Deel 18. Eerste en plechtige communie

De voorbereiding van de eerste communie begon heel vroeg tijdens het schooljaar. Eén van de vereisten was dat de “eerste communicant” het verschil kende tussen een “geconsacreerde hostie” en een ouwel … De “geconsacreerde hostie” was immers het lichaam van Christus, een ouwel een gewoon stukje ongedesemd brood. De Kerk verwachtte dat een eerste communicant "tot de jaren van verstand" was gekomen en dus in staat was om dit onderscheid te maken … Tijdens de voorbereidingstijd leerden we biechten en “te communie gaan”: knielen op de communiebank, met gevouwen handen een “tafeltje” maken onder de “dwaal” van de communiebank, niet vergeten de tong uit te steken, niet bijten op de hostie maar die zorgvuldig laten smelten op de tong en pas dan binnen slikken, je nadien vergewissen dat geen restant tussen de tanden was blijven steken, … De schoolmeesters brachten ons op de hoogte van allerlei noodscenario’s: wat doen als je plots zou overgeven of hoesten en dat de hostie terug zou meekomen? De oplossing liet geen twijfel bestaan: zeker nooit zelf de hostie aanraken (dit was immers “heiligschennis”) en een priester erbij halen om het uitgespuwd stukje hostie te verbranden.

Biechten werd vooraf gesimuleerd en ingeoefend. Een schoolmeester nam plaats in de biechtstoel en speelde voor biechtvader. Het was heel belangrijk dat je, van het ogenblik dat de “schuif” openging, je de schuldbelijdenis kon opdreunen. De zenuwen “speelden parten” en de meeste communicantjes vielen over hun woorden of vergaten een stuk van de magische formule. De “penitentie” die de biechtvader achteraf zou uitdelen, was de andere grote onbekende en was voorwerp van onterechte angst en voorafgaande spanning. En stel dat je een zonde vergat op te biechten en nadien toch communiceerde? Dit was doodzonde en betekende zo goed als zeker het eeuwig hellevuur … En tegenover je ouders af en toe eens ongehoorzaam zijn, was dat nu een “dood-" of een "dagelijkse zonde”? Enkel de tussenkomst van een biechtvader kon je ziel van “doodzonde” zuiveren. Voor een “dagelijkse zonde” volstond een oprechte “Akte van Berouw” en het “vagevuur”, waarin de meerderheid der stervelingen toch terecht kwam na de dood, zou de rest wel doen.

Op twaalfjarige leeftijd volgden de plechtige communie en het H. Vormsel. Het laatst genoemde sacrament, dat vandaag op de eerste plaats komt, werd in het verleden beschouwd als een aanhangsel van de “plechtige communie”. Het H. Vormsel werd steeds toegediend door de bisschop of de hulpbisschop en niet door een “vormheer”, zoals vandaag gebeurt. Op de buiten kwam de bisschop maar om de twee of drie jaar “vormen”; in stad bracht de geestelijkheid jaarlijks de “plechtige communicanten” van verschillende parochies in één kerk samen. De voorbereiding duurde één à twee jaar en begon in het vijfde leerjaar. Die voorbereiding heette de “lering”. Bij ons was het de “bovenpaster” himself die de “lering” verzorgde. Hiervoor kwam hij elke week naar school en gaf, in een afzonderlijk lokaal, uitleg en commentaar bij de catechismusvragen in kleine druk. Op het einde van de “lering” moesten we de antwoorden kunnen neerschrijven. Het meisje of de jongen die het meest punten behaalde, zat op de eerste plaats aan de vrouwen- of mannenkant, en zo verder, volgens het aantal behaalde punten. Wie niet uit het hoofd kon leren of aan de start van de klas bengelde, zat … op de laatste rij.

Vanaf de meisjesschool aan de Schapenstraat trokken de plechtige communicanten in processie naar de kerk. De jongens droegen hun eerste kostuum, de meisjes waren in het wit uitgedost, precies alsof het hun trouwdag was. Jongens en meisjes liepen als koppeltjes naast elkaar Allen hielden een kaars in de hand. Prestige en rivaliteit tussen de families speelden een belangrijke rol. Ouders die konden betalen, bestelden de grootste en de zwaarste kaars. Vermits ik “de eerste zat” aan de jongenskant, wilde mijn grootmoeder dat de kaars en de plaats in de kerk navenant zouden zijn en ze kocht de grootste kaars die voorradig was. Die woog zo zwaar dat ik ze niet alleen kon dragen van bij mijn thuis tot aan de meisjesschool. Pa moest een handje toesteken.. Tijdens de mis moest ik samen met het meisje dat “de eerste zat” aan de vrouwenkant de “hernieuwing van de doopbeloften” voorlezen.

De “plechtige-communie-foto” mocht niet ontbreken. Daarvoor gingen we, in “onze plechtige-communie-kleren”, naar een beroepsfotograaf waar we, met de ene hand op ons missaal, aan een bidbank werden vereeuwigd. Er werden verschillende “preuven” gemaakt waarvan één werd uitgekozen om te vergroten en in te kaderen. Familieleden en vrienden kregen een afdruk op postkaartformaat, samen met een aandenken aan de grote dag (“plechtige communiezantje”). Het was de gewoonte om, als aandenken aan deze gebeurtenis, een kop met onderbordje en dessertbord aan de plechtige communicant te schenken. Daarop stonden een engel en/of Jesus afgebeeld. Paternoster en missaal waren een must. Andere courante geschenken waren een lederen portefeuille, een vulpen of een boekentas om het volgend jaar mee naar het “groot college” te trekken.

Meestal had het feest thuis plaats. De eerste dag werd de naaste familie uitgenodigd. Deze woonde de mis bij of kwam nadien toe voor het middagmaal. Na de koffie en de taart, rond 16.00 of 17.00 uur, riepen de klokken ons naar de kerk voor het H. Vormsel. Tegenwoordig brengen de vormelingen hun eigen meter of peter als getuige mee. Toen namen één of andere voorname dame of heer deze rol op zich voor alle vormelingen van de parochie. De volgende maandag, tweede Sinksen, moesten we in de voormiddag opnieuw aanwezig zijn voor de dankmis. Na de middag werden vrienden en kennissen uitgenodigd voor koffie en taart.

De plechtige communie betekende een mijlpaal in ons leven: het kind maakte plaats voor de puber … Uitspraken als “Hij doet dit jaar zijn plechtige communie” of “Hij heeft zijn plechtige communie gedaan” betekenden meer dan een gewone verwijzing naar een kerkelijke ceremonie … De jongen en het meisje zetten een eerste belangrijke stap naar volwassenheid en zelfstandigheid.

Klik hier voor het vervolg

(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.