Deel 10. Belangrijke gebeurtenissen

Een kind heeft geen boodschap aan politiek. Toch luistert hij, ongewild of onbewust, naar de gesprekken die de “grote mensen” voeren en onthoudt hij er flarden van. Sommige zaken begrijpt hij niet of niet onmiddellijk en stelt erover vragen. Andere gebeurtenissen leeft hij bewust mee of hij wordt met de nasleep ervan geconfronteerd.

Op zondagmorgen 1 februari 1953 stond het oudste gedeelte van Oostende blank. Tijdens de nacht van zaterdag op zondag had een zware storm gewoed die het water over de dijk had doen slaan. We waren juist uit de veren toen melkboer Scharlaken aanbelde en ons de toestand in de binnenstad beschreef. De melkboer, die “met paard en koets” zijn ronde deed, kwam ook op zondag langs. Later op de dag hoorde ik het relaas van mijn tante die verkoopster was in “A l’Innovation” en die in de voormiddag door haar werkgever was opgeroepen (of, waarschijnlijker, ging ze op eigen initiatief naar de Kapellestraat vermits ze, zoals de meeste particulieren, thuis geen telefoon had) om op de “rez-de-chaussée” uit het water te redden wat er nog te redden viel. Ze vertelde over roeibootjes die de omwonenden in de Kapellestraat kwamen evacueren of bevoorraden. De volgende dag, toen het meeste water reeds was weggetrokken, ging ik samen met moeder een kijkje nemen in het geteisterde stadscentrum. Op de vleesmarkt zagen we niet enkel de resterende plassen en het achtergebleven slijk maar liepen we ook koning Boudewijn op het lijf die een bezoek bracht aan de getroffen wijk. Hij kwam naast ons voorbij. Voor mijn moeder is dit steeds een levendige herinnering gebleven en jaren later kon ze nog dit moment in geuren en kleuren beschrijven. Telkens als het gesprek ging over de overstroming, voegde ze eraan toe: “ Weet je nog dat de koning op de vleesmarkt langs ons voorbij gepasseerd is?”.

Kort nadien, in het voorjaar van 1953, stierf Jozef Stalin. Ik was met mijn ouders aan het wandelen en hoorde hen vertellen over wat er zich achter de schermen van het Kremlin aan het afspelen was, althans wat ze in Het Laatste Nieuws hadden gelezen. In het Westen was men niet gerust over de goede afloop van de machtstrijd binnen het Politbureau.

De opstand in Hongarije in 1956 heb ik zelf bewust meegemaakt. We waren uitermate angstig en volgden de gebeurtenissen op de radio. De bevolking vreesde een nieuwe confrontatie tussen Oost en West en, wie weet, een derde wereldoorlog. ‘s Avonds luisterde mijn oom op de korte golf naar de Nederlandstalige uitzendingen van radio Moskou. “Men moet de twee kanten horen”, zei hij. De gevolgen van de gebeurtenissen achter het IJzeren Gordijn voelden we ook aan de lijve want onze landgenoten sloegen massaal aan het hamsteren. Ik herinner mij dat moeder zo'n vijf kleinhandelaars - was de voorraad van de S.E.O. reeds uitgeput ? - in de ogen moest kijken om een kilo “broodsuiker” (klontjessuiker) te bemachtigen. Ze vroeg eigenlijk twee kilo aan de winkelier - waar we anders zelden over de stoep kwamen - maar die antwoordde prompt: “Moesten we een keer met één kilo beginnen, madame.” Moeder vond dit een redelijk voorstel en hapte toe. Wat kon ze anders? De Belgen hamsterden voornamelijk etenswaren en vooral koffie, suiker, conserven en olie. De schaarste uit de Tweede Wereldoorlog stond de Belgen nog vers voor ogen! In de bioscoop bracht het weekjournaal beelden van de ravage die de Russische tanks in Budapest hadden aangericht en van de stroom vluchtelingen die erin slaagden om naar het Westen te vluchten. De spekpater zamelde kleren in en zijn acties werden van op de kansel warm aanbevolen. Kort nadien kwamen de eerste Hongaarse vluchtelingen aan in ons land.

Rusland had ook een vinger in de pap bij de nationalisatie van het Suez-kanaal door kolonel Nasser waarbij Fransen en Engelsen letterlijk en figuurlijk in het zand beten. De vijftiger jaren was het tijdperk van de koude oorlog, de bewapeningswedloop, de dekolonisatie en de kernproeven. De Sovjet Unie stond op het punt om de Verenigde Staten militair voorbij te steken. President Eisenhouwer en zijn vice-president Nixon, staatssecretaris Forster Dulles, partijleiders Kroetsjev en Boelganin hadden het lot van de mensheid in de handen. Frankrijk en Groot-Brittannië waren hun leidende rol kwijt gespeeld en het communistisch China van Mao en van Tsjoe En-lai was voorlopig nog een “papieren tijger”, op zoek naar het recept om een eigen atoombom te ontwikkelen.

In dezelfde periode slaagden de Russen erin om een spoetnik in een baan rond de aarde te brengen. Dit was een evenement van formaat en vooral een propagandastunt die, in een tijd van spanning en ideologische confrontatie, de superioriteit van het communistisch systeem moest bewijzen en de achterstand die de Verenigde Staten inzake ruimtevaart hadden opgelopen, in de verf zetten. De eerste spoetnik was onbemand en werd beroemd door de “bip bip” toon die hij naar de aarde terugzond. Een volgende “kunstmaan” had het hondje Laika aan boord wiens foto de koppen van alle dag- en weekbladen haalde.

De mijnramp te Marcinelle werd rond 11.00 uur ‘s morgens op de radio omgeroepen en maakte grote indruk op mijn moeder en grootmoeder. De mijnwerkers waren graag gezien en er waren veel Vlamingen die hun brood verdienden in de Waalse kolenmijnen. Ieder jaar kwamen ze aanbellen met hun kalender. Moeder had medelijden met zij die zo’n lastig en gevaarlijk beroep uitoefenden en liet nooit na een kalender te kopen. Deze kalenders verdwenen in de zestiger jaren op het ogenblik dat de meeste mijnen sloten. In de vijftiger jaren was steenkool nog de meest voorkomende brandstof voor verwarming. Ook de ketels van de centrale verwarming werkten op kolen. Idem voor het opwekken van elektriciteit. Enkel de spoorwegen waren bezig met de overstap naar diesel- en elektrische locomotieven.

Het bezoek aan Oostende van de Prinsen van Monaco en van de sjah van Perzië zijn gebeurtenissen waarvan we foto's in De Zeewacht zagen. Ook hoorde ik mijn vader vaak spreken over de onlusten in Algerije. In het bioscoopjournaal zagen we praktisch elke maand een nieuwe Franse regering aantreden en beëdigd door de sympathieke, maar zwakke president René Coty. Vader zei : “In Frankrijk hebben ze een ijzeren hand nodig”. Die kwam er in 1958 met Charles de Gaulle die in het volgend decennium een enorme inpakt zou hebben op het wereldgebeuren en, samen met Conrad Adenauer, de Frans-Duitse verzoening realiseren. Voor ons, tieners, zou de Gaulle het symbool worden van een uit haar as herrezen, fier en zelfzeker Europa.

Van de binnenlandse politiek is mij de schoolstrijd bijgebleven. Dagelijks werden we geconfronteerd met de schaarse infrastructuur en uitrusting van de vrije scholen. De gebouwen waren aan het verkommeren door gebrek aan middelen. Hoe al die zaken feitelijk in elkaar zaten, wisten we niet. Toch riepen we, ten pas en ten onpas, tegen al wie het maar wilde horen, op de speelplaats en op straat: “Weg met Collard”. Collard was een Waals socialist die minister van openbaar onderwijs was en aan het staatsonderwijs een monopolie positie wilde geven. Soms was het zo erg dat de “meesters” tussenkwamen en ons - zeker op straat - het zwijgen oplegden. Het was ook de periode van de maandelijkse geldinzameling voor “School en gezin”: ijverige, christelijk geïnspireerde collectanten die geld aan huis ophaalden om de wedden van het onderwijzend personeel en de uitrusting van de vrije scholen te helpen bekostigen. Mijn moeder gaf elke maand haar bijdrage en steunde principieel het net waar haar zoon school liep. Soms hoorde ik ook andere klanken in de familie en daarbuiten: “Pasters en nunnen zwemmen in t’geld”. Elk zijn waarheid. De schoolstrijd was ook de inzet van de verkiezingen van juni 1958. Het was tijdens die campagne dat de bisschop van Brugge, Mgr De Smedt, de gelovigen verbood voor een andere partij te stemmen dan voor de CVP. Kiezen voor de Volksunie of voor de socialisten was doodzonde. In die tijd afficheerden de kerken nog “Volzet” en hadden bisschoppen een groot moreel gezag, vooral bij de vrouwen. Deze bisschoppelijke uitspraak deed echter heel wat stof opwaaien. Ook bij een aantal familieleden was de verontwaardiging groot want, zo zei men, de Kerk mag zich niet met politiek bemoeien.

Adolf Van Glabbeke bleef liberaal burgemeester tot eind 1958. Het jaar daarna overleed hij schierlijk tijdens een reis naar Zanzibar. De burgerlijke begrafenis (“Begraving met de bolle”) had, onder massale belangstelling en toeloop, plaats op een namiddag in de eerste dagen van juli. Mijn moeder en ik sloegen de lange stoet en de vele personaliteiten gade wanneer ze, achter de lijkwagen, voorbij kwamen op weg naar het “nieuw kerkhof” aan de Stuiverstraat.

Crematie was in onze streken nog niet gebruikelijk en hiervoor kon men enkel terecht in het crematorium van Ukkel. Ook de burgerlijke begrafenis genoot weinig aanzien. Men hoorde regelmatig zeggen: “Z’en èm wèggeslipt met de bolle”. Men bedoelde daarmee: de nabestaanden maakten er zich gemakkelijk en vlug van af, zonder dat de pastoor er iets aan verdiende en ook de begrafenisondernemer (“lijkbidder”) hield er weinig aan over. Ook wanneer een kerkelijke begrafenis vroeg in de morgen plaats had (bv. om 9.30 uur), hoorde men wel eens zeggen: “Z’en oér snuchtensvroeg wèggeslipt”. Met “ze” bedoelde men dan de naaste familie of de overheid wanneer de overledene geen naaste familie meer had.

Klik hier voor het vervolg

(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.