1.2 Oostende tijdens de eerste 12 eeuwen van onze tijdrekening

Rekening houdend met de reeds beschreven data van het eerste betrouwbare plan (ca.1560) en vermelding van de naam Oostende (1267), is het overduidelijk dat er in dit hoofdstuk niet zozeer feiten maar veeleer omstandigheden en afleidingen uit relevante feiten beschreven zullen worden. Er rest ons dan ook niet veel meer dan aan de hand van een beschrijving van de Vlaamse kuststreek uit die periode het algemeen kader te schetsen, waarin het prille Oostende zich heeft kunnen ontwikkelen. Zowel het bodemonderzoek als de archeologie verschaffen gegevens over deze periode en door het combineren van deze verschillende gegevens kan men zich een goed beeld vormen van de kuststreek. Maar wanneer Oostende precies ontstaan is, blijft een open vraag.

 

In het eerste millennium van onze tijdrekening werd het kustbeeld voor het grootste deel bepaald door twee transgressiefasen. Er was een (Pré-Romeinse) Duinkerke-I-Transgressiefase, die ongeveer duurde van de 4de eeuw voor Christus tot de 1ste eeuw na Christus[1]. De daaropvolgende regressiefase liep tot het einde van de 3de eeuw, waarna een tweede transgressiefase, de zgn. Duinkerke-II-Transgressiefase of laat-Romeinse / vroeg-Middeleeuwse transgressie onze kustgebieden vorm gaf.

In deze fase werd het merendeel van de polders overspoeld en ontstonden er grote kreken, onder meer in de omgeving van Oostende (lopend naar Oudenburg, dat in deze periode een belangrijke Romeinse haven was)[2]. In de 11de eeuw werd een deel van het land (vooral het gebied rond het huidige Nieuwpoort en de streek ten NO van Brugge) opnieuw overstroomd, maar recent onderzoek heeft uitgewezen dat men hier niet kan spreken van een derde transgressiefase. De overstromingen van 1014, 1042 en 1134 worden namelijk verklaard als stormvloeden die door een toevallige samenloop van omstandigheden (windrichting, storm, springtij, e.d.) ontstonden, en niet door een geleidelijk opdringen van het zeewater tijdens eeuwenlange periodes (= transgressiefase)[3]. In de nabijheid van Oostende strekte zich toen een brede strandvlakte uit, die over Zandvoorde tot Gistel liep en die slechts bij hoge vloed onder water kwam te staan[4].

 

Een Romeins Oostende mag men aldus, met een groot percentage van zekerheid, opzijschuiven, zowel bij gebrek aan archeologische vondsten (enkel grafvondsten) als bij gebrek aan betrouwbare vermeldingen in de zeer schaarse geschreven bronnen[5], om aldus plaats te maken voor het -naar alle waarschijnlijkheid- zeer onbeduidend vroegmiddeleeuws gehuchtje uit het einde van de 9de, de 10de of (waarschijnlijker nog) uit de 11de eeuw. Want in verband met die eerste vermelding van 814 is er grote verdeeldheid : terwijl de "oudere" literatuur die met zekerheid vermeldt, is er bij de "jongere" auteurs een meer kritische benadering waar te nemen. In dat jaar 814 zou een zekere Gobertus van Steenlandt Oostende (en nog 32 andere plaatsen) als gift overgemaakt hebben aan de abdij van Sint-Bertin in Sint-Omaars. Deze vermelding is nu echter volledig achterhaald[6]. Volgens Vlietinck en enkele andere auteurs dateert de oudste -"betrouwbare"- vermelding van Oostende van 1071. Maar ook die is afkomstig van dezelfde kroniekschrijver De Meyere die de foute vermelding van 814 opgegeven had. In 1071 zou Robrecht de Fries in Oostende (naast verscheidene andere plaatsen) een kerkje hebben opgericht ter ere van Petrus[7]. Toch brengt ook deze datum enkele problemen met zich : uit een oorkonde uit de 16de eeuw (1548), een kopie van een akte die deze vroege periode van Oostende-Testerep behandelt en waarin de kerk van Oostende een jaarlijkse rente aan de parochie van Onze Lieve Vrouw-ter-Streep moet betalen, leidt E. Vlietinck af dat Oostende in zijn beginperiode onder Onze Lieve Vrouw-ter-Streep of het huidige Mariakerke viel[8]. Maar dit Mariakerke duikt maar voor het eerst op in de archieven in het jaar 1171 als "Sint Mariacapella", en deze naam, nl. met het suffix "capella" in plaats van "kerke", wijst erop dat Mariakerke toen -dit is 100 jaar ná de vermeende stichting van de kerk van Oostende door Robrecht de Fries- nog geen parochie was (en dus nog geen parochiekerk had). Mariakerke wordt immers pas vanaf 1235 als parochie in de bronnen vermeld. Die eerste Oostendse kerk zou dus pas ten vroegste tussen 1171 en 1235 gebouwd kunnen zijn, en zelfs meer waarschijnlijk na 1235[9].

 

Niettegenstaande de twijfel in verband met die eerste kerk, mag men toch stellen dat op zijn minst het gehucht Oostende toen al bestaan moet hebben (maar dan zonder eigen kerk). Wanneer immers verder in het relaas de ruzie van 1483 tussen Oostende enerzijds en Nieuwpoort, Damme en Sluis anderzijds besproken wordt, zal één van de argumenten ter verdediging van Oostende het feit zijn dat de stad ouder is dan Damme (ontstaan ca. 1180) en Sluis (stadsrechten in 1290, 23 jaar later dan Oostende)[10].

 

Ook juridisch stond het kleine Oostende toen nog niet op eigen benen : samen met Bredene, Sint-Catharina, Zandvoorde en een deel van Oudenburg, viel het immers onder de bevoegdheid van Ridder Wouterman van Gent, de heer van het omliggende Woutermansambacht[11]. Het is dan ook helemaal niet ongegrond wanneer men het Oostende uit deze periode -indien het al bestond als een gemeenschap en niet enkel als een losse verzameling van enkele visserswoninkjes- omschrijft als een onbeduidend gehucht, afhankelijk van het nabijgelegen Onze-Lieve-Vrouw-ter-Streep.

 

 

 

 

 

 

 



[1] J. Ameryckx laat deze eerste fase slechts in de 2de eeuw voor Christus beginnen, terwijl de data in de tekst door M. Ryckaert naar voren geschoven werden. J. AMERYCKX. De polders van Oostende, p. 39-40; ID., De ontstaansgeschiedenis van de zeepolders - Biekorf, LX, 1959, p. 379 ; M. RYCKAERT. Resultaten van het historisch-geografisch onderzoek, p. 79-85.

[2] In 1952 werd in Oostende het wrak van een vikingschip, dat gedateerd werd rond de 4de eeuw (of vroeger), gevonden in de loop van een dergelijke diepe kreek. Zie : A. NAGELMACKERS & J. AMERYCKX. De boot van Oostende - Biekorf, LVII, 1956, p. 135-138 ; A. VERHULST. Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen, p. 16-18.

Voor een uitgebreider beeld van het Romeinse Oudenburg en de vondsten die daar gedaan werden, zie : H. THOEN (red.). De Romeinen langs de Vlaamse kust. Brussel, 1987, passim en vooral p. 81-91 en de bibliografie op p. 173 ; J. MERTENS. Oudenburg, romeinse legerbasis aan de noordzeekust. Brussel, 1972 ; ID. Oudenburg en de Vlaamse kustvlakte tijdens de Romeinse periode. Brugge, 1960.

[3] A. VERHULST. Landschap en landbouw in middeleeuws Vlaanderen, p. 10.

[4] J. AMERYCKX. Nieuwe gegevens over «Ter Streep», p. 268 ; ID., De polders van Oostende, p. 40-41. In dit laatste artikel plaatst hij de mogelijke oorsprong van Oostende en Zandvoorde zelfs in de 7de of de 8ste eeuw, hoewel dit veeleer vroeg lijkt.

[5] Er moet wel opgemerkt worden dat er Romeinse overblijfselen gevonden zijn in Oudenburg, dat waarschijnlijk via een kreek met de zee verbonden was. Deze kreek kan gesitueerd worden in de omgeving van het huidige Oostende. Bovendien heeft de dichte bebouwing van Oostende de opgravingen ter plaatse voor een groot deel bemoeilijkt, zoniet onmogelijk gemaakt. Voor Oudenburg : zie H. THOEN (red.). De Romeinen, passim. Vooral de bijdragen van J. Mertens zijn zeer interessant.

[6] J. BOWENS. Nauwkeurige beschrijving der oude en beroemde zeestad Oostende, gelegen in oostenryksch Vlaanderen. Brugge, 1792, deel I, p. 2 en J. PASQUINI. Histoire de la ville d'Ostende et du port, p. 44, geven de kroniekschrijver Jacob De Meyere (1492-1562) op als bron voor deze vermelding uit 814. Ook A. SANDERUS. Verheerlykt Vlaandre, deel I, boek VI, p. 212 vermeldt deze "feiten" uit 814.

Maar A. BELPAIRE. Notice historique, p. 5-7, toont zich al wat kritischer en het is E. VLIETINCK die dit feit als volkomen fout bestempelt in Het oude Oostende, p. 24. Vlietinck meent dat De Meyere Oostende gelezen heeft in het woord Hofstade of Ostade, een gehucht in de buurt van Lampernisse. Hij wordt daarin door de meeste actuele auteurs bijgetreden, o.m. door A. SLEEKS in Oude Oostendse straten en gebouwen, p. 12-13.

[7] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 24 ; V. FRIS. Ostende-Oostende, p. 1 ; J. PASQUINI. Histoire de la ville d'Ostende et du port, p. 44-45 ; A. SLEEKS. Oude Oostendse straten en gebouwen, p. 12-13.

[8] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 22-24.

[9] J.B. DREESEN. De eerste kerk van Oostende - De Plate, 1992, p. 140-143 ; ID. Over de oorsprong van Oostende - De Plate, 1989, p. 59-61,138-140. Hierin controleert hij -voor zover mogelijk- de betrouwbaarheid van Jacob De Meyer i.v.m. de eerste vermelding van o.m. Brugge, Ieper, Oostende, Tielt,…

[10] Bij K. DE FLOU zijn de eerste vermeldingen als volgt : Damme 1180 - Oostende 1265 - Sluis niet vermeld (Zeeuws-Vlaanderen). Bij M. GYSSELING wordt dit : Damme 1217 - Oostende 1115 - Sluis niet vermeld (dus ná 1226). Zie K. DE FLOU. Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Gent 1914-1938 ; M. GYSSELING. Toponymisch Woordenboek voor België, Nederland,… (vóór 1226), z.p., 1960.

[11] E. VLIETINCK. Het oude Oostende, p. 25.

 


Klik hier om verder te lezen.