2.3 Oostende op de kaart van Pieter Pourbus en in de stedenatlas van Jacob van Deventer
Deze kaarten zijn waarschijnlijk de oudste betrouwbare plannen van Oostende. Er zijn immers wel andere plannen en stadszichten, die pretenderen veel ouder te zijn maar die dat in werkelijkheid helemaal niet zijn. Een voorbeeld ter verduidelijking : in het boek van J. Bowens uit 1792, Nauwkeurige beschryvinge der oude en beroemde zeestad Oostende, gelegen in Oostenrijksch Vlaanderen, worden er verscheidene stadsplattegronden gegeven. De eerste toont ons de - fictieve - situatie in 1123 (afb. 2). De anachronismen liggen er voor het grijpen : de nieuwe stad (1397) is reeds afgebeeld, alsook de nieuwe kerk (1438) en de haven (1446), enz... Het ligt voor de hand dat een dergelijke kaart wel kan gebruikt worden voor een veel latere periode, maar zeker niet voor het jaar 1123 !
De kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus (KP/H0006), waarvan nu nog een kopie te zien is in het Brugse stadhuis[1], is één van de eerste kaarten waarbij de nauwkeurigheid zo groot is dat men vermoedt dat Pourbus toen al gebruik maakte van de bevindingen van Gemma Frisius in verband met driehoeksmeetkunde. Niettegenstaande de immense afmetingen van dit schilderij op doek (323 x 651 cm.) en de beperkte cartografische kennis uit die tijd, is Pieter Pourbus er dus toch in geslaagd een zeer nauwkeurige en waarheidsgetrouwe kaart af te leveren. Hij werkte er ongeveer 10 jaar aan (1562-1571), maar door het voortdurend op- en afrollen van de kaart, was die al snel kapot zodat zijn medewerker Pieter Claeissins zo'n 25 jaar later voor een kopie moest zorgen. Toch geeft deze kopie (1600-1601) een exact beeld weer van de originele versie, omdat de kopiist totaal geen moeite heeft gedaan om de kaart aan te passen aan zijn tijd, wat wel het geval is met de latere kopie in Sanderus' Flandria Illustrata[2]. Pourbus zou Oostende bezocht hebben in augustus 1562[3], dus ongeveer in dezelfde periode als Jacob van Deventer. We zien Oostende met het geometrische stratenpatroon van het nieuwe stadsdeel, de haven aan de oostzijde, de nieuwe kerk ten zuiden van de stad en er rondom vijf molens. Nabij de haven is de vierboete zichtbaar en in het oude stadsgedeelte is er een torentje dat waarschijnlijk de oude kerk voorstelt. We komen later nog even terug op deze kaart wanneer we haar vergelijken met het plan uit de stedenatlas van Jacob van Deventer.
Van Deventer heeft in dienst van keizer Karel V en later van diens zoon Filips II een hele reeks kaarten en plannen getekend, onder meer verscheidene Nederlandse provincies en de zeer waardevolle reeks plattegronden van de steden van de zeventien Nederlandse gewesten en het domein van Karel V en Filips II[4]. Van Deventer kreeg de opdracht voor zijn stedenatlas omstreeks 1558 en in december 1571 bleek de omvangrijke opdracht af te zijn, op de versieringen na[5]. Een interessant gegeven is de vaststelling dat van Deventer, na de inval van Don Juan in Mechelen in 1572, naar Keulen gevlucht was, waar hij drie jaar later stierf. In Keulen heeft hij Frans Hogenberg ontmoet, die samen met Braun óók aan een stedenatlas werkte. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een deel van de plannen van J. van Deventer (of een licht gewijzigde kopie) terug te vinden zijn in de stedenatlas van Braun en Hogenberg.
De stedenatlas van Jacob van Deventer is een unicum omwille van verschillende gegevens : geen enkel land in Europa beschikt over een dergelijke verzameling stadsplattegronden uit die tijd[6] en de kwaliteit van de plannen is superieur : alle plannen zijn op een uniforme manier getekend, alle hebben een gelijke schaal (gemiddeld ca. 1:8.000) en een gelijke oriëntatie, nl. het (magnetische) noorden bovenaan. De schaal (tussen 1:7400 en 1:8400) verschilt doordat ze afhankelijk was van de grootte van de voetstappen die gezet werden bij het opmeten, terwijl de oriëntering aangepast moet worden omdat declinatie in het midden van de 16de eeuw enige graden oostelijk was. Het werkelijke noorden bevindt zich dan ook enige graden ten westen van het kaartnoorden[7]. Ook de kleurenkeuze is consequent : de straten en pleinen in de steden zijn wit, de wegen buiten de steden bruin, de huizen rood, de daken en de kerkspitsen blauw, de weidegronden groen en donkergroen als het laaggelegen of buitendijkse landen betreft[8].
Naast de uniforme behandeling van alle plannen, was ook de manier van opmeten modern voor die tijd : naast Pourbus was van Deventer één van de eerste om bij het karteren van de verschillende steden, de driehoeksmeting toe te passen, door Gemma Frisius uitgelegd in zijn werk "Libellus de locorum describendorum ratione" (1533). Onderzoek heeft uitgewezen dat van Deventer opmetingen van het stratenplan gemaakt moet hebben, al wandelend door de stad, aangevuld met metingen vanop hoger gelegen punten zoals vestingmuren, kerken, torens,... Opvallend is dan ook het verschil tussen steden die al dan niet ommuurd zijn : wanneer dit immers niet het geval bleek te zijn was het stratenplan minder nauwkeurig afgebeeld dan bij steden waar er wel een ommuring aanwezig was[9].
Met dit plan krijgt men aldus een min of meer correct beeld van Oostende na het midden van de 16de eeuw (ca. 1562). Toch moet men bij deze zeer waardevolle bron ook met enkele schoonheidsfoutjes rekening houden : de straten en wegen zijn dikwijls te bochtig (door de louter visuele aanpak) en te breed (door de kleine schaal) aangegeven en er is bijna geen differentiatie in straatbreedte (door de schematiserende werkwijze die ook terug te vinden is in de voorstelling van de openbare gebouwen). De straten zijn dan ook meestal te breed weergegeven, maar dit werd waarschijnlijk ook gedaan om de leesbaarheid van het plan (met kleine schaal) te verbeteren[10]. Naar de geest van zijn opdracht heeft van Deventer echter zeer nauwkeurig gewerkt : de strategisch belangrijke elementen zoals vestingwerken, toegangswegen en stadspoorten werden met de grootste accuratesse opgetekend[11].
Een andere probleem bij een dergelijk omvangrijk project als een stedenatlas, is de juiste datering van de plannen. De afschriften van de betalingen aan van Deventer (waarin de reizen naar de verschillende steden genoteerd hadden kunnen zijn), zijn immers niet bewaard. Bovendien heeft van Deventer ook gewerkt met minuten en netexemplaren. Tussen de verschillende exemplaren lag waarschijnlijk een periode van ongeveer tien jaar en men weet niet of er in die periode al dan niet aanpassingen gebeurd zijn. Bovendien moet men de datering van het veldwerk loskoppelen van de datering van de plannen (als fysieke voorwerpen) zelf[12]. Sommige plannen kunnen vrij exact (relatief) gedateerd worden door het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde, gedateerde topografische elementen, maar toch moet men van andere bronnen gebruik maken om het plan absoluut te kunnen dateren.
Wanneer we het plan van Oostende wat nader bekijken[13], zien we direct de dualiteit in de opbouw van de stad : het oude deel gelegen ten noorden van de haven, "het nieuwe schependom" ten zuiden ervan. Het oudere deel lijkt al voor het grootste deel leeggelopen te zijn, op de oude kerk (1) en enkele huizen na. Toch moeten we voorzichtig zijn met dergelijke conclusies : onderzoek heeft immers uitgewezen dat van Deventer het niet zo nauw nam met de bewoning (zie hoger). De dubbele dijk waarvan sprake was in het verdedigingsgeschrift van de Oostendenaren (1483) is hier ook duidelijk te zien : er was een zeedijk - ook Noorddijk (22) genoemd -, met daarvoor het zgn. "Lange hoofd" (22bis) en de dwarse hoofden. De diepgang van de haven werd verzorgd door de oost- (15) en westsluis[14] (13), die de havenkom respectievelijk in verbinding stelden met de spuikom (16) en de havenvliet (33). Tussen de haven (31) en de nieuwe stad lag de havendijk (24), de dijk van het Brugse Vrije uit 1390, terwijl de oude en de nieuwe stad verbonden werden door middel van de havenbrug (10).
Typerend voor het later ontwikkelde, nieuwe stadsdeel is het geometrische stratenpatroon : een gegeven dat men dikwijls terugvindt in later gestichte steden -vaak met militair belang-, cf. Phillippeville en Mariembourg, die gedurende de 16de en de 17de eeuw werden uitgebouwd langs de grens met Frankrijk. Vele van die vestingsteden bloeiden op door hun strategisch belang, maar verdwenen bijna van het toneel zodra hun militaire functie verminderde of verviel. Eén van de weinige uitzonderingen op die regel is Oostende, dat ook ná het wegvallen van het militaire belang, een stad van enige betekenis bleef : eerst als havenstad en later als elitair kuuroord (zie verder)[15].
De grenzen van het nieuwe schependom bestonden uit : de West-Keignaertsweg (19) in het westen, de Nieuwe Oostendsche Watergang (32) en de Zuiddijk (21) in het zuiden en de Oost-Keignaertsweg (20) in het oosten. Zoals aangegeven op het bijgewerkte plan viel de zuidgrens toen samen met de huidige jachthaven. Enkele belangrijke topografische elementen die reeds in het betoog voorkwamen en die we nu op het plan kunnen aanduiden, zijn : de nieuwe kerk van 1438 (2) ; het stadhuis dat in 1411 gebouwd werd (6), maar reeds in 1489 opnieuw verwoest werd om een zevental jaar later opnieuw opgetrokken te worden ; de "vierboete" (7) die in 1502 herbouwd werd ; de nieuwe markt (18) ; de Hoogstraat (26) en ten slotte de duerbrec of stadswaterloop (34).
Een gegeven dat vooral op het bijgewerkte plan duidelijk te zien is, is de enorme vooruitgang die de zee, ten koste van land, gemaakt heeft ter hoogte van Oostende. De oude stad is immers volledig in zee verdwenen na het beroemde beleg (zie verder) en enkel het nieuwe deel is overgebleven (cf. de haven lag iets ten noorden van de huidige Van Iseghemlaan). Eén van de argumenten die het stadsbestuur van Oostende dan ook verschillende malen aanhaalde om bepaalde financiële verplichtingen slechts gedeeltelijk of zelfs helemaal niet na te komen, waren de enorme uitgaven die de zeewerken veroorzaakten (meer dan andere kuststeden).
Wat we dus te zien krijgen, op het plan van Jacob van Deventer is een kleine vissersstad, waarvan de rijkdom en de welvaart grotendeels gestoeld waren op de visserij en in het bijzonder op de haringvisserij. Ten behoeve van deze economische activiteit werd er een haven uitgebouwd en door de bloei (en het geweld van de zee) groeide er een nieuw stadsdeel ten zuiden van deze haven. We kunnen nu het beeld van Oostende dat we aan de hand van dit plan en de gegevens uit het vorige hoofdstuk voor ogen hebben, gaan vergelijken met andere kaarten (Pourbus) en beschrijvingen (Guicciardini en Sanderus).
Zoals reeds eerder vermeld is Oostende een zeer beperkt element op de kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus. Het werk in zijn geheel toont echter aan dat de auteur zeer gedetailleerd te werk is gegaan, zodat we toch enigszins de vergelijking kunnen maken met het plan van van Deventer. Een interessant element ter vergelijking is het aantal windmolens dat op de beide plannen (uit dezelfde periode !) voorkomt : bij Pourbus zien we er vijf en bij van Deventer vier. In de reeds eerder aangehaalde Ommeloper van 's Heerwoutermansambacht uit 1559, worden er -net als op de kaart van Pourbus- drie molens op de dijk ten noorden van de nieuwe stad vermeld[16]. Door de aanwezigheid van deze bron, krijgt de versie van Pourbus -wat de windmolens betreft!- de voorkeur. Blijkbaar vond van Deventer dit minder belangrijk, wat natuurlijk niet helemaal overeenstemt met de eerder aangehaalde theorie als zou hij vooral aandacht besteed hebben aan de strategisch belangrijke elementen.
Zowel de beschrijving van L. Guicciardini als die van A. Sanderus werden in het Nederlands vertaald en beide vertalingen werden pas in de 17de eeuw uitgegeven. Het grootste deel van hun tekst behandelde dan ook het beroemde beleg, maar toch probeerden beide auteurs ook een (weliswaar zeer gering) tekstgedeelte te besteden aan de geschiedenis van de stad en het uitzicht ervan. De beschrijving die ons via Guicciardini overgeleverd is[17], komt in grote lijnen overeen met het reeds besproken cartografische materiaal : de auteur meldt ons dat de stad geen stadsmuren bezat, maar dat er toch redelijk wat volk woonde. Sanderus' verhaal[18] moet echter met een korreltje zout genomen worden : hij noemt Oostende reeds een stad ten tijde van Robrecht de Fries (1072), en hij voegt eraan toe "doch zonder muuren. Desniettegenstaande had zy een fraaie Have en de Visschery was'er overvloedig,...". Hij vermeldt ook de volgende "feiten" : "de Regeering, de Schippers en Visschers omringden haar in 1372 met eenen aarde Wal, en de Burgers Stichtten in 1402 een Gasthuis, 't welk door de Pauzen met veele Aflaten begiftigt wierd." Vervolgens zou de stad onder Filips de Goede (1419-1467) met een muur en drie poorten versierd zijn geworden en werd de haven vergroot (in plaats van gebouwd!). De daken van de huizen waren echter -tot in zijn tijd toe- van riet, maar dit was "niet uit gebrek van vermoogen, maar uit liefde voor de eenvoudigheid". Dit is een prachtig staaltje gekleurde geschiedschrijving : iemand die slechts over deze bron zou beschikken, zou de bloei van Oostende gemakkelijk vier eeuwen te vroeg kunnen plaatsen ! Het prentenmateriaal dat bij deze tekst van bedenkelijk alooi bijgevoegd is, is echter wèl van een betere kwaliteit : de prenten van kastelen, kerken en abdijen vormen dikwijls de enige visuele restanten waarop de architectuur van deze gebouwen nog te zien is, terwijl voor kleinere dorpen de kaarten vaak de enige zijn uit de 17de eeuw. Het kaartmateriaal voor Oostende zal besproken worden met de overige kaarten en plannen die het beleg uitbeelden.
Aan de eerste bloeiperiode (1445 - 1585), voornamelijk steunend op de haringvisserij zou algauw een abrupt einde komen : met de godsdiensttroebelen van de tweede helft van de 16de eeuw kwam het land immers in een totaal ontregelde situatie terecht waarbij de beide oorlogspartijen kost wat kost hun eigen geloof wilden vestigen in een zo groot mogelijk gebied. En een belangrijke havenstad als Oostende werd niet zomaar aan de andere partij overgelaten bij het minste wapengekletter. Een allesverwoestend beleg van ruim drie jaar besliste de strijd...
[1] Van de originele versie is er slechts een fragment bewaard ; zie : P. HUVENNE. Pieter Pourbus, meester-schilder 1524-1584. Brugge, 1984, p. 277-282, 287-291.
[2] P. HUVENNE. Pieter Pourbus, meester-schilder 1524-1584, p. 289-290.
[3] A. DE SMET. A Note on the Cartographic Work of Pierre Pourbus, Painter of Bruges, p. 34.
[4] B. VAN 'T HOFF. Jacob van Deventer keizerlijk-koninklijk geograaf. 's-Gravenhage, 1953, p. 14.
[5] B. VAN 'T HOFF. Jacob van Deventer keizerlijk-koninklijk geograaf, p. 20 ; H.P. DEYS. De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, Caert-thresoor, 1989, nr. 4, p. 81, 93. Deys is van mening dat de vertraging door de nog te verzorgen versieringen, veeleer een uitvlucht was om de tekeningen niet te moeten indienen zolang de achterstallige betalingen niet gebeurd waren.
[6] J.C. VISSER. De stadsplattegronden van Jacob van Deventer - Stad in kaart. Groningen, 1983, p. 29.
[7] J.C. VISSER. De stadsplattegronden van Jacob van Deventer - Stad in kaart. Groningen, 1983, p. 37-38.
[8] B. VAN 'T HOFF. Jacob van Deventer, p. 14-15.
[9] J.C. VISSER. De waarde van de stedenatlas van Jacob van Deventer voor de topografie van de laatmiddeleeuwse stad - Beiträge zur Witschaft- und Stadtsgeschichte. Festschrift für Hector Amman, Wiesbaden, 1965, p. 118-119.
[10] J.C. VISSER. De stadsplattegronden van Jacob van Deventer, p. 29.
[11] J.C. VISSER. De waarde van de stedenatlas, p. 120-121.
[12]. K.A.H.W. LEENDERS. De datering van Van Deventer's stedenkaarten - Historisch Geografisch Tijdschrift, 1992, p. 62, 67.
[13] De originele kaart werd in de facsimile uitgave (KP/F0024) op twee manieren bijgewerkt : er werden nummers geplaatst bij de belangrijkste elementen uit de 16de eeuw en er werden enkele topografische elementen uit het einde van de 19de eeuw overgenomen om zo de oriëntatie te optimaliseren.
[14] Bij het plaatsen van een liftkoker in het nieuw bureau voor Toerisme - op de samenloop van de huidige Van Iseghemlaan met de Langestraat - werden er palen gevonden die misschien resten zijn van die westsluis ; zie J.B. DREESEN. Het nieuw Toerismebureau staat op historische grond - De Plate, 1991, p. 333-335 ; D. Farasyn is echter van mening dat de paalresten afkomstig zijn van de 17de eeuwse communicatiebrug en -poort ; D. FARASYN. De oude paalresten onder het nieuw toerismebureau - De Plate, 1992, p. 70-72.
[15] Zie "De steden" - Geografie van België. Brussel, 1992, p. 432 en 437.
[16] J.B. DREESEN. Situering van enkele gebouwen en straten in 16de eeuwse Oostende – De Plate, 1989, p. 230-232.
[17] L. GUICCIARDINI. Beschrijvinghe van alle Neder-Landen (1612). Amsterdam, 1968, p. 307a.b.-308a.
[18] A. SANDERUS. Verheerlijkt Vlaandre (1735). Handzame (Anastatische herdruk), 1968, deel I, p. 212b.-214b.