1.3 Het Oostende uit de 13de- en 14de-eeuwse bronnen
Met het gevaar af te drijven naar een louter beschrijvende geschiedenis van Oostende, is het toch noodzakelijk om eerst enkele belangrijke momenten uit die vroege dagen van de stad wat nader toe te lichten om zo het later volgend cartografische materiaal beter te kunnen interpreteren. Sommige data zijn immers vanuit topografisch standpunt gezien zeer belangrijk.
De eerste echt betrouwbare akte is die van de 28 juni 1267, waarin Margaretha van Constantinopel, gravin van Vlaanderen, Oostende het recht verschaft een halle en een markt op te richten. Daarnaast wordt ook een (officiële) schepenbank ingericht. De volledige akte werd o.m. gepubliceerd door Pasquini en door Gilliodts-van Severen[1]. En hoewel de meeste –om niet te zeggen alle- auteurs deze datum opgeven als zijnde de stichtingsdatum van Oostende als stad, heeft J.B. Dreesen sterke argumenten aangehaald om die stichting een vroegere datum toe te schrijven. Hij haalt namelijk twee akten aan, de ene van 22 juli 1266, de andere van april 1266, waarin er reeds sprake is van "la ville d'Oostendhe". Hij besluit dan ook dat Oostende reeds een stad was vóór 1267[2].
Bij het overlopen van de akte uit 1267, blijkt deze eigenlijk een uitgesproken topografisch karakter te hebben : de "stad" werd nauwkeurig omschreven en opgemeten door 4 ambtenaren en ontheven van de directe afhankelijkheid van het Brugse Vrije. De nieuwe gronden (in de duinen) voor privaat gebruik worden beschreven, alsook de bijkomende rente en de jaarlijkse betaaldag. Ook de afmetingen van de gronden die bestemd waren voor de marktplaats en de verkoopshalle zijn opgegeven. Deze laatste gronden zijn echter vrij van rente, mits de helft van de winst door verkoop op de markt en in de halle naar de graaf gaat. Er wordt ten slotte ook nog een regeling uitgewerkt in verband met loslopend vee in de duinen[3].
Deze keure krijgt als het ware een vervolgstuk, wanneer er drie jaar later (29 juni 1270) een akte komt die het juridisch statuut van de stad vastlegt : de rechtspraak binnen de grenzen van de stad wordt overgeheveld van de ridder Wouterman van Gent, heer van het gelijknamige ambacht, naar de baljuw en de schepenen van de stad[4]. J.B. Dreesen wijst erop dat deze akte eigenlijk een aanpassing is van een vroegere akte uit 1266[5].
Voeg daarbij nog de overeenkomst van 1285 tussen de stad, heer Wouterman (met nog enkele andere vertegenwoordigers van de watering) en de afgevaardigden van het Brugse Vrije, en alle elementen voor de groei naar een onafhankelijke stad zijn aanwezig. Deze laatste akte behandelt de verbreding en het verdiepen van een afwateringskanaaltje dat ten zuiden van de stad liep. Op die manier werd er een verbinding gelegd tussen Oostende en de "hoofdwatergang" van het Woutermansambacht (een aftakking van de Yperleet) die scheepvaart mogelijk moest maken. Zo ontstond de eerste Oostendse Watergang[6].
Deze onafhankelijkheid wordt ook weerspiegeld in het stadswapen. De eerste vermelding dateert van 1303, wanneer de stadszegels vernietigd en andere in de plaats gegeven werden. Maar de eerste zegels werden waarschijnlijk reeds door Margaretha van Constantinopel verleend en zijn in het begin van de 14de eeuw vernietigd op bevel van Filips, de zoon van Gwijde van Dampierre, graaf van Chieti en Loreto. Van de nieuwe zegels zijn er enkele afgietsels bewaard : Sint-Pieter wordt afgebeeld, met in de rechterhand twee sleutels en in de linkerhand een kleine kerk[7].
In deze periode is de zee de ergste vijand van de stad. In de 12de en de 13de eeuw, maar vooral in de 14de eeuw werden de Vlaamse kusten meer dan eens door overstromingen en zware stormen geteisterd. Gottschalk vermeldt o.m. de jaren 1134, 1214, 1262, 1268, 1288, 1330, 1334, 1341, 1356/57, 1375 en 1394[8]. De ergste gevallen uit deze reeks zijn de stormen van 1334 en die van 1394. In 1334 werd de kerk van het kleine Oostende overspoeld en omdat dit reeds veelvuldig voorgevallen was, besloot het stadsbestuur een verzoek (9 augustus 1335) in te dienen bij de bisschop van Doornik om de parochiale kerk te verplaatsen[9]. De toestemming kwam er op 3 oktober 1335, samen met de "Brieven van Toestemming" van de grafelijke magistratuur. In deze brieven lezen we o.a. hoe door een zekere Jacob van Cothem een stuk land geschonken werd dat door de graaf "afgelost" werd mits er enige missen ter zijner ere zouden worden opgedragen. In de brief van de magistratuur werd precies bepaald waar het stuk land voor de nieuwe kerk zich bevond[10]. De auteurs die deze brieven behandelden, zijn het echter niet eens of er nu wel degelijk een nieuwe kerk is gebouwd. V. Fris besloot zijn tekst met "mais il semble que ce projet n'eut pas de suite"[11], J. Pasquini plaatste de nieuwe kerk van 1335 op de plaats van de kerk uit zijn tijd (1842)[12], maar dit werd dan weer door E. Vlietinck - terecht - tegengesproken, aangezien de parochie toen nog niet zo uitgestrekt was en de kerk dus niet zo ver landinwaarts gestaan kon hebben. Vlietinck had ook zijn twijfels over de eigenlijke bouw van de kerk, maar liet zich dan toch overtuigen door twee feiten : ten eerste, de hertog van Cleven werd vanaf 1335 tot in het begin van de 15de eeuw genoemd als patroon van de kerk en dit wegens zijn medewerking bij de stichting, en ten tweede, er werd in een stadsrekening van 1438 nog een rouwplechtigheid genoteerd ter ere van graaf Lodewijk, de graaf die de toestemming gaf in 1335[13]. Toch is er ook hiermee geen uitsluitsel gegeven : wanneer men in de 15de eeuw (1438) opnieuw de kerk verder landinwaarts moest herbouwen, werd er immers met geen woord gerept over het reeds eerder verplaatsen van de kerk ![14]
Als die kerk er inderdaad is gekomen, dan zal zij door de stormvloed van 1394 vast en zeker onder water gestaan hebben, want nu zijn de bronnen het wel eens : dit was de ergste storm die Oostende tot die tijd had gekend ! Verder gaat die eensgezindheid niet... Vooral in verband met de datering is de verdeeldheid opnieuw zeer groot : de meeste auteurs hebben het over Sint-Vincentiusnacht (22 januari) 1394, andere vermelden 1393. Deze fout is gemakkelijk te verklaren : door de Paasstijl (het begin van een nieuw jaar met Pasen laten samenvallen), die men toen gebruikte, vermeldden de akten januari 1393, terwijl dit 1394 wordt wanneer men het nieuwe jaar op 1 januari laat beginnen[15]. Hoe dan ook, die storm van 1394 zal een grote invloed hebben op de ruimtelijke uitbreiding van de stad. Want men werd hierdoor verplicht een deel van de huizen te verplaatsen om veilig te zijn voor verdere overstromingen. Het nieuwe stadsgedeelte werd opgebouwd ten zuiden van de dijk, die door het Brugse Vrije in 1390 was opgericht[16].
Maar ook bij een dergelijke, noodzakelijke "verhuizing" kwamen er veel administratieve en vooral juridische problemen kijken : er moesten immers heel wat gronden bijgewonnen worden en deze gronden moesten vervolgens binnen het rechtsgebied van de stad Oostende komen te liggen opdat de inwoners van het nieuwe stadsgedeelte ook effectief poorters van de stad zouden blijven. Door middel van een smeekschrift werd de hertog Filips op de hoogte gebracht, waarna hij een groep afgevaardigden stuurde om de zaak te onderzoeken. Het gevolg was dat Oostende drie bunders duinland aangewezen kreeg om de uitbreiding mogelijk te maken. Deze gronden kwamen van het Brugse Vrije (nl. 122 gemeten), van de Sint-Donaasproosdij (137 gemeten en 61 roeden) en van de hertog (16 gemeten). De stad "kreeg" dus 275 gemeten en 61 roeden, wat ongeveer overeenkomt met iets meer dan 121 ha.[17]. Dat de voornoemde instanties dit niet geheel belangeloos gedaan hebben, spreekt voor zich : de stad Oostende en 's heer Woutermansambacht moesten dan ook 1/50ste (2%) van de lasten van het Brugse Vrije betalen en daarnaast de voornoemde dijk op eigen kosten onderhouden, aan de Sint-Donaasproosdij waren ze verplicht een eeuwige rente van 10 pond parisis te betalen en aan de eigenaren van de afgestane gronden een rente van 18 pond parisis[18]. Bovendien bleven alle renten en te betalen sommen (zoals aan de wateringen) verbonden aan de gronden[19]. Wanneer we even vooruitlopen op het relaas en het plan van Jacob van Deventer (KP/G0021) ter hand nemen, wordt het onmiddellijk duidelijk welke belangrijke fase dit was voor de stad : het centrum van het latere (en huidige) Oostende is immers volledig gelegen op deze nieuw verworven gronden uit 1395 !
Toch duurde het nog twee jaar eer het nieuwe grondgebied effectief opgemeten en ompaald werd. Ook de weerslag van deze gebeurtenis is terug te vinden in het cartularium van Jacob Oliviers[20]. Het nieuw "keurgerecht" of de "nieuwe stad" werd gesitueerd tussen de oude stad, de West-Keignaertsweg en de Oost-Keignaertsweg en de Zuidweg (of Zuiddijk). Tussen de oude en de nieuwe stad bevonden zich de "Leet", een restant van de kreek die Testerep van het vasteland scheidde en de dijk van het Brugse Vrije. Wanneer we het bijgewerkte plan van Jacob van Deventer (afb. 1) erbij nemen, zien we de hierboven vernoemde grenzen respectievelijk onder de nummers 17, 19, 20 en 21. Hierdoor werd de zuidgrens van het gebied verlegd naar de plaats waar nu de jachthaven gelegen is, terwijl die grens voordien te situeren viel rond de huidige Van Iseghemlaan[21]. Tijdens de eerste jaren van de 15de eeuw zal dit nieuwe stadsgedeelte verder ontwikkeld worden (zie verder), maar toch zal de oude stad pas beginnen leeglopen wanneer de bewoners ervan effectief gedwongen werden om te verhuizen en deze dwang werd alleen veroorzaakt door de diverse overstromingen van het grondgebied van de oude stad. Het is dus niet zo dat na de uitbreiding van de stad, de bewoners direct en massaal naar het nieuwe stadsdeel trokken.
[1] J. PASQUINI. Histoire de la ville d'Ostende et du port, p. 46-47 ; L. GILLIODTS-VAN SEVEREN. Coutumes des Pays et Comté de Flandre - Quartier de Bruges - Coutumes des petites villes et seigneuries enclavées, p. 27-28.
[2] J.B. DREESEN. Wanneer werd Oostende stad ? - De Plate, 1993, p. 84-89.
[3] A. SLEEKS. Vijf glanspunten uit de geschiedenis van Oostende, p. 13-15.
[4] A. SLEEKS. Vijf glanspunten uit de geschiedenis van Oostende, p. 13-15 ; V. FRIS. Ostende-Oostende, p. 1 ; L. GILLIODTS-VAN SEVEREN. Coutumes de la ville d'Ostende, p. 28-29.
[5] J.B. DREESEN. Wanneer werd Oostende stad ? - De Plate, 1993, p. 84-89.
[6] E. VLIETINCK. Cartulaire d'Ostende, p. 76-77 ; ID. Het oude Oostende, p. 64. ; A. BELPAIRE. Notice historique sur la ville et le port d'Ostende, p. 8 spreekt over 1284 in plaats van 1285.
[7] Voor uitgebreider informatie, zie : E. WARLOP. Het stadswapen van Oostende - Ostendiana, I, 1972, p. 7-12 ; L. GILLIODTS-VAN SEVEREN. Coutumes d'Ostende, p. 31. Een afbeelding van het stadszegel is terug te vinden in R. LAURENT. De havens aan de kust en aan het Zwin (doorheen oude plannen en luchtfoto's). Brussel, 1986, p. 43.
[8] M.K.E. GOTTSCHALK. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. Deel I, passim.
[9] Oostende viel onder het bisdom Doornik, vermits het bisdom Brugge pas in 1560 opgericht werd.
[10] Beide brieven worden vertaald weergegeven door J. BOWENS. Nauwkeurige beschrijving, p. 11-14.
[11] V. FRIS. Ostende – Oostende, p. 1.
[12] J. PASQUINI. Histoire de la ville d'Ostende, p. 48.
[13] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 27.
[14] J.J. Veys is van mening dat de eerste kerk een houten kerkje was en dat die in 1334 vervangen werd door een stenen kerk. J.J. VEYS. Oostende – geschiedenis - Winkler Prins Encyclopedie van Vlaanderen, deel 4, p. 435.
[15] Meer informatie i.v.m. deze Paasstijl, zie : E. STRUBBE & L. VOET. De chronologie van de middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden. Antwerpen, 1960, p. 55-58.
[16] Het is deze dijk die, na de het uitbouwen van de haven, de naam "havendijk" zal krijgen. (zie verder, bij de bespreking van het plan van Jacob van Deventer)
[17] In het gebied van Brugge en het Brugse Vrije was een roede 14 voeten groot en mat 3,84 m., een vierkante roede besloeg 14,7456 m², een gemet bestond uit 300 roeden, zie : H. DE SCHRIJVER. De oude landmaten in Vlaanderen. Gent, 1936, p. 18-19.
[18] De in het Latijn opgestelde overeenkomst tussen de stad Oostende en de Sint-Donaasproosdij (1 juli 1395) wordt volledig weergegeven in : E. VLIETINCK. Cartulaire d'Ostende, p. 60-63.
[19] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 28-30 ; De volledige akte is te vinden in : L. GILLIODTS-VAN SEVEREN. Coutumes de la ville d'Ostende, p. 41-45.
[20] E. VLIETINCK. Cartulaire d'Ostende, p. 66-68.
[21] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 30 ; V. FRIS. Ostende-Oostende, p. 1.