Deel 11. Grote werken

De oorlog had diepe wonden geslagen. Het duurde een tiental jaar vooraleer het meeste puin was opgeruimd en er nieuwbouw in de plaats stond. Oostende werd één grote werf.

De meest ingrijpende changement de décor had plaats langs de Zeedijk: een modern casino verrees en monolithische flatgebouwen vervingen geleidelijk aan de gebomde belle époque- villa’s en hotels. Telkens ik naar het strand ging spelen, kon ik met eigen ogen de vordering van de werken volgen. De “Koningin der Badsteden” herrees langzaam maar zeker uit haar as.

De “Oude statie” (Station Oostende-Stad) aan het E. Feysplein (nu Delhaize) werd met de grond gelijk gemaakt. Moeder beweerde dat ze met mij in de kinderwagen is gaan kijken toen de toren werd opgeblazen. Dit is onmogelijk want het station werd pas in januari 1956 afgebroken en dan was ik al acht jaar. Verwarde ze met een andere gebeurtenis of werd de toren misschien al voordien gedynamiteerd? Ook de verouderde gebouwen rond de "Grote markt" (Wapenplein) maakten plaats voor appartementsgebouwen met handelszaken op de gelijkvloerse verdieping. Een nieuw postgebouw werd opgetrokken aan de H. Serruyslaan. Tegen het einde van de jaren 50 was het centrum niet meer te herkennen.

Het massatoerisme kwam op gang. Vandaar het belang dat het stadsbestuur hechtte aan de bereikbaarheid van de stad. Voor de oorlog namen de meeste toeristen de trein. Tijdens het seizoen was er zelfs een regelmatige treinverbinding (de “Parisien”) met de Franse hoofdstad, zo vertelde toch mijn grootmoeder die in de jaren dertig bareelwachter was aan de Boterput. De naoorlogse toerist was niet langer een treinreiziger. De auto’s werden in hun populaire vorm (de Volkswagen Kever bv.) kleiner van volume en betaalbaar voor de gewone mens. Het wegennet was wel niet aangepast aan de nieuwe situatie. Vandaar dat de overheid met grote spoed werk maakte van betere en snellere verbindingswegen. De autosnelweg lag er tot Loppem maar was, omwille van oorlogsomstandigheden, nooit doorgetrokken tot aan de kust. Met het verdwijnen van de “Oude Statie” werden de sporen die er naar toe leidden, overbodig: een ideale bedding voor een "autostrade". De regionale treinverbinding naar Ieper (via Gistel, Torhout en Kortemark) die deze sporen gebruikte, verdween en werd vervangen door busdiensten van de Buurtspoorwegen. Het vroegere derde handelsdok (“de derde bassin”) werd opgevuld. Zo kwam plaats vrij voor een nieuw stadhuis en ook voor de terminus van de snelweg Brussel-Oostende. Wat verder moest het bekende bloemenuurwerk wijken voor het verlengde van de snelweg en werd het in de richting van het vroeger postgebouw verlegd waar het nadien nog eens plaats moest maken voor de betalende parking. De “IJzeren brug” over de vroegere spoorwegbedding, die de Koninginnelaan met het “bosje” verbond werd afgebroken en vervangen door de huidige brug. De “Soldatenberg” en de arduinen brug over de Frère Orbanstraat, die eigenlijk geen enkele functie meer hadden, bleven er tot ver in de jaren zestig verkommerd bij liggen en waren een ideaal speelterrein voor ons. Wie heeft er niet verstoppertje gespeeld in de talrijke “abris” (bunkers) die de Duitsers hadden achtergelaten?

De nieuwe autosnelweg moest ook de Westkust ontsluiten. Van de autosnelweg Jabbeke-Veurne was nog geen sprake zodat al het verkeer naar en van de Westkust via Oostende werd geleid. Vanaf het Kennedy Rondpunt werd een expresweg via de bestaande Elisabethlaan doorgetrokken tot aan de Nieuwpoortsesteenweg en zo verder tot aan de kustbaan. De Sint-Janskerk, die in de weg stond, werd ongemoeid gelaten en één van de baanvakken werd er in een boog rond gelegd. Het kerkgebouw kwam op een eiland te liggen, tot groot ongenoegen van de parochianen die telkens als ze ter kerke gingen, hun leven moesten riskeren. Het heeft nog jaren geduurd vooraleer men op die plaats verkeerslichten plaatste. Ook de oorspronkelijke pastorij naast de kerk moest eraan geloven en werd wat verder op bij de kerktoren herbouwd. Toen op een zondag in december 1955 de nieuwe pastoor Cesar Cardon in zijn kerk werd ingehaald, moest hij en de parochianen die hem kwamen verwelkomen, door het slijk en de steenslag ploeteren. Met een ludieke tekst excuseerden de wegenwerkers zich voor het ongemak. De Elisabethlaan, tot dan toe een rustige, met kasseien geplaveide laan met twee baanvakken door een haag gescheiden, werd verbreed tot vier rijstroken en in het midden kwam een voetpad. Aan het kruispunt van de Torhoutsesteenweg en de Elisabethlaan stonden verkeerslichten die niet hebben kunnen beletten dat zich daar elk jaar verschillende verkeersongevallen, dikwijls met dodelijke afloop, voordeden. Slager Lanckriet, die aan het kruispunt woonde, regelde dan het verkeer. En hij deed niet liever, vertelden kwade tongen.

Het deel van Stuiversstraat, gelegen aan de overkant van de Elisabethlaan (de “autostrade” voor de wijkbewoners), is momenteel een brede straat die o.a. leidt naar de torengebouwen van de “Nieuwe Stad” en het “Nieuw kerkhof ". In mijn jeugd was dit een nauw “kassietje”, met een strook in as ernaast. Eens voorbij het kerkhof kwam men op grondgebied Stene en versmalde plots de straat. Men fietste tussen de keikoppen van de rijweg en de graskant, in een smalle strook van verharde aarde. De dodenkreek, nu gerioleerd, vormde de grens tussen Oostende en Stene. Ernaast stond een polderhoeve op een mote gebouwd. Voorbij de Zilverlaan ging de kassei over in een geasfalteerde weg. Tussen de huidige sportvelden en Stene-Dorp lagen uitgestrekte weiden. Daar begon het “Schorre”.

Klik hier voor het vervolg

(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.