Deel 15. Boereleute en -geneugten
Mag ik, als tussendoortje, het even over "Stène" hebben, dat al sinds 1970 deel uitmaakt van Oostende?
Gustaaf en Irma, ma's tante en nonkel, woonden in het "Schorre", aan het einde van de Stuiverstraat. Na de Tweede Wereldoorlog hadden ze er een “achterhuis” gebouwd met de bedoeling om later, wanneer hun portemonnee het zou toelaten, een “voorhuis” (huis aan de kant van de straat) aan te zetten. De omgekeerde wereld! Het is nooit zover gekomen. Irma en Gustaaf bleven in hun “achterhuis” wonen tot ze in de jaren 80 naar het bejaardentehuis verhuisden. De buitenmuren van het schamel pand waren opgetrokken zonder spouwen, ("enkelen steen”) zodat het er in de winter altijd koud en vochtig was. De slaapkamer werd nooit verwarmd, het behang kwam los van de muur. Toch waren tante en nonkel gelukkig met het weinige dat ze bezaten: een geit, een varken, fietsen, een radio en wat meubilair. Een badkamer was er niet, ze wasten zich aan de “watersteen” (gootsteen) in de keuken. Er was lange tijd geen stromend water. Ze pompten het regenwater manueel op en het diende zowel om te koken als om te kuisen. In droge zomers putten ze met een emmer grondwater uit de “steenput”. Hun toilet was buitenshuis en bestond uit een “deurschieter”: een houten bak gemonteerd boven de beerput en afgesloten met een deksel. Nadat de krant was gelezen, werd ze verknipt tot velletjes “WC-papier” die aan een nagel werden bevestigd. In de zomer krioelde het er van de vliegen en de stank was er, althans volgens mijn maatstaven, ondraaglijk. Na hun opname in het bejaardentehuis werd het optrekje met de grond gelijk gemaakt, om plaats te maken voor een riante villa in wat nu de "outskirts" van Oostende is geworden.
Elk jaar kweekten Irma en Gustaaf een varkentje dat in het achterjaar werd geslacht, meestal de zondag van Oostende-kermis (eerste zondag van oktober). “Kermis-maandag” was traditioneel een lesvrije dag en ik maakte van de gelegenheid gebruik om met moeder en grootmoeder mee te stappen naar tante Irma. Ma ging elk jaar een handje toesteken bij het verwerken van het vlees. We gingen te voet (ongeveer een half uur) langs de Stuiverstraat waarvan het wegdek tot aan het “Nieuw kerkhof” uit “keikoppen” (kasseien) bestond; ernaast lag een strook die wat verhard was met as, maar vol putten, plassen en oneffenheden. Vanaf het grondgebied van Stene versmalde de straat. Enkel de “kassie” bleef over met er naast een smal strookje verharde aarde, zodanig smal dat de voetgangers verplicht waren “en file indienne” te lopen. Langs de graskant was ook wel eens een geit “gestaakt” die zich gulzig te goed deed aan het laatste zomergras. Voorbij het kruispunt met de huidige Zilverlaan bedekte een laagje “macadam” de kasseien, wat, in vergelijking met het vorig stuk van de weg, een luxe was voor voetganger en fietser.
De “beenhouwer” (slachter) kwam het varken slachten aan huis. Het was veelal een werknemer van het slachthuis die “achter zijn uren” van “hof tot hof” ging. Zelf heb ik dergelijke slachtpartij nooit bijgewoond, wel erover horen vertellen. De slachter sneed de keel van het arme dier over en het bloed werd opgevangen voor de bereiding van bloedpens. De “beenhouwer” bereidde ook de worsten en het “hoofdvlees” of perskop.
De volgende dag werd de rest van het vlees bewerkt. Vlees bewaren was een delicate operatie want de huishoudelijke diepvries bestond niet. Ma was tot ‘s middags druk in de weer met het pekelen van het vlees. De varkenskoteletten, het gebraad, de worsten werden daarna lichtjes gebakken (“opgebakken”), in grote bokalen gestopt en met vet en reuzel overgoten. Nadien werden ze in een grote zwarte fornuisketel gesteriliseerd, wat de rest van de dag in beslag nam. Wanneer de bokalen afgekoeld waren, bewaarde tante ze in de kelder. Ze opende ze ’s winters, wanneer sneeuw of ijzel “commissies doen” met de fiets naar “Stene-Dorp” of naar “Stene-Statie” onmogelijk maakte. “Magrietje” (mijn ma) werd voor haar hulp in natura vergoed en ‘s avonds keerden we huiswaarts met een volle zak varkensgebraad, worst, bloedpensen, reuzel en “krakelingen” (stukjes vlees die overblijven na het smelten van de reuzel). “Krakelingen”, in een klein pannetje op de “stove” opgewarmd, lekker gekorst en vergezeld van een snee bruin brood, waren een lekkernij waarvan het hele gezin de volgende dagen genoot.
De “hespen” werden eerst gepekeld en nadien, verpakt in een kussensloop, “te drogen” gehangen aan de zoldering, naast de kachel. Deze operatie duurde verschillende maanden maar leverde in het voorjaar overheerlijke “boereham” op die, bij ons stedelingen, “het water in de mond deed komen”.
Elk jaar, in de meimaand, werd heel de familie bij tante Irma “gevraagd”. Ze nodigde ons uit voor koffie met taart en opnieuw legden we de hele weg te voet af. In de late namiddag volgde koekenbrood of boerenbrood vergezeld van die lekkere gezouten ham waarvan ze met het “brommes” (broodmes) hele “schellen” sneed. Dit snijden liep niet van een leien dakje omdat de hammen niet uitgebeend waren. Wanneer de ham bijna op was werd het resterende vlees samen met het been gekookt, wat, eenmaal afgekoeld, een delicatesse was. Pa was heel "gesteld" (gevierd) op het jaarlijks bezoek bij tante Irma want hij wist dat tante ‘s avonds de ham zou boven halen!
Tante Irma en vooral haar broer Pol, die bij haar inwoonde, waren onze huisleveranciers voor konijn, verse eieren, hoeveboter en zelf gekweekte patatjes. Met de medewerking van een naburige landbouwer die paard en kar ter beschikking stelde, bracht Pol in oktober de “bewaaraardappelen”. Tante Irma “nieuwjaarde” met konijnen: eind december schonk ze als eindejaarsgeschenk een vers geslacht konijn dat traditioneel op nieuwjaarsdag werd geserveerd voor heel het gezin. Een eenvoudig recept: het konijntje “kappen”, d.i. in stukken doen, laten aanbakken in boter, sjalotten bijvoegen, enkele uren laten sudderen op een licht vuurtje “tot het vlees bijna van de benen valt”, saus opmaken met wat maïzenabloem. Serveren met gekookte aardappelen en appelmoes. Lekker! Ma orakelde: “Niets kan aan de “keuntjes” van tante Irma ...”! Want inderdaad, ze kweekte haar konijntjes nog met brood en aardappelen. Korrels en ander droogvoeder kwamen er niet bij te pas.
Die traditie van konijn op nieuwjaarsdag werd eenmaal onderbroken, namelijk toen het konijnenvolkje werd geteisterd door de “myxomatose”-plaag. In de volksmond sprak men van “miksematoze”.
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.