Deel 14. Verdwenen handelszaken
Het zijn vooral kleinhandelaars van de Alfons Pieterslaan die me zijn bijgebleven. Waarschijnlijk omdat we meestal via Petit Paris en de Boulevard naar “stad” gingen of terugkeerden.
Naast Café Petit Paris, baatte de Hollandse familie Pels een viswinkel uit. Mevrouw Pels was een kleine, redelijk corpulente dame. Mijn vader, die bediende was bij de OVA (Onderlinge visafslag), kende beroepshalve deze "commerçanten". Nooit kwamen we voorbij de vishandel Pels zonder even goeiedag te zeggen en een woordje te wisselen over het weer of over de visaanvoer. Pels was bekend voor zijn dagverse vis. De imposante berg Oostendse garnalen die een groot deel van het open uitstalraam innam, deed bij heel wat voorbijgangers het water in de mond komen. En voor Hollandse Nieuwe kon men nergens beter terecht. Als vader bij Pels garnalen kocht, werd hij altijd "goed bediend", d.w.z. dat hij een "ansvul" (schep) bovenop kreeg.
Ernaast was de “ijzerwinkel” van Debrou, een familiebedrijf dat van vader op zoon was overgegaan. Men kon er van alles kopen, nagels, vijzen, haken, scharnieren, boren, enz. Debrou verkocht ook “potten en pannen”. Gelijkaardig, maar grootschaliger, was de firma Valcke vooraan in de Kapellestraat. Deze firma deed in de jaren zeventig nog een ultieme poging om het hoofd boven water te houden en schakelde (maar veel te laat!) over op zelfbediening. Zowel Debrou als Valcke moesten uiteindelijk de duimen leggen voor de grote doe-het-zelf-zaken die aan de rand van de stad verrezen.
Wat verder, tussen de Peter Benoitstraat en de J. Peurquaetstraat, was er nog een echte kruidenierswinkel met “trapjes op” - de naam van de uitbater ontsnapt mij - waar je suiker, bloem, koffie en andere “koloniale waren” “in 't gewicht” kon kopen. De voedingswaren waren opgeslagen in containertjes, voorzien van een glazen raampje en van een ingebouwde schepper. Om één of andere reden werkte die winkel op mijn verbeelding en kon ik moeilijk voorbijkomen zonder even naar binnen te gluren. We waren daar geen klant want moeder was lid van de S.E.O. waar ze alle kruidenierswaren kocht. Met uitzondering van fruit en groenten, zou het bij haar nooit opgekomen zijn om inkopen te doen in de kleinhandel.
Aan de overkant van de Alfons Pieterslaan, schuin over deze kruidenierszaak, kwam je de snoepwinkel van Vansevenant tegen. Eigenlijk was Vansevenant een “suikerbakker die nog zelf een aantal snoepwaren vervaardigde. Waarschijnlijk zullen daar wel “babbelutten” en “nunnebillen” bij geweest zijn. In zijn uitstalraam lagen ook van die lange, roze “lekstokken” met muntsmaak. Ze waren verpakt in cellofaan en waren heel kleverig. Vandaag nog moeilijk te vinden.
De boek- en tijdschriftenhandel "Degrijze” aan de hoek van de J. Peurquaetstraat deed denken aan een burcht: de hoge, afgesloten uitstalramen lieten niet het minste straaltje zonlicht binnen en sloten bewoners en klanten hermetisch van de buitenwereld af. Over deze zaak hadden we het in een vorige aflevering. Rond 1977 werd de zaak definitief gesloten en de uitverkoop nam ettelijke weken in beslag. Daarmee werd een definitief punt gezet achter een familiezaak die gedurende twee generaties een begrip was geweest in Oostende.
De steenkolenhandel Copin, die later ook stookolie aan huis verdeelde, had zijn "burelen" vlak over de Rijkswachtkazerne. De meeste Oostendenaars hadden geen telefoon en gingen naar “het bureau” om hun bestelling te doen. Meestal sloegen de gezinnen hun “provisie” kolen (en aardappelen!) al in de herfst op. In een weinig aantrekkelijk uitstalraam dat, met uitzondering van de kostprijs van de producten nooit werd vernieuwd of opgevrolijkt, lagen de verschillende soorten steenkool en “antraciet” in bakjes uitgestald. De firma leverde die aan huis in zwarte “jute”-zakken van 50 kilo die de knechten op hun schouders naar de kelder of naar het koolkot of - in huurhuizen - zelfs tot op de zolder torsten waar ze werden uitgegoten in een “koolbak”. Als het meeviel, was het woonhuis voorzien van een keldergat waarlangs ze de kolen naar beneden konden laten glijden.
Naast de “Biercoo” woonde fotograaf Vermeire die ook likeur en sterke drank verkocht. Tijdens het seizoen kwamen hier vooral Engelse toeristen over de vloer. In het uitstalraam stond het fotografisch materiaal opgesteld naast of tussen flessen “Poire Wiliam” en cognac. De fotograaf ontwikkelde (“afmaken”) nog zelf zijn (zwart-wit) foto’s en gaf ook tips aan de jonge amateurfotograaf die ik was. Ik kocht er ook mijn eerste blitz of flash. Dit was een dure aangelegenheid want, na elke opname, moest het flitslampje, dat 5 BEF kostte (dit was de prijs van een zak friet!) vervangen worden. Doorgaans was het mevrouw Vermeire die de winkel open hield. Ze was welbespraakt en, telkens als zich één of ander technisch probleem stelde, haalde ze er haar man bij. Het was nogal moeilijk om met meneer te spreken. Hij was klein van gestalte en opereerde vanachter de toonbank, tussen de flessen en de opeengestapelde potten opgelegde vruchten. Je kon er “geen hond een slag geven” en stond er aan de toonbank verkrampt bij, op je hoede voor een onverwachte beweging waardoor je een aantal flessen of bokalen had kunnen doen sneuvelen. Als je buiten kwam, slaakte je een kreet van opluchting dat je weer eens niets had omvergegooid …
Op de hoek van de A. Pieterslaan en de Kan. Colenstraat hield de familie Kalter een kledingzaak open. Vader kreeg daar een “percent” op elke aankoop. Voor zover ik mij herinner, heeft hij deze Joodse familie tijdens de tweede wereldoorlog in Engeland leren kennen.
Voor sportartikels en -kledij kon je terecht bij Deweerdt, aan “Het Paard”. Vader Deweerdt startte zijn zaak in een eerder onaangepast pand aan de hoek van de Warschaustraat dat in de jaren 60 werd vervangen door een appartementsgebouw met de sportwinkel op de gelijkvloerse verdieping. Ondertussen werd de zaak overgebracht naar de H. Serruyslaan (hoek Sint-Sebastiaanstraat en Marie-Joséplein).
Als ons gezin schoenen nodig had, dan was er maar één adres: de Florida, vooraan in de A. Buylstraat (Weststraat), vlak tegen het Wapenplein. Dit was één van de grootste, zo niet de grootste schoenzaak van de stad, met aan alle wanden rekken die reikten tot aan het plafond en waarop schoendozen ordevol en methodisch gestapeld waren. De uitbaters, een toen al bejaard koppel, ontvingen stijlvol de klanten. Ze spraken hen aan bij het binnenkomen, lieten hen plaatsnemen en zorgden dat een verkoopster (“winkeldochter”) dadelijk kwam aanrukken. In het midden, voltapijt met twee rijen zeteltjes, rug aan rug, met telkens een voetbankje waarop de winkeljuffrouw plaats kon nemen om de schoenen te helpen passen. Het achterste gedeelte van de winkel bevond zich op een verhoog, met enkele treden ervoor over de volledige lengte van de winkel. Was dit een restant van een vroegere bestemming van deze ruimte die misschien ooit een Café-concert had gehuisvest? Rechts van de ingang, aan een ronde toonbank naast het uitstalraam, bevond zich de kassa; links een apparaat dat me jarenlang heeft geïntrigeerd. Het was een soort Röntgentoestel voor het passen van schoenen. Naar uitzicht leek het sterk op een ouderwetse jukebox. Je stak er je voet onderaan in en via een groen scherm kon je bovenaan zien tot waar je tenen in het schoeisel staken. Schoenen, vooral bottines, moesten zolang mogelijk “meegaan”. Moeders wilden zeker zijn dat er de volgende winter nog voldoende ruimte was voor de tenen die ondertussen een stukje gegroeid zouden zijn. In afwachting legde men er een "zooltje" in of stak men "watte" in de top. Schoenen waren duur en men “droeg ze af” tot ze “van mekaar vielen”. De zolen werden ook regelmatig gelapt en op de toppen of hielen werd wel eens een metalen plaatje aangebracht dat het verslijten van de zool moest tegengaan. Dit zorgde voor lawaai in de schoolgangen en was bovendien gevaarlijk als gevoetbald of gevochten en geschopt werd. Je kon een diepe beenwonde eraan over houden.
Als we de A. Buylstraat afwandelden vanaf het Marie-Joséplein naar het Wapenplein, kwamen we volgende bekende zaken tegen:
links: de boekhandels Corman (nu kledingzaak Brutus) en de Internationale Boekhandel (“Devriendt”, nu Press-shop), lederwinkel Seghers, de cinema Palace, de “crémerie” Georges, de biljartcafé Trois Fontaines en op de hoek van de Vlaanderenstraat de Ville de Londres;
rechts: een tabakswinkel, een souvenirwinkel bekend voor kantwerk, de bloemhandel Vincke, een “crémerie”, traiteur l’Ardennais en schoenzaak Florida.
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.