1.5 Een cruciaal jaar voor het voortbestaan : 1483

Naast de oorlogsactiviteiten van de mens, is ook afgunst een gevaarlijk element : na het op punt stellen van de kaaktechniek voor haring en het uitbouwen van de nieuwe stad en de haven werd Oostende één van de, zoniet dé, belangrijkste vissershaven van onze kust. De redenering van de andere vissershavens was snel gemaakt : die nieuwe haven moest uitgeschakeld worden en de oude situatie hersteld. In 1483 werd daartoe een verzoek ingediend bij de Leden van Vlaanderen[1] door de inwoners van Nieuwpoort, Damme en Sluis, na vermeende klachten van Franse kooplui[2]. Hierin vroegen ze het dichtgooien van de haven en een verbod op haringhandel in Oostende. De argumenten van beide partijen zijn zeer interessant en zijn -ongewild en onrechtstreeks- een bijzonder rijke bron voor de stadsgeschiedenis : ze bewijzen als geen ander de enorme "boom" die Oostende gekend heeft in een periode van amper 40 jaar na het graven van de haven.

 

Na een uitvoerige ophemeling van de oude situatie waarbij er slechts drie havens haring mochten "zegelen"[3], nl. Damme, Biervliet en Nieuwpoort, komen de aanklachten tegen de nieuwe vissershaven Oostende. Opmerkelijk hierbij is dat het welzijn van die havens zowel gelijkgesteld werd aan het welzijn van de Franse kooplui als aan het welzijn van het gehele land en dus ook aan dat van de hertog. En aangezien de haven er gekomen was voor het welzijn van het gehele land, maar nu eigenlijk meer schade leek toe te brengen, moest die haven opnieuw dichtgeworpen worden !

Het trio voelde zich benadeeld omdat in Oostende meer haring verhandeld werd dan in hun drie havens samen. Bovendien werden hierdoor drie steden benadeeld die in het Transport, gewijzigd in 1408[4], op de totale som van 100 ponden groot nog goed waren voor respectievelijk 14 s. (Nieuwpoort), 9 s. (Damme) en 40 s. (Sluis) en dit terwijl de stad Oostende slechts goed was voor 2 s. 6 d.[5].

Deze stad was bovendien “volledig open” en dus zonder enige vorm van verdediging. Ze drukten dan ook hun "vrees" uit dat de haven in de nabije toekomst wel eens ten prooi van vijanden zou kunnen vallen aangezien ze noch kasteel noch verdedigingsmuur bezat. Daarbij was ze volledig afhankelijk van één enkele dijk. Hierdoor was de stad dan ook voortdurend onderhevig aan overstromingen en was het zelfs nodig geweest een deel van de stad te herbouwen in de duinen van 's heer Woutermansambacht en na de bouw van de haven waren deze duinen zo verminderd dat de sluis van het ambacht meer landinwaarts moest worden verplaatst.

Over de haring uit Oostende hadden ze ook al geen goed woord over : ze was van een inferieure kwaliteit en werd onder de prijs verkocht en dit door frauduleuze praktijken. Zo werd een groot deel van de haring verkocht vóór de vangst (de "voorcoop"), wat een concurrentievervalsing betekende. Bovendien moest de gekochte haring dikwijls vervoerd worden naar Sluis en Damme omdat de vreemde handelaars in Oostende zelf geen schepen konden huren om de haring naar Frankrijk te vervoeren, wat de kosten natuurlijk enorm deed oplopen. Ook het feit dat de Oostendse haring vaak vervoerd werd naar Frankrijk om pas daar verkocht te worden, viel niet in de smaak : door dergelijke praktijken bleef de buitenlandse handelaar immers in zijn woonplaats en kwam hij niet meer naar de Nederlanden, wat ook een vermindering van inkomsten betekende. Dit waren de voornaamste aanklachten om de haven op te vullen en het zegelen van haring te verbieden. Wat had de stad Oostende hierop te antwoorden?

 

Dit antwoord telde maar liefst 104 (!) items[6] en is dus op zijn minst even leerrijk als de aanklachten. Het merendeel van elk van deze punten bestaat erin de hierboven vernoemde aanklachten te ontkennen en dikwijls gewoon de schuld naar de andere partij te schuiven (vooral naar de stad Damme). Een greep uit de talrijke elementen ter verdediging :

§ hun stad is ouder dan Damme en dan Sluis ;

§ de stad heeft een privilege in haar bezit met de goedkeuring voor de bouw van de haven, zowel verleend door graaf Filips de Goede (1445) als door de koning van Frankrijk (1447) ;

§ de techniek van het kaken was zo'n 80 jaar geleden in Oostende ontwikkeld en verfijnd, met het gekende succes als gevolg (Oostende stond in het laatste kwart van de 15de eeuw immers in voor meer dan één derde van de gekaakte haring in Vlaanderen) en aangezien de drie andere havens in de periode vóór de kaakharing wel succes hadden (dus op een andere basis), kan het onmogelijk aan de nieuwe haring liggen dat ze nu minder succesvol was...

Bovendien bevond de uitvinding van Gillis Beukels en Jacob Kien zich nog in een beginstadium ten tijde van de wijziging van het Transport (1408) en was dit gegeven dus nog niet verrekend in het Transport. Een ander argument in het voordeel van hun haven was het feit dat sinds de bouw ervan de stad en de omliggende duinen veel minder last van overstromingen hadden (zelfs tot tien keer minder !). Ook het argument in verband met de sluis van het Woutermansambacht ontkrachtten ze door te stellen dat die ook vóór 1446 vaak verplaatst was geweest. Bovendien vond men dat de afstand tussen Nieuwpoort en Sluis te groot was om de vissers bij hevige storm vlug een veilig onderkomen te kunnen bieden in één van beide havens. Oostende was dan ook ideaal gelegen -nl. op gelijke afstand van beide havens- om die taak te vervullen. In verband met de veiligheid van de stad stelde men dat de vijanden zouden stuiten op een sterk vissersvolk in een tijhaven (waar de vijanden dus niet in één keer kunnen in- en uitvaren). En tegenover de andere vijand, de zee, had Oostende toen -naar eigen zeggen- een dubbele dijk, die ervoor zorgde dat de stad geen gemakkelijke prooi werd.

De uitspraak van de Leden van Vlaanderen getuigt van wijsheid en diplomatie : omdat Oostende over een wettig privilege beschikte waren ze in hun recht, maar om de andere partij ook een kans te geven stelden ze voor een groot onderzoek te laten doen op kosten van die partij die ongelijk zou hebben. Oostende ging onmiddellijk akkoord met het onderzoek maar de anderen wilden blijkbaar wel klacht neerleggen, maar toch geen geld inzetten ! Beide partijen werden dan ook door de Leden van Vlaanderen huiswaarts gestuurd, tot er overleg gepleegd was met de hertog. Het vervolg van de zaak is echter niet terug te vinden in het charterboek. Men kan zich natuurlijk afvragen hoe de situatie zou geëvolueerd zijn, indien de drie havens wél hun zin gekregen hadden?

Belpaire noemde dit document het vroegste en duidelijkste bewijs van het feit dat het kaken van haring wel degelijk een Vlaamse uitvinding was. In verband met de vermindering van de schade aan dijken en duinen sinds de bouw van de haven, trok hij de logische conclusie dat de stad door de bouw van de haven nu veel meer inkomsten had en daardoor de dijken beter kon onderhouden[7]. Toch zal uit het vervolg van het relaas blijken, dat Oostende en de hele Vlaamse kust er eigenlijk nooit in geslaagd zijn de zee naar hun hand te zetten. Want het is een trieste vaststelling dat de razernij van de zee en de verwoestingdrang van de mens de enige twee constante elementen zijn in de topografische geschiedenis van deze stad met de vele gezichten.

 

 

 

 

 



[1] W.P. BLOCKMANS. Handelingen van de Leden en van de Staten van Vlaanderen… (5 januari 1477-26 september 1506). Brussel, 1982, p. 316, 319, 320.

[2] Deze akte is volledig weergegeven in : E. VLIETINCK. Cartulaire d'Ostende, p. 197-207 en wordt uitvoerig besproken in : A. BELPAIRE. Notice historique sur la ville et le port d'0stende, p. 12-15.

[3] Dit is het recht om de tonnen haring van een eigen zegel te voorzien en als dusdanig te verkopen. Oostende wordt er onder meer van beticht de tekens op de haringtonnen van Damme en Nieuwpoort nagebootst te hebben om zo klanten te trekken.

[4] Transport is de naam die gegeven werd aan de omslaglijst voor de belastingen in Vlaanderen. Elk dorp, gehucht of stad kreeg hierdoor een bepaald deel van de totale som van de belastingen.

[5] 1 pond groten Vlaams = 20 schellingen gr. Vl. = 240 denarii gr. Vl.

[6] Gepubliceerd in : E. VLIETINCK. Cartulaire d'Ostende, p. 207-223.

[7] A. BELPAIRE. Notice historique, p. 15-18.


Klik hier om verder te lezen.