2.2 De strijd tegen de zee
Na de verwoesting in 1489, was de jonge stad reeds aan wederopbouw toe. Een hulpmidddel daartoe was het in 1501 verkregen recht tot het heffen van "kalsijde-geld" op geplaveide straten[1]. Ook aan de kerk werden nog verscheidene jaren herstellingen uitgevoerd, maar de meeste aandacht ging toch naar de zeewerken.
In 1502 werd de "vierboete", een voorloper van de vuurtoren, ten westen van de haven opnieuw gebouwd[2]. Na een zware storm rees er hetzelfde jaar een conflict tussen Oostende en het Brugse Vrije. Laatstgenoemde had een klacht ingediend bij de vorst in verband met het verzuim van het onderhoud van de dijk die in 1395 aan de stad was overgelaten. Het stadsbestuur daarentegen beklaagde zich over de nalatigheid van de sluismeesters van het Woutermansambacht[3]. De situatie was zo ver gevorderd dat men vreesde voor overstroming van de omringende gronden. De commissarissen van de vorst legden de stad de herstelling van de dijk op, volgens de overeenkomst van 1395. Toch was de zaak hiermee niet afgehandeld, want verscheidene zware overstromingen zorgden voor nieuwe schade aan de dijk en alle kosten vielen ten laste van Oostende.
Wanneer in 1507 ook aan de haven en havenhoofden veel schade werd toegebracht, kreeg de stad de toestemming om 's Heer Woutermansambacht te laten delen in de kosten. De watering ging in beroep (zich baserend op de akte van 1395) en de zaak sleepte ettelijke jaren aan (maar de wateringen werden in die jaren wel verplicht om in de kosten te delen).
In 1515 werden alle sluizen, kaaien, dijken en duinen aan een grondig onderzoek onderworpen en Karel V vaardigde een belasting van 10.754 ponden uit om de nodige herstellingen uit te voeren[4]. En hoewel de stad het financieel zeer moeilijk had door de onderhouds- en herstellingskosten aan de dijken en duinen, werd het belang van de haven toch aangerekend bij de aanpassing van het Transport in 1517. Het aandeel van Oostende steeg toen immers van 2 s. 6 d. naar 6 s. (dit is het dubbel van het bedrag in 1408 en het zesvoud van het deel in 1309 !)[5]. Het stadsbestuur ging dan ook in de loop van de 16de eeuw speciale bijdragen aan de inwoners vragen om zo een deel van de kosten van zich af te schuiven. In 1531 betaalden de vissers een vorm van persoonlijke taks, er was het "cafcoengeld" (een haardbelasting), de ontlening van geld ten laste van de gegoede burgers, giften van burgers,...[6]
In hetzelfde jaar (1517) werd begonnen met de bouw van de Oostsluis. Het was een spuisluis die voor de nodige diepgang in de haven moest zorgen. Maar door de stormen van 1530 en 1532[7] werd de sluis gesloten en pas heropend in 1534[8]. De genoemde stormen zorgden voor een enorme schade : in 1530 werd een groot deel van de oude stad opgeslokt en werden de dijken en duinen over de gehele kust zo erg beschadigd dat de keizer in 1531 een plakkaat uitgaf waarin hij de bouw en het onderhoud van een dijk van Sluis tot Grevelingen beval. De kosten voor de schade bij Oostende werden verdeeld onder drie partijen : de keizer (10.000 guldens), 's Heer Woutermansambacht (10 stuivers per gemet) en de stad zelf (7.000 guldens).
Maar nog hetzelfde jaar (2 november 1531) zou een nieuwe storm de dijk wegspoelen, samen met de pijlers van de havenhoofden. De kosten werden geraamd op 44.000 guldens[9]. En de zee had nog meer in petto...
In 1544 werd aan de westzijde van de haven een rijshoofd gemaakt (dat in 1563 verlengd zou worden). Zeven jaar later (1551) liet de zee weer van zich horen : een nieuwe overstroming zorgde voor schade aan dijken, havenhoofden en palen. Opnieuw werden de kosten verdeeld tussen de koning (2.000 guldens), 's Heer Woutermansambacht (4 stuivers per gemet) en de stad (5.400 guldens)[10]. Een nieuwe veldslag in een eeuwenoude strijd.
Vijf jaar later (1556) kwam er een overeenkomst tussen de stad enerzijds en de sluismeesters, de eigenaren van de Woutermanswatering en de burgemeesters en schepenen van het "Land van den Vryen" anderzijds[11]. Hierin werd beslist dat de voornoemde sluismeesters de duinen ten oosten van Oostende moesten herstellen (namelijk oostwaarts vanaf het gehucht "Blutsyde"[12]) en de Oude Groene Weerdijk[13], die in of tegen die duinen gelegen was, onderhouden. In hetzelfde jaar werd er ook een nieuwe dijk en "Inlage"[14] aangelegd aan de oostzijde van de stad.
Na een zoveelste zwaar onweer met veel schade, besloot de koning in 1559 de drie wateringen (nl. van het 's Heer Woutermans-, het Vyncx- en het Camerlinckambacht) te belasten met een nieuwe schatting om op die manier de schade te herstellen die was toegebracht door een storm in januari 1577 en verergerd bij elke volgende storm,[15] : de eerste 4 stuivers per gemet, de andere twee 2 stuivers per gemet. Oostende zelf moest nieuwe "Dweershoofden" installeren en de "Blauwe Sluis" herstellen[16]. Toch duurde het tot 1561 vooraleer er een uitspraak kwam in het proces over de verplichte bijdrage van de wateringen. Er waren immers verschillende akten in 1395 (bij de uitbreiding van de stad), in 1443 (bij het graven van de Nieuwe Oostendsche Watergang) en in 1502 (na de klacht van het Brugse Vrije in verband met het nalatig dijkonderhoud) waarin het stadsbestuur van Oostende het onderhoud van de dijken, duinen en andere zeewerken voor eigen rekening had genomen. De wateringen baseerden zich dan ook op deze verdragen om hun eisen kracht bij te zetten. Ze dienden ook het voorstel in om de oude stad op te geven en om de haven te laten verzanden (om zo de kosten van sluizen en dergelijke te vermijden). De wateringen werden echter veroordeeld tot betaling van de kosten en tot een boete wegens lichtzinnig beroep ( «frivol appel» )[17].
Zoals hierboven beschreven, is de eerste helft van de 16de eeuw een periode waarin de zee voor heel wat schade zorgde (en de daaruit voortvloeiende kosten). De oude stad was immers gelegen op een uitspringend deel van de kust, waardoor het geweld van de zee des te harder aankwam. En hoewel de stad voortdurend in geldnood scheen te verkeren door de dure zeeweringswerken en de wateringen hierdoor verplicht werden mee te betalen, werd het aandeel van Oostende in het Transport toch verhoogd (zie hoger). Dit gegeven wijst erop dat het belang van de havenstad gestegen was en dit vooral door de visserij. Enkele cijfergegevens : in 1560 brachten de 52 boten 18.000 ton vis binnen, wat de stad ongeveer 175.000 pond opbracht aan "pondgeld", in 1580 waren die inkomsten reeds gestegen tot 300.000 pond [18].
En omstreeks 1560 kreeg Oostende, tot tweemaal toe, bezoek van een kaartmaker : zowel Pieter Pourbus als Jacob van Deventer zouden immers rond 1562 Oostende karteren. Elk deed dit binnen zijn eigen context : Pourbus werkte aan zijn kaart van het Brugse Vrije en Van Deventer was bezig met zijn stedenatlas.
[1] J. BOWENS. Nauwkeurige beschryving, p. 27 ; E. VLIETINCK omschrijft dit als een soort belasting op wagens en lasttrekkende paarden in de stad, om op die manier de kasseiweg te bekostigen, in : Het oude Oostende, p. 82.
[2] A. SLEEKS. Oude Oostendse straten en gebouwen, p. 25.
[3] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 42-43, 51-52.
[4] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 47-48 ; A. BELPAIRE. Notice historique sur la ville et le port d'Ostende, p. 18.
[5] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 124.
[6] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 48-49.
[7] M.K.E. GOTTSCHALK. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, deel II, p. 436.
[8] A. BELPAIRE. Notice historique sur la ville et le port d'Ostende, p. 18-19.
[9] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 43.
[10] J. BOWENS. Nauwkeurige beschryving der oude en beroemde zeestad Oostende, deel I, p. 31.
[11] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 51-52.
[12] In verband met de correcte situering van het gehucht Blutsyde is er heel wat discussie geweest ; zie : R. VERBANCK. "Blutsyde" en "Ter Cuere", ook een Oostendse aangelegenheid - De Plate, 1988, p. 8-13.
[13] "Weerdijk" is een andere benaming voor de Grave-Jansdijk (K. DE FLOU, Woordenboek der Toponymie)
[14] Een "inlage" is een dijk die meer landinwaarts moet verlegd worden omdat hij niet meer te houden is ; zie VERWIJS en VERDAM. Middelnederlands Woordenboek.
[15] E. VANALDERWEIRELDT. De verdediging van dijken, duinen en strandhoofden in vroegere tijden tussen Oostende - Bredene en Wenduine - Jaarboek Ter Cuere, 1966.
[16] J. BOWENS. Nauwkeurige beschryving, p. 31.
[17] Een uitvoerig relaas over het proces is te vinden in : E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 51-54.
[18] V. FRIS. Ostende-Oostende, p. 2.