4.3 Het kapersnest
Zoals we hierboven reeds uitvoerig beschreven hebben, verliep de heropbouw van de stad zeer vlug. Dit was grotendeels te danken aan het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Samen met de vele gunsten die de aartshertogen aan de stad verleend hadden en een gunstige economische conjunctuur[1], zorgde dit bestand voor een snelle ontwikkeling en bloei van de stad. En toch zou de hernieuwde oorlogssituatie Oostende geen windeieren leggen. Wanneer in 1622 de vijandigheden weer uitbraken, zou de kaapvaart immers een belangrijk onderdeel van de oorlogsvoering gaan uitmaken. Voor de havens Duinkerke en Oostende betekende dit een rijke bron van inkomen, enerzijds door de grote buit die de kapers binnenbrachten en anderzijds door de belastingen die men op de buit kon heffen. Met het oog op een betere organisatie en een betere controle van hogerhand, werd reeds in 1596 een Admiraliteit in Brussel opgericht. Deze had zowel juridisch-administratieve als militaire bevoegdheden op de krijgsvloot en de kapersvloot. Na inactiviteit tijdens het Twaalfjarig Bestand, werd er een admiraliteit opgericht in Sint-Winoksbergen. Vandaar verhuisde ze naar Duinkerke. Maar door de voortdurende Franse vijandigheden werd ze in 1658 naar Oostende overgeplaatst[2].
Toen Spanje in 1634 vrede sloot met Engeland, koos Frankrijk openlijk de kant van Holland. Een leuke anekdote : Richelieu had vooraf reeds een verdeling van de zuidelijke Nederlanden tussen Frankrijk en Holland opgemaakt. Alle Vlaamse zeesteden, van Blankenberge tot Nieuwpoort, zouden Frans worden, uitgenomen Oostende dat vernietigd moest worden[3] ! In 1648 werd de vrede van Munster (tussen Spanje en Holland) gesloten. Naast de erkenning van de Verenigde Provinciën, moest Spanje ook toestemmen in de sluiting van de Schelde, het Zwin en het Saskanaal[4]. Toch bracht dit verdrag geen totaaloplossing : ook in de tweede helft van de 17de eeuw maakte de oorlog deel uit van het dagelijks leven in de Zuidelijke Nederlanden. Bovendien brak in de jaren veertig van dezelfde eeuw een periode van stagnatie aan[5].
Vooral van Franse zijde werd er een oorlogs- en veroveringspolitiek gevoerd. In 1658 probeerde Mazarin, de Franse eerste minister van Lodewijk XIV, Oostende met een list in te nemen. De andere partij was echter op de hoogte van zijn plannen en de Franse troepen werden met grote verliezen teruggeslagen. De Fransen slaagden er echter wel in Duinkerke te bemachtigen (definitief in 1657). En met Antwerpen en het Zwin reeds afgesloten (1648), werd Oostende de belangrijkste haven van de Zuidelijke Nederlanden. Door deze omstandigheden werd het voor een stad als Brugge noodzakelijk om een directe verbinding met de zee te krijgen. In 1664 werd dan ook het kanaal Gent-Brugge-Plassendale uitgediept en in rechte lijn doorgetrokken tot Oostende. Door deze verbetering kon reeds in 1665 het eerste zeeschip via Oostende, Brugge en Gent, Antwerpen binnenvaren[6]. In 1672-1676 werd het kanaal voorzien van een sluizencomplex, het Sas-Slijkens[7].
Door het ontbreken, in de tweede helft van de 17de eeuw, van een centraal en absolutistisch gezag in de Zuidelijke Nederlanden, werden ze al gauw de speelbal van het machtige en oorlogszuchtige Frankrijk. Want door het huwelijk van Lodewijk XIV met de infante Maria-Theresia, de dochter van de zieke Spaanse koning Filips IV, maakte de zonnekoning na de dood van Filips IV (1665) aanspraak op de Zuidelijke Nederlanden. Het gevolg is een aaneenschakeling van oorlogen, veldslagen, vredesbesprekingen en -verdragen, gebiedswinst voor de ene, verlies voor de andere...[8]. Een rechtstreeks gevolg voor Oostende was de legering van troepen van allerhande nationaliteit (Spaanse, Italiaanse,...).
Om de veiligheid van de inwoners te garanderen, besloot het stadsbestuur in de jaren 1677-1678[9] straatverlichting aan te brengen. Deze innovatie was echter geen lang leven beschoren : in de rekeningen van 1680-1681 werd er immers vermeld hoe iemand betaald werd om de lantaarns te verwijderen.
Door de legering doken er heel wat kazernes in het stadsbeeld op. De meeste werden gebouwd in de eerste helft van de 17de eeuw en waren in het noorden van de stad te situeren (voor, aan of benoorden de Langestrate)[10]. Dit fenomeen van de kazernes wordt in het volgende hoofdstuk uitvoerig behandeld, bij de bespreking van de maquette van Oostende, die vervaardigd werd op bevel van Lodewijk XIV.
Wanneer we een balans opmaken van de 17de eeuw voor Oostende, kunnen we vaststellen dat de stad, na de heropbouw, eigenlijk toch niet ten volle heeft kunnen profiteren van het wegvallen van Antwerpen en Duinkerke. Want toen de Hollandse koopvaardij na 1648 vrij op de Iberische havens mocht varen, zou het toch Antwerpen zijn die er het meest van profiteerde, door de nabijheid van de Noord-Nederlandse havens. Daarbij kwam nog dat een minder gunstige conjunctuur (stagnatie in de tweede helft van de 17de eeuw na de crisis van 1643-1644), de internationale onrust en de rivaliteit tussen Brugge en Oostende ervoor gezorgd hebben dat de echte bloei van Oostende op commercieel gebied er pas in de 18de eeuw gekomen is[11].
[1] R. BAETENS. Scheepvaart in de Zuidelijke Nederlanden, 1585-1650 - Algemene Geschiedenis der Nederlanden, herziene uitgave, deel 7, p. 156.
[2] R. BAETENS. Scheepvaart in de Zuidelijke Nederlanden, p. 158.
[3] J. BOWENS. Nauwkeurige beschrijving, p. 111.
[4] R. LANOYE. Oostende's Epos. Oostende, 1981, p. 42.
[5] R. BAETENS. Het uitzicht en de infrastructuur van een kleine Noordzeehaven tijdens het Ancien Regime. Het voorbeeld van Oostende - Marine Academie. Mededelingen, XXIII (1973-1975), p. 49.
[6] H. HOUTMAN-DESMEDT. De Zuidelijke Nederlanden na de vrede van Munster. 1648-1678 - AGN, herziene uitgave, deel 7, p. 307.
[7] D. FARASYN. Oostende - Belgische steden in reliëf, p. 140.
[8] H. HOUTMAN-DESMEDT. De Zuidelijke Nederlanden, p. 297-307.
[9] J. Bowens vermeldde het jaar 1679, maar D. Farasyn wees op het reeds vroeger voorkomen, in de rekeningen van september 1677 - september 1678 ; zie : J. BOWENS. Nauwkeurige beschrijving, p. 153 ; D. FARASYN. "Fiat lux"… is de eerste straatverlichting te Oostende wel in 1679 aangebracht ? - De Plate, 1980, p. 87-89.
[10] D. FARASYN. Oostende, p. 151.
[11] R. BAETENS. De havenbeweging te Oostende. (1635-1662) - J.-P. D'HANENS (ed.), Annalen van het 43° congres van de Federatie van Kringen voor Oudheidkunde en Geschiedenis van België. Sint-Niklaas-Waas 1974, p. 119-123.