5.2 Het politieke en economische kader en de gevolgen voor de stad

Reeds in het eerste jaar van de eeuw, waren er problemen in verband met de opvolging van Karel II, de laatste Spaanse koning die rechtstreeks van Karel V afstamde. Karel II liet immers na zijn dood (1700) al zijn gebieden (met de Zuidelijke Nederlanden) over aan de toekomstige koning van Spanje, Filips V. Maar dit was de kleinzoon van Lodewijk XIV, de Franse vorst ! Het gevolg was dat Franse troepen de Zuidelijke Nederlanden bezetten (Oostende 1701). Engeland en de Verenigde Provinciën voerden oorlog om deze machtsconcentratie te verhinderen, beter gekend als de Spaanse successieoorlog (1702-1713)[1].

 

Tijdens deze oorlog (1706) werd Oostende -nog maar eens- belegerd. De Franse generaal La Motte verdedigde de stad tegen de Engelse troepen onder leiding van Marlborough. Na een bombardement van de Engelse admiraal Fairburn en een beschieting gedurende twee weken, gaf de stad zich over. Maar ondanks dit korte beleg, werd er toch behoorlijk wat schade aan de stad en haar gebouwen toegebracht : bijna alle woningen waren verwoest, het stadhuis brandde af en het bovenste deel van de toren werd vernietigd[2]. De Sint-Pieterskerk, de toren, de kerk van de Kapucijnen, het klooster van de Zwartzusters, het arsenaal (gelegen in de Kapucijnenstraat), alles was verwoest[3]. En opnieuw moesten er aanzienlijke sommen geld aangewend worden om de stad op te kalefateren. Zowel de Zwartzusters[4] als de Kapucijnen[5] kregen toestemming om verschillende bedeltochten te organiseren in Vlaanderen, om zo hun gebouwen te kunnen herstellen.

Voor het nieuwe stadhuis werden grootse plannen gemaakt : in 1709 werd door het stadsbestuur een herberg ten westen van het stadhuis opgekocht, om zo een ruimer stadhuis te bouwen naar het ontwerp van de Augustijnermonnik Jan Vryeels. Hij wou het stadhuis versieren met een centrale koepel en twee hoektorens (PT/E0043). De bouwwerken werden in 1710 aangevat en in april 1711 voltooid. Wegens geldgebrek werd de westelijke toren echter nooit gebouwd, terwijl de centrale koepel, die niet waterdicht bleek te zijn, vervangen werd door een eenvoudig zadeldak[6].

Op 19 juli 1712 brandden de kerk en de toren volledig uit. De kerk werd hersteld in 1717, terwijl op de onderbouw van de toren in 1728-1729 een achthoekige toren werd opgetrokken, die nu nog steeds bestaat en door zijn eigenaardige vorm de "Peperbusse" wordt genoemd[7].

 

In 1713 werd het verdrag van Utrecht gesloten waardoor Karel VI van Oostenrijk de Zuidelijke Nederlanden verkreeg. Twee jaar later volgde het Barrièretraktaat, waardoor de Verenigde Provinciën het recht kregen om in zogenaamde garnizoensteden troepen te plaatsen als buffer tegen de Franse expansiedrang. Een direct gevolg voor Oostende was de vervanging van de Spaanse troepen door Hollandse.

 

Het aandeel van Oostende in de internationale handel was reeds in de vorige eeuw sterk toegenomen (na de "uitschakeling" van Antwerpen en Duinkerke, zie hoger), maar de oprichting van de Oostendse Compagnie (1723) betekende een nog veel belangrijker impuls voor de overzeese handel[8]. De zeemogendheden (Engeland en de Verenigde Provinciën) ondervonden echter te veel last van deze nieuwe compagnie en reeds in 1727 kwam er een verbod voor de handel met Indië. Karel VI liet dit toe om zo het opvolgingsrecht van zijn oudste dochter Maria Theresia te laten erkennen door de andere Europese staten[9]. Ondanks dit korte succes, zorgde de compagnie toch voor de eerste aanzetten om de haven beter uit te bouwen en voor schepen met een grotere diepgang open te stellen. Vanaf 1720 werd er dan ook een nieuwe spoelpolder in gebruik genomen om de nodige diepgang te verzekeren : het gebied aan de westzijde van de Steense dijk, de zgn. Snaaskerke- of Camerlinckpolder die omgord werd door de Schorredijk (zie hoger).

 

Toen Karel VI in 1740 stierf, kwamen de Zuidelijke Nederlanden onder het bewind van zijn dochter Maria Theresia. Frankrijk (onder Lodewijk XV) profiteerde van deze politieke wissel om onze gebieden nog maar eens binnen te vallen (1744)[10]. En ook nu deelde Oostende in de klappen : in augustus 1745 werd de stad belegerd. Het omliggende gebied werd onder water gezet en alles werd in gereedheid gebracht voor een langdurig beleg. Maar reeds na 16 dagen werd de stad tot overgave gedwongen[11]. De Oostenrijkse successieoorlog eindigde met de vrede van Aken in 1748. Maria Theresia werd toen erkend als vorstin van de Oostenrijkse Nederlanden[12]. Het jaar daarop verlieten de Franse troepen Oostende. Na 1748 volgde voor Oostende een lange periode zonder direct contact met oorlogsgeweld.

 

Toen Jozef II in 1780 aan de macht kwam, kwam het vraagstuk in verband met de neutraliteit van de haven opnieuw ter sprake[13]. En het volgende jaar was het zover : Oostende werd vrijhaven ! Dit gegeven zorgde voor zo'n handelsdrukte dat er drie nieuwe vlotdokken moesten worden aangelegd[14]. Oostende kon hierdoor ten volle profiteren van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog[15]. Een bijkomende stimulans was de verdraagzaamheid op godsdienstig gebied (het Tolerantie-edict, 1781), waardoor ook de Engelse en Hollandse handelaars met open armen ontvangen werden. Oostende groeide uit tot een internationale handelsstad. De cijfers van het aantal schepen die de haven aandeden spreken voor zich :

jaar

aantal schepen

 

1776

526

 

1777

529

 

1778

644

 

1779

1.037

 

1780

1.560

 

1781

2.941

 

1782

2.636

[16]

 

In 1782 werd er een handelsbeurs opgericht, een algemene bank en een maatschappij voor verzekeringen[17]. Maar het einde van de onafhankelijkheidsoorlog betekende ook een vermindering van de welvaart voor Oostende. Na de vrede van Versailles (1783), waarin de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten bekrachtigd werd, bleef Oostende, weliswaar in een kleinere mate, de belangrijkste transithaven.

Dit was immers steeds één van de punten van de Oostenrijkse economische politiek geweest : Oostende als zeehaven van de Oostenrijkse Nederlanden laten fungeren. Men zorgde dan ook voor de uitbouw van het wegen- en waternet[18]. Zo werd er reeds in 1765-1766 een kasseiweg tussen Oostende en Wijnendale aangelegd[19].

 

In de jaren '90 van de 18de eeuw, slaagden de troepen van de Franse Republiek er dan toch in om de Zuidelijke Nederlanden in te nemen. Hierover meer in het volgende hoofdstuk, dat de Franse en Hollandse periode zal behandelen.



[1] A. VERHULST. Geschiedenis van de Nederlanden. Gent, 1990, p. 90-91.

[2] D. FARASYN. Oostende, p. 144.

[3] R. LANOYE. Oostende's epos. Oostende, 1981, p. 50.

[4] F. VAN DEN BERGHE. De Zwartzusters van Brugge, p. 241.

[5] A. DE GROEVE. De geschiedenis van de Kapucijnen en de Kapucijnenkerk te Oostende - De Plate, 1987, p. 184.

[6] D. FARASYN. Oostende, p. 144.

[7] D. FARASYN. Oostende, p. 159.

[8] Voor meer informatie in verband met het ontstaan en de evolutie van deze compagnie, verwijzen we graag naar de volgende werken : M. HUISMAN. La Belgique commerciale sous l'empereur Charles VI. Brussel-Parijs, 1902 ; N. LAUDE. La Compagnie d'Ostende et son activité commerciale au Bengale, 1725-1730. Brussel, 1944 ; K. DEGRYSE. De Oostendse Chinahandel, 1719-1732 - Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 52 (1974), p. 306-347 ; ID. De Oostendse Compagnie als horzel voor de Nederlandse handel (1722-1731) - Tijdschrift voor zeegeschiedenis, 3 (1984), nr. 2, p. 87-97.

[9] A. VERHULST. Geschiedenis van de Nederlanden, p. 94.

[10] P. LENDERS. De Zuidelijke Nederlanden onder Maria Theresia, 1740-1780 - AGN, deel 9, p. 94.

[11] J. PASQUINI. Histoire de la ville d'Ostende, p. 241-246.

[12] P. LENDERS. De Zuidelijke Nederlanden, p. 97.

[13] Men had reeds aanvragen ingediend in 1664, 1706, 1716 en in 1731 ; zie : R. BAETENS. Het uitzicht en de infrastructuur van een kleine Noordzeehaven tijdens het Ancien Regime : het voorbeeld van Oostende - Marine Academie. Mededelingen, XXIII (1973-1975), p. 49.

[14] In het volgende deel wordt de ontwikkeling van de haven in de 18de eeuw uitvoerig behandeld.

[15] D. FARASYN. Oostende, p. 140.

[16] P. BORTIER. Passé et avenir des anciens ports Flamands. Brussel, 1875, p. 10 ; het cijfer voor het jaar 1782 was 2.626, maar dit was waarschijnlijk een drukfout. Er zijn immers verschillende andere bronnen die allemaal 2.636 vermelden, b.v. L. VAN ACKER. De Vlaamse vissers- en handelsvloot in het begin van de Franse tijd - Biekorf, 1991, p. 234.

[17] A. SLEEKS. Vijf glanspunten uit de geschiedenis van Oostende, p. 109.

[18] J. EVERAERT. Handel in de Zuidelijke Nederlanden, 1650-1795 - Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, p. 185-202.

[19] A. SLEEKS. Oude Oostendse straten en gebouwen, p. 38.


Klik hier om verder te lezen.