5.3 De maquette in Parijs en het cartografische materiaal voor de 18de eeuw

De maquette

Zoals reeds hoger vermeld zijn de maquettes van enkele Zuid-Nederlandse steden[1], daterend uit het eind van de 17de en uit de 18de eeuw, een uitzonderlijke bron voor de stedelijke topografie uit die periode. Deze verzameling reliëfplannen van versterkte plaatsen werd aangelegd onder Lodewijk XIV. Na het Verdrag van Aken (1668), werden er immers een gedeelte van Vlaanderen en enkele steden van Henegouwen bij Frankrijk ingelijfd. Onder leiding van Vauban werden deze steden van ontzaglijke versterkingen voorzien, die werden weergegeven op de maquettes voor de koning[2].

 

Uit een Franse inventaris leren we dat het reliëfplan voor Oostende in 1699 werd gemaakt en in 1778 hersteld. Toch brengt de datering enkele problemen met zich : het stadsbeeld dat weergegeven werd, stemt immers veeleer overeen met dat van ca. 1750 ! Zo is er tussen de hoofdgracht en de eerste voorgracht reeds een verbindingsgreppel aangegeven die tijdens de Franse bezetting in 1745-1749 werd gedolven. Ook het oude Sas Slijkens staat nog op het plan vermeld. Dit Sas stortte in 1752 gedeeltelijk in, werd volledig afgebroken en vervangen door een nieuw sas dat in 1753-1758 meer oostwaarts werd gebouwd. En dan zijn er enerzijds nog enkele elementen die anachronismen zijn, terwijl er anderzijds ook enkele topografische gegevens ontbreken. Zo is er wel de voorstelling van het Arsenaal, dat in 1706 afbrandde en niet werd herbouwd en van het oostelijk deel van het Spaans kwartier, dat na 1716 verdween. Aan de andere kant ontbreken de vismarkt van 1708, de toren en de gevel van de kerk van de Zwarte Zusters, die in 1712 gebouwd werd, de kazernes van het Paviljoen, die in 1750 tot de belangrijkste van de stad hoorden, maar vóór 1707 niet bestonden[3]. D. Farasyn besluit met de vaststelling dat het stadsbeeld waarschijnlijk van het einde van de 17de eeuw dateert, terwijl de stadsomgeving en de stadsfortificaties werden bijgewerkt tijdens de tweede bezetting van de stad (1745-1749).

In 1778 werd de maquette waarschijnlijk enkel hersteld en niet aangepast. Het eerste dok (eigenlijk een nieuwe en beter beschermde havenkom), dat reeds in 1776 in gebruik genomen werd, staat er immers niet op afgebeeld.

Bij de bespreking van de verschillende items, zullen we de beschrijving van het reliëfplan (door D. Farasyn) volgen, en die dan vergelijken met het cartografische materiaal voor die tijd en met andere literatuur.

De haven

Zowel door het ontstaan van de Oostendse compagnie als door de status van vrijhaven, werd de haven van Oostende beter uitgebouwd. Het hoofdprobleem van een haven, gelegen op een lage, vlakke, zandige kust is het behoud van voldoende geuldiepte. Dit werd vooral bereikt door het gebruik van spoelpolders (zie hoger).

Daarnaast had Oostende, door de onbeschutte ligging ten aanzien van de tijdens de winter heersende noordwestelijke winden, enorm veel last van schade door overstromingen en ander watergeweld. De hoge uitgaven die hierdoor ontstonden werden als volgt verdeeld : de kosten van de buitenwerken werden gedragen door de Staten van Vlaanderen, terwijl de binnenwerken door de stad zelf werden bekostigd[4].

 

De zeewering bestond uit golfbrekers ("catteyen") en dijken. Op het strand lagen vijf golfbrekers (zie afb. 53), samengesteld uit vette aarde en kleine staken die met rijshout gevlochten waren. Pas in de tweede helft van de 18de eeuw werden arduinen stenen gebruikt. Ook de zeedijken werden met vette aarde en rijshout aangelegd, waarin kofferdammen werden verwerkt. In 1771 ging men over tot het plaatsen van arduinstenen aan de buitenzijde van de zeedijken. Op het strand werd er bovendien een overdwars hoofd gebouwd om het opstuiven van het zand naar de vestingwerken te verhinderen[5].

De havengeul werd afgezoomd door twee lange staketsels, die uit rijen palen bestaan, in een gekofferde dam ingeheid (afb. 53). Het oostelijk hoofd was reeds in de tweede helft van de 17de eeuw gebouwd (1654-1662) en liep door tot aan de Groene Dijk. Het westelijk hoofd, met de eigenaardige brede top, is heel wat korter en ook recenter.

In 1713-1715 werd het gedeelte bezuiden de top aangelegd. In beide staketsels was er een opening voor het ponton, het zgn. Pompegat. In het westelijk staketsel was er ook in het noorden een opening, het Steengat, dat opengelaten werd om herstelmateriaal voor de zeewerken aan te voeren[6].

De haven beschikte eigenlijk maar over een beperkte kaairuimte : er was een kaaizijde aan de noordzijde van het dok (nr. 35) en een Nieuwkaai (nr. 36) aan de overzijde ervan (zie KP/G0075). In 1726-1727 werden deze kaden vernieuwd en verbreed onder leiding van ingenieur De Bauffe[7]. Het "Bassyn", een open tijdok dat door deze twee kaden omsloten werd (zie afb. 53), trachtte men diep te houden door het water uit de stadsgrachten, doorheen de "Blauwe Sluyse" te lossen. Maar omdat deze schuring enkel de noordelijke stenen kaaimuur zuiverde, werd de houten zuidelijke muur voortdurend geplaagd door zandbanken. Men gebruikte dit komgedeelte dan ook slechts om schepen op te kalefateren of te laten overwinteren. Aan de Nieuwe kaai konden schepen met grote diepgang gemakkelijk vlot blijven bij laag water, omdat daar reeds een grote diepte aanwezig was door de vroegere schuring van de Sint-Catharinakreek. De geringe omvang van de kaaien is enerzijds te verklaren door het gebrek aan ruimte, maar anderzijds ook door de toenmalige havenfunctie van Oostende. Oostende was immers een voorhaven van Brugge en vele schepen voeren rechtstreeks door of kwamen aan de meerpalen (aan het staketsel) of aan de "Zoutkaey" liggen om goederen in of uit bijlanders op te slaan[8].

De Zoutkaai werd in de eerste helft van de 18de eeuw in gebruik genomen en was gelegen aan de westelijke zijde van de achterhaven[9]. In 1774 kreeg het stadsbestuur de toestemming om het open tijdok uit te diepen, te vergroten en te voorzien van een sassluis. Door deze laatste maatregel konden er ook schepen bij laag tij blijven liggen. Het nieuwe dok, gelegen in de bedding van de Sint-Catharinakreek, werd op 25 november 1776 geopend. Door de toenemende drukte (na het verwerven van het statuut van vrijhaven), werd in 1781 een tweede stenen dok en een (derde) kleiner voor scheepsherstellingen aanbesteed. De inwijding vond plaats op 13 augustus 1783[10].

 

Met de uitbouw van de haven, werd het noodzakelijk verscheidene diensten in het leven te roepen. In 1771 werd een hoge stenen vuurtoren gebouwd ter vervanging van de reeds eeuwenlang gebruikte "vierboeten"[11]. Deze vierboeten waren eenvoudige torentjes waar men riet of stro op brandde[12]. De eerste vuurtoren (PT/E0017) werd aan de westkant van de haven opgericht op een vooruitspringend gedeelte van de wallen (waar nu het Monument der Zeelieden te zien is). Deze eerste vuurtoren brandde tot in de nacht van 31 december 1860[13].

Ook het loodswezen werd aangepast. Het aantal werd vergroot en in twee ploegen ingedeeld : de ene bleef op zee, terwijl de andere dienst deed in de haven[14].

De uitbreiding en de verbetering, die we tijdens de 18de eeuw voor de haven vaststelden, golden ook voor de vaarten en sluizen die de verbinding met het hinterland verzekerden. In 1716 werd de Oostendse vaart in slechte staat bevonden. Toch duurde het nog tot 1724 vooraleer er een octrooi werd bekend gemaakt waardoor de zuivering van de vaart Gent-Brugge en Brugge-Slijkens kon worden aangevat.

De werken werden voltooid in 1728. Ook het Sas Slijkens, aanbesteed in 1669 en ingewijd in 1676, werd in dezelfde jaren gereinigd en waar nodig hersteld. Daarna moet er nog weinig aandacht aan besteed zijn, want op 13 augustus 1752 stortte het sas in[15]. Deze gebeurtenis zorgde voor één van de belangrijkste openbare werken in de 18de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. Het nieuwe sas werd in 1758 opengesteld[16].

De stad en de vestingen

Het reliëfplan toont ons eigenlijk de nieuwe stad die na de overgave in 1604 opgebouwd werd. Hetgeen in ons vorig hoofdstuk besproken werd (in verband met de opbouw in het begin van de 17de eeuw), wordt hier nu op plastische wijze geïllustreerd : het rechtlijnige stratenpatroon, de elf vestingen en de nieuwe haven (zie hoger). En de maquette wordt nog interessanter wanneer men weet dat de gebastioneerde havenstad zoals die afgebeeld is, geen lang leven meer beschoren was : de haven zou verder uitgebreid worden en ten zuiden van die nieuwe bassins ontstond er een nieuwe wijk (zie verder).

 

In het midden van de 17de eeuw bestond de verdediging van de stad uit elf bastions (zie KP/H0099 en KP/G0030). Aangezien de stad de zee ten noorden van zich had, de geul ten oosten en de Gouwelozekreek ten zuiden, was ze langs de westzijde het meest kwetsbaar. Dit feit is weerspiegeld in de aanwezigheid aan die kant van twee grachten en verscheidene ravelijnen. Doorheen dit kluwen van versterkingen en grachten, liep een weg die naar de Westpoort leidde. Samen met de Kaaipoort aan de zuidzijde van de stad, was deze poort de belangrijkste verbinding tussen de stad en de omgeving : de Kaaipoort was de poort naar Brugge, terwijl de Westpoort de verbinding naar Nieuwpoort verzekerde. De andere "poortjes" (drie in het westen die op een ravelijn uitgeven, en één in het noorden) waren vooral van militair belang. De laatstgenoemde werd de "Secourspoorte van de Noordt" of "Hulppoortje" genoemd en werd vooral gebruikt wanneer de Kaaipoort buiten gebruik was of in geval van storm of schipbreuk[17].

Al deze poorten werden op de meeste kaarten aangegeven. Maar al deze plannen tonen ons nog een poort die niet op het reliëfplan aangeduid is ! Deze poort was gelegen aan de noordzijde van de stad, tussen het bastion van Casette[18] en het bastion van Martin Clays. Op de Duitse plannen wordt deze poort "das Meer Thor" genoemd (KP/H0099 en KP/G0022), op het Franse plan "la Porte de la Mer" (KP/H0081). En hoewel heel wat van deze plannen zéér gelijkend zijn (en er dus enkele kopieën tussen kunnen zitten)[19], menen we toch, door het eveneens aanwezig zijn van de poort op de plannen die minder op elkaar gelijken, te kunnen aannemen dat een dergelijke poort wel degelijk bestaan heeft. Ook het argument als zou deze poort enkel in de periode tussen de twee Franse bezettingen (1701-1706 en 1745-1749) bestaan hebben of na de tweede bezetting, wordt door de datering van de verschillende plannen tegengesproken : het plan opgemaakt door C. Hoppach (KP/H0081) toont de situatie in 1706, het plan van Mattheas Seuter (KP/H0099) dateert van ca. 1730 en de derde kaart (KP/G0030) werd door de Fransman (!) Le Rouge uitgegeven in 1742. De Franse ingenieurs moeten dus wel degelijk de mogelijkheid gehad hebben om deze poort op te merken en in hun reliëfplan te verwerken. Blijkbaar werd dit over het hoofd gezien of ging deze informatie verloren bij de restauratie in 1778.

In de zuidelijke bastions (van het bastion van Babylon tot en met het bastion van de Ponton) zijn er drinkwaterreservoirs[20] (op diverse plans aangeduid).

 

De plannen tonen ons ook hoe, naast de twee markten, het breedste deel van de huidige Vlaanderenstraat, nl. van de Langestraat tot aan de zeedijk, gebruikt werd als "Cattle Market", "Ochsen Marckt" of "Marché ouix Bestes" (sic). Vroeger heette dit deel de Kalversmarkt (de eerste markt werd gehouden in 1680), terwijl het smalle gedeelte van het Wapenplein tot aan de Langestraat de Kattestraat genoemd werd. Deze naam werd waarschijnlijk na het beleg gegeven, als herinnering aan de "Grote Kat" van de Spanjaarden (zie hoger)[21].

 

In deze versterkte havenstad kunnen de soldaten natuurlijk niet ontbreken. Het garnizoen was ondergebracht in regerings- en stadskazernes.

De regeringskazernes waren gesitueerd in het noorden van de stad (voor, aan of benoorden de Langestraat). Het "Waalsch Quartier" vormde een blok tussen de Hertstraat, de Langestraat, de Keernemelkstraat en de Kortestraat. Er waren twee delen : een zgn. Nieuw Waalsch Quartier dat aan de bovengenoemde straten grensde en het Oud Waalsch Quartier dat op de binnenplaats gebouwd was (zie letter B op KP/H009). Deze kazernes konden 848 man herbergen en werden reeds in de eerste helft van de 17de eeuw gebouwd. Na het beleg van 1706 werden ze gerestaureerd. In 1741-1742 werd het Oud Waalsch Quartier, ook wel het "Klein Paviljoen" genoemd, nog eens herbouwd. Toch waren beide kwartieren rond het midden van de 18de eeuw volledig uitgewoond[22].

Na het beleg van 1706 werd er ook een nieuw paviljoen opgetrokken tussen de Keernemelkstraat, de Vesten en de Kalverenmarkt. Dit paviljoen, "le Pavillon de la Reine", werd in 1742-1743 uitgebreid tot een groot kazernekorps, "Quartier de la Reine" genoemd, dat plaats bood aan 700 man.

De oudste kazernewijk van de stad lag tussen de Rechte Kerckstraat, de Langestraat en de stadswallen : het "Spaensch Quartier" of het "Saint-Jacquesquartier". Dit kwartier had verscheidene kazernes : het "Kanonniersquartier", het "Quartier van de Provoost" en het "Oud Spaensch Quartier". In de loop van de 18de eeuw verloor deze wijk echter haar militair karakter, zodat ca. 1750 alleen het Kanonniersquartier nog als eigenlijke kazerne (voor 272 man) gebruikt werd[23].

 

Naast de regeringskazernes, die op de plannen als "Koninklijke kazernes" zijn aangegeven, zijn er ook de stadskazernes. Deze waren in het zuidwesten van de stad te vinden en bestonden uit twee kwartieren (zie letter L op KP/H009). Er was het noordelijk kwartier of Quartier der Witte Nonnen, dat 390 man herbergde, en het zuidelijk kwartier of Quartier van de Corderies, goed voor 240 man[24]. Deze kazernes lagen echter in het laagste stadsgedeelte en werden derhalve geplaagd door een enorme vochtigheid[25].

In de 18de eeuw betekenden de troepen een welkome spekking van de stadskas : hun soldij, die op een regelmatige basis werd uitbetaald, werd immers voor het grootste deel verteerd in de Oostendse kroegen. Dit alles in tegenstelling tot de vorige eeuw, waarin de soldaten, ondanks vrijstelling van inkwartiering[26], toch bij burgers werden ondergebracht en waarin de stad dikwijls in het onderhoud van de slecht betaalde huurlingen moest voorzien.

De soldaten van hun kant vonden Oostende minder genietbaar als garnizoenstad : naast de slechte behuizing en de hoge prijzen, was er ook nog het bijkomende werk dat ze moesten verrichten (naast hun zuiver militaire taken). Na elke storm was er immers wel ergens schade aan de vestingen en de soldaten werden dan opgetrommeld om palissades recht te zetten, om ingebeukte wachthuisjes te herstellen of om uitgevloeide kofferstenen van de zeedijk weer op hun plaats te sjouwen. Naast de zee zorgde ook de wind voor heel wat overlast : het duin- en strandzand werd immers de voorgrachten ingejaagd of vulde de noordelijke hoofdgracht op. Sommige soldaten probeerden dit alles te ontvluchten, met alle gevolgen vandien als men gesnapt werd na een desertiepoging[27].

 

Door het vrijhavenstatuut (1781) kreeg Oostende de kans om als enige neutrale haven van West-Europa uit te groeien tot een handelsmetropool en internationale stapelplaats. Nog geen maand na het verkrijgen van het statuut, kreeg de stad ook de toestemming van Jozef II om de zuidelijke stadswallen af te breken. Van juli 1781 tot juni 1782 werden door militaire detachementen de wallen afgedolven en de grachten opgevuld die tussen de Jozef II-straat en de tweede handelskom in lagen[28]. De plannen voor deze stadsvergroting waren van de hand van ingenieur de Brou en voorzagen in de afbraak van alle ravelijnen, halve manen en andere buitenwerken ten zuidwesten van de stad. Verder werden de drie bastions en de tussenliggende courtines ter hoogte van de Sint-Catharinakreek geslecht[29] terwijl ook de Kaaipoort afgebroken werd (zie KP/H0048). Deze gronden werden overgedragen aan de stad die een groot deel ervan van de hand deed in drie openbare verkopingen (met strenge bouwverplichtingen in de verkoopsakten)[30].

Demografie

Naast deze militaire bevolking, was er uiteraard een ruime burgerlijke bevolking. Toch evolueerde het cijfer voor dit deel van de bevolking in dalende lijn in de eerste helft van de 18de eeuw[31] :

 

jaar

inwoners

 

vreemdelingen

1698

6728

 

-

1723

5701

 

532

ca. 1750

4000

 

-

1785

6300
6703

[32]
[33]

-


De beroepsstructuur van de bevolking en de toenmalige economische toestand kunnen hier voor een verklaring zorgen : na het wegvallen van de Oostendse Compagnie trokken er immers veel vreemde en lokale handelaars weg uit Oostende. En deze handelaars zorgden voor werk voor heel wat ambachtslui zoals scheepstimmerlieden en schipperslieden. Ook zij waren bijgevolg genoodzaakt uit te wijken. Na het verlenen van het vrijhavenstatuut steeg de bevolking zienderogen.

De plannen

In dit laatste onderdeel, worden enkele van de plannen en stadsgezichten, die Oostende in de 18de eeuw tonen, nog eens afzonderlijk besproken. Het spreekt voor zich dat de reeds aangehaalde elementen niet meer herhaald of slechts terloops vernoemd zullen worden. Voor de uitvoerige bespreking van die elementen verwijzen we naar de tekst hierboven. We willen hier enkel bepaalde aspecten die nog niet aan bod gekomen waren, toch even toelichten.

 

Zoals bij het beroemde beleg uit de 17de eeuw, werden er ook nu kaarten opgemaakt die het beleg van 1706 uitbeeldden. Het Duitse plan van P. Fehr (KP/G0075) en de Franse van C. Hoppach (KP/H0081) zijn eigenlijk twee versies van eenzelfde plan : de stadsplattegrond, de omgeving van de stad en de legende zijn immers identiek. De Duitse versie is van een kleiner formaat en vermeldt slechts een deel van de legende. De Franse kaart heeft een volledige legende en is veel groter (cf. het gedeelte dat de zee voorstelt). Beide kaarten zijn van goede kwaliteit : alle topografisch belangrijke elementen zijn aangeduid. Op het Franse exemplaar worden naast de elf bastions, ook de poorten (o.a. de zeepoort, zie hoger), de magazijnen (nr. 21-23), de kazernes (nr. 18-19), het hospitaal (nr. 31), de Beestenmarkt (nr. 34), de kaaien (nr. 35-36), de sluizen (nr. 37-40) en de touwslagerijen en hun magazijnen (nr. 41-42) aangeduid.

De kwaliteit van de Engelse kaart (KP/G0095) is op zijn minst even goed. In de linkerbovenhoek wordt Oostende gesitueerd binnen een ruimer kader. Deze kaart werd waarschijnlijk getekend ten tijde van de Engelse aanwezigheid in Oostende (1706-1745) : de Lanszweertdijk (opgericht in 1744-1745) staat immers niet op het plan. Wel getekend is de dubbele "steegher" vóór het nieuwe stadhuis, dat in 1711 voltooid werd. De Kaaipoort krijgt wel een vreemde (en al te letterlijke) Engelse vertaling : "the Key Gate". Een ander foutje op de kaart is de situering van de Kalversmarkt : die werd in de verkeerde straat geplaatst. In het oosten van de stad werd de "sluce to clean the City" aangeduid, een gegeven dat ook op de volgende kaart aangeduid werd (zie verder). Naast de reeds aangehaalde elementen zoals de poort aan de zeezijde, de putten met zoet water in de vier zuidelijke bastions en de stadskazernes in het zuidwesten van de stad, krijgen we ook een duidelijk beeld van het Sas Slijkens en het fort Saint-Philippe en van de talrijke gronden die met hoogtij onder water komen te staan. Dit laatste element was immers een belangrijke factor in de verdediging van de stad bij een eventuele aanval : men kon de gehele omgeving blank zetten. Het Sas Slijkens dat hier werd afgebeeld is het "oude" sas, vóór de instorting in 1752. Ook hier spreidt de kaart haar nauwkeurigheid tentoon : wanneer we het sas en het fort Saint-Philippe vergelijken met de weergave op het reliëfplan, zien we eenzelfde beeld.

Het Duitse plan van Mattheas Seutter (KP/H0099) geeft ons een betrekkelijk correct beeld van de stad : interessant zijn onder meer de aanduiding van de reeds hoger besproken stadskazernes (L) en koninklijke kazernes (B), het Kapucijnenklooster (S), dat hier wel in de juiste straat weergegeven is, het klooster van de Zwartzusters (P) en dat van de Witte Nonnen (K). De legende verwijst echter zowel naar de Grote Kerk (Q) als naar de Sint-Martinskerk (R) ! (zie hoger). Onderaan is er een gezicht op de stad vanaf de oostzijde, dat door A. Verbouwe -terecht- als een gefantaseerde voorstelling omschreven wordt[34]. Zo wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende torentjes (te uniform) en staat er één toren te veel tussen het Kapucijnenklooster en de Noordmolen. Ook de toren van de grote kerk verschilt grondig van andere stadsgezichten.

Het Duitse plan (KP/G0022), dat waarschijnlijk een kopie is van het vorige (of van hetzelfde voorbeeld gekopieerd), is echter van een veel mindere kwaliteit. Vooral de weergave van de stadsvestingen loopt in het honderd : de afstand tussen het vierde en het vijfde bastion is te kort[35] zodat de Kaaipoort, die in het midden tussen deze twee bastions lag, te veel oostwaarts verschoven werd. Hierdoor werd ook de haven volledig anders in beeld gebracht. Bovendien is ook de naamgeving van de verschillende bolwerken verkeerd : de namen moeten immers één bolwerk verder doorgeschoven worden[36]. Verder werd in de linkerbenedenhoek hetzelfde fictieve stadsgezicht weergegeven.

De volgende reeks plans (KP/F0029, KP/G0030, KP/F0038, afb. 53, KP/F0052 en KP/E0022) zijn plattegronden die vanuit eenzelfde concept getekend werden en bijgevolg ook hetzelfde beeld van de stad tonen. Sommige plannen bevatten onnauwkeurigheden die soms zomaar gekopieerd werden of er werden correcte zaken op een foutieve manier gekopieerd. Enkele korte bemerkingen.

Het plan KP/F0029, waarop het Oostende uit 1737 is afgebeeld, is volgens ons één van de betere en meest interessante uit de reeks. Naast de gebruikelijke elementen, werden ook de sluizen aangeduid : de sluis van de hoofdgracht onder nr. 8, die van de eerste voorgracht onder nr. 9, en de afwateringssluis onder nr. 38, de zgn. "Sluis en Drekrioolen". Het gasthuis of hospitaal in het noordoosten van de stad (in de buurt van het Spaanse Kwartier) wordt aangegeven door nr. 32.

Ook het Franse plan uit 1742 (KP/G0030) is nauwkeurig getekend : het hospitaal wordt op dezelfde plaats gelokaliseerd als het vorige plan (nr. 14), en wat de sluizen betreft, worden de grote sluis in Slijkens (nr. 18) en de sluis van de hoofdgracht aangeduid. Op de vesten in het noordoostelijk deel van de stad, nabij het hospitaal, zien we de touwslagerijen (nr. 15 "Corderies")[37], terwijl ten zuiden van de stad het nieuwe Arsenaal aangeduid is (buiten de vestingen). Dit Arsenaal zal later naar het nieuwe stadsdeel ten zuiden van de dokken verhuizen (zie verder).

Het volgende plan (KP/F0038) is waarschijnlijk een kopie van het vorige plan dat door Le Rouge uitgegeven werd. De kopiist is echter zéér slordig te werk gegaan ! De legende werd, op het laatste nummer na dat vervangen werd door een tekst, integraal overgenomen. Maar nr. 14 (het hospitaal) werd bij een verkeerd woonblok gezet, nl. ten zuiden van de afwateringssluis in plaats van in het Spaans Kwartier. Nr. 17 (de Sint-Catharinakreek) werd dan weer bij het open tijdok geplaatst, terwijl nr. 18, dat op het vorige plan de sluis in Slijkens voorstelde, hier gewoon bij de sluis van de hoofdgracht werd geplaatst (met dezelfde tekst) !

De plannen op afb. 53 en KP/F0052 lijken op het eerste zicht minder interessant omdat ze enkel het stratenplan en de vestingen weergeven (zonder legende). Het plan uit het werk van Bowens (afb. 53) is bovendien niet volledig, het tijdok heeft een wat vreemde vorm en de zgn. zeepoort komt hier niet voor. Wat echter wel noemenswaardig is en op slechts enkele andere plannen terug te vinden is, is de aanduiding van het nieuw paviljoen in het noorden van de stad, tussen de Keernemelkstraat, de Vesten en de Kalverenmarkt. Dit paviljoen, "le Pavillon de la Reine", werd in 1742-1743 uitgebreid tot een groot kazernekorps, "Quartier de la Reine" genoemd. Het plan KP/F0052, dat de stad bij het beleg van 1745 toont, heeft ook geen legende of geschreven informatie. Toch is ze wat correcter en vollediger dan het plan uit Bowens' werk (cf. het tijdok en de poort aan de zeezijde). Ze is ook up-to-date : zo staat de gloednieuwe Lanszweertdijk ten zuiden van de stad (aangelegd in 1744-1745) reeds op het plan.

Het volgende plan (KP/E0022) werd door G. Bodenehr vervaardigd omstreeks 1720[38]. De kwaliteit is echter van zeer bedenkelijke aard : de Sint-Catharinakreek wordt hier wel zeer breed getekend, de Kaaistraat is als een groot plein weergeven, het stadhuis ligt niet centraal, de Grote Markt is niet aangeduid en de namen van de bastions staan bij de verkeerde bastions (zo ligt bijvoorbeeld het Bastion van de Ponton blijkbaar niet aan de Ponton, maar ten zuiden van de kerk !). De auteur heeft zonder twijfel zijn inspiratie gehaald van andere plannen (met foute informatie) -zo hebben we het stratenpatroon reeds gezien op een plan van het einde van de 17de eeuw (KP/G0015)- en werd dan op zijn beurt gekopieerd (cf. het Duitse plan met de verkeerde naamgeving voor de bastions).

 

Na het verkrijgen van het statuut van vrijhaven in 1781, was er opeens een groot tekort aan woningen en pakhuizen voor de vreemde handelaars en scheepslieden die in grote getale Oostende aandeden. Vaak worden er op de stadsplattegronden gronden aangeduid om nieuwe huizen te bouwen of is er een eerste aanduiding voor de zuidelijke uitbreiding van de stad[39]. Het volgende plan (KP/H0048) brengt het nieuwe stadsdeel ten zuiden van grote kerk in beeld. Door de sterke bevolkingsaangroei moesten de zuidelijke wallen afgebroken worden om nieuwe wijken aan te leggen aan weerszijden van de handelsdokken[40].

J. Bowens heeft in zijn werk over Oostende ook nog een plan voor het jaar 1791 (afb. 68). De plattegrond toont ons een vestingstad die in de loop van de 18de eeuw, een deel van haar karakteristieke elementen heeft laten vallen om zo te kunnen investeren in een toekomst als commerciële haven. Onder het Franse bewind zal de voorspoed en de expansie echter stagneren en zal Oostende een flinke terugslag te verwerken krijgen.

 



[1] Uit de archieven van de 18de eeuw blijkt dat er vóór 1715 plannen opgemaakt werden van de volgende Belgische steden : Aat, Bouillon, Charleroi, Dinant, Menen, Namen, Nieuwpoort, Oostende, Philippeville, Doornik en Ieper ; zie : L. GRODECKI. Inleiding - Belgische steden in reliëf, p. 12.

[2] L. GRODECKI. Inleiding, p. 9-10.

[3] D. FARASYN. Oostende - Belgische steden in reliëf, p. 161-162.

[4] R. BAETENS. Het uitzicht en de infrastructuur van een kleine Noordzeehaven tijdens het Ancien Regime : het voorbeeld van Oostende, p. 53.

[5] R. BAETENS. Het uitzicht, p. 53-54.

[6] D. FARASYN. Oostende, p. 159-160 ; R. BAETENS. Het uitzicht, p. 54.

[7] R. BAETENS. Het uitzicht, p. 55.

[8] D. FARASYN. Oostende, p. 160.

[9] R. BAETENS. Het uitzicht, p. 49.

[10] R. BAETENS. Het uitzicht, p. 54.

[11] Er is reeds een vierboete, bij de oude westhaven, aangeduid op de kaart van Jacob van Deventer (aangegeven met nr. 7), zie KP/F0024.

[12] R. BAETENS. Het uitzicht, p. 55.

[13] M. MAES. De vuurtorens van Oostende - Ostendiana, I, 1972, p. 119-120.

[14] R. BAETENS. Het uitzicht, p. 55.

[15] P. LOMBAERDE wijst ook op de slechte bodemgesteldheid als oorzaak van de instorting, zie : De vestingbouwkundige werken van Oostende : 1572-1865 - De Plate, 1987, p. 245.

[16] R. BAETENS. Het uitzicht, p. 56.

[17] D. FARASYN. Oostende, p. 158.

[18] Op de meeste plannen komt "Caquette" voor, dat waarschijnlijk verwijst naar het "kaken" van haring. Op het plan (KP/H0081) lezen we onder nr. 10 : "Bastion de la Casette". Volgens ons zou dit misschien ook een verbastering van "cachette" kunnen zijn, in de betekenis van schuil- of bergplaats.

[19] De Duitse kaarten zijn waarschijnlijk kopieën, hoewel de kaart KP/F0038 veel minder nauwkeurig is dan KP/H0099 (zie verder).

[20] D. FARASYN. Oostende, p. 155.

[21] A. SLEEKS. Oude Oostendse straten en gebouwen, p. 106-107.

[22] D. FARASYN. Indrukken over en berichten uit het Oostendse garnizoensleven anno 1769 - De Plate, 1979, p. 46.

[23] D. FARASYN. Oostende, p. 151, 154.

[24] D. FARASYN. Oostende, p. 154.

[25] D. FARASYN. Indrukken over en berichten uit het Oostendse garnizoensleven anno 1769, p. 46.

[26] Dit was één van de voorrechten die door de Aartshertogen werden verstrekt bij de wederopbouw van de stad na het beleg (zie hoger en de akte op afb. 40).

[27] D. FARASYN. Indrukken over en berichten uit het Oostendse garnizoensleven anno 1769, p. 47.

[28] D. FARASYN. Vergeten monumenten... vergeten weldoeners - De Plate, 1977, p. 8.

[29] P. LOMBAERDE. De vestingbouwkundige werken van Oostende : 1572 - 1865, p. 245.

[30] D. FARASYN. Vergeten monumenten, p. 8 ; De bouwverplichtingen werden echter pas nagekomen onder dwang van de Franse bezetter (zie verder).

[31] D. FARASYN. Oostende, p. 147.

[32] A. SLEEKS. Oude Oostendse straten en gebouwen, p. 40.

[33] J. BOWENS. Nauwkeurige beschryving, p. 225.

[34] A. VERBOUWE. Iconografie, p. 67.

[35] Eigenlijk moeten de vier zuidelijke bastions, nl. het Bastion van de Ponton, het Bastion van de Sluyse, het Arbois Bastion en het Bastion van Babylone dichter bijeen geplaatst worden, zodat ook de Kaaipoort meer zuidwaarts verschoven wordt.

[36] De naam bij nr. 1 hoort bij het bolwerk nr. 2, de naam bij nr. 2 bij het bolwerk nr. 3, enz.

[37] Er waren er ook in het zuiden van de stad. Samen met de scheepswerven ten oosten van de Lanszweertdijk, waren de touwslagerijen bijna de enige vorm van industrie ; zie : D. FARASYN. Oostende, p. 150.

[38] De kaart is o.a. terug te vinden in een werk van Bodenehr dat in 1720 verscheen, nl. Forces d'Europe oder der Merckw. u. Fürnehmste Stätte. Augsburg, 1720 ; zie : A. VERBOUWE. Iconografie, p. 65, nr. 318.

[39] Op een kaart uit 1782 worden er in de stad zowel particuliere eigendommen als eigendommen van de koning aangeduid "ou on pourroit construire des Maisons et Magazins - R. LAURENT. De havens aan de kust en aan het Zwin. Brussel, 1986, p. 65.

[40] D. FARASYN. Oostende, p. 140.


Klik hier om verder te lezen.