. De vestingbouwkundige werken, p. 245 ; G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 65.

[15] C. LEMOINE-ISABEAU. Ostende à l'époque française, p. 503.

[16] P. LOMBAERDE. De vestingbouwkundige werken, p. 245.

[17] C. LEMOINE-ISABEAU. Ostende à l'époque française, p. 503-504, 506.

[18] C. LEMOINE-ISABEAU. Ostende à l'époque française, p. 506-508.

[19] De batterij op het oosterstaketsel droeg immers al de naam van de keizer. De naam van het fort werd overigens vaak veranderd : in 1814 werd het "fort Souverain", onder het Hollands regime "fort William" en in de periode kort na de Belgische onafhankelijkheid "fort Leopold" om ten slotte de naam van Napoleon te krijgen ; zie C. LEMOINE-ISABEAU. Ostende à l'époque française, p. 508.

[20] In 1814 gaven de geallieerden (Engelsen en Hollanders) het de naam "fort Willem" en na het huwelijk van Leopold I (1832) kreeg het de naam "fort Louise" ; zie C. LEMOINE-ISABEAU. Ostende à l'époque française, p. 508.

[21] Caponnière : uitbouw ter flankering van de gracht in een polygonaal fort.

[22] P. LOMBAERDE. De vestingbouwkundige werken, p. 246 ; Het fort behield zijn militaire functie tot na W.O. I en werd nadien eigendom van het ministerie van Openbare Werken. In juli 1976 werd het als monument bij K.B. beschermd.

[23] L. VAN ACKER. De Vlaamse vissers- en handelsvloot in het begin van de Franse tijd - Biekorf, 1991, p. 234.

[24] J. WALGRAVE. De bevolking van Oostende en haar betrekkingen met de zee in de Franse tijd, 1797-1814 - Marine Academie. Mededelingen, t. XIV, 1962, p. 24.

[25] L. VAN ACKER. De Vlaamse vissers- en handelsvloot, p. 234.

[26] J. WALGRAVE. De bevolking, p. 23-24 ; De auteur laat zich echter vrij verwarrend uit over het aantal dokken, nl. "De Oostenrijkers hadden dus gezorgd voor twee dokken", "Na inspectie (1798) beveelt hij de bouw van een spuikom, een derde dok en herstellingswerken…", "in 1804… van een derde dok is er geen sprake". Wij weten natuurlijk niet of hij het derde (kleinere) dok al dan niet als dok erkent. Op een plan uit 1804 worden de laatste twee bassins met eenzelfde letter B aangegeven (en het eerste bassin met de letter A).

[27] J. WALGRAVE. De bevolking, p. 24 laat de werken pas beginnen in 1810, hoewel hij toch ook verwijst naar G. SOYER, die het volgende vermeldde : "… leur (= les écluses de chasse) mise en service date du 30 décembre 1810…" - Le Drame Révolutionnaire et Napoléonien à Ostende, p. 326.

[28] J. WALGRAVE. De bevolking, p. 26.

[29] J. WALGRAVE. De bevolking, p. 26-27.

[30] "An X" liep van september 1801 tot september 1802, en verder XI (1802-1803), XII (1803-1804), XIII (1804-1805) en XIV (september - december 1805) ; zie : E. STRUBBE & L. VOET. De chronologie van de middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden. Antwerpen, 1960, p. 199-200.

[31] J. WALGRAVE. De bevolking, p. 32.

[32] J. WALGRAVE. De bevolking, p. 17-19.

[33] J. WALGRAVE. De bevolking, p. 19.

[34] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 23 ; F. VAN DE BERGHE, e.a. De Zwartzusters van Brugge, Diksmuide, Oostende, Veurne en Brazilië, p. 245.

[35] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 43-64.

[36] De Kapucijnen verdwenen toen voorgoed uit het stadsleven.; zie D. FARASYN. Het Mijnplein te Oostende - Ostendiana, III, 1978, p. 44.

[37] Bij het klooster hoorde er immers een zeer grote tuin, waar nu het Mijnplein gelegen is.

[38] De 15 zusters werden uitgewezen en verdreven zonder enige vorm van schadeloosstelling. zie F. VAN DE BERGHE e.a. De Zwartzusters, p. 245.

[39] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 64-66.

[40] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 89.

[41] G. BILLIET. Oostende in de Franse tijd, p. 89.

[42] Er waren wel reeds herstellingswerken uitgevoerd tijdens de eerste maanden van het jaar 1797 ; zie : G. BILLIET. Oostende, p. 64.

[43] zie ook voetnoot 341.

[44] E. STRUBBE & L. VOET. De chronologie van de middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden. Antwerpen, 1960, p. 199-200.

[45] Er moet op gewezen worden dat het noorden onderaan het plan gesitueerd is.

[46] J.P. FALISE. Over het Hazegras en de kerk van O.L.Vrouw Onbevlekte Ontvangenis - De Plate, 1991, p. 255.

[47] D. FARASYN. De Oostendse molens - De Plate, 1978, p. 97.

[48] Deze kaart is terug te vinden in C. LEMOINE-ISABEAU. Ostende à l'époque française. Travaux de défense et de cartographie (1794-1814) - Belgisch tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, XIX (1971-1972), p. 501.

[49] Ook op de kaart van Jacob van Deventer was er een Blauwe sluis aangeduid, gelegen aan de oostzijde van de oude haven. G. Billiet volgt de afdruk die door E. VLIETINCK (Het oude Oostende, p. 146) gepubliceerd werd en waarop de Westsluis aangeduid is als Blauwe sluis. Wij sluiten ons echter aan bij de tekst van V. Fris waar de oostsluis als "Blauwe sluis" of "sluis met het blauwe torreken" wordt aangeduid. Ook E. VLIETINCK verwijst naar het "blaeu torrekin der Oostsluis" (p. 149) en haalt zelfs een stadsrekening (1535 : rek. 37.358, f° 28 ) aan als bewijs !


Klik hier om verder te lezen.