Deel 07. Boekewienkels
Vanwaar komt die aantrekkingskracht van het boek? Langs moederszijde waren er geen bibliofielen in de familie. Hoogstens las men de krant en het parochieblad en af en toe één of ander stichtend tijdschrift of weekblad. Zo was mijn grootmoeder een fervent lezer van het Sint-Antoniusblad (uitgegeven te Ath) dat op krantenpapier werd gedrukt en waarvan de lezer eerst de bladen moest opensnijden. Het was rijkelijk geïllustreerd met pentekeningen en gehuld in een roze kaft. Ik beschouwde het als leesvoer voor vrome, oude vrouwen. Mijn grootmoeder las het van A tot Z, terwijl ze met de voeten dicht tegen de mantel van haar kachel zat. Ze zag er zo rood uit als een tomaat want in haar keukentje steeg het kwik soms tot dertig graden. En nog altijd klaagde ze dat ze koud had en dat ze de tocht aan haar voeten voelde. In latere jaren verdween het tijdschrift van de H. Antonius uit de huiskring (werd het niet meer gedrukt?) en mijn grootmoeder abonneerde zich - na een bedevaart naar Hasselt - op het blad van patertje Valentinus …
Vader had gedurende enkele jaren college gelopen en, zolang er nog geen TV in huis was, las hij, op een winteravond, eerst Het Laatste Nieuws en nadien één of ander prismaboek of een Amerikaanse detective uit de reeks van Micky Spilane. Na zijn dagtaak stapte hij regelmatig een boekenwinkel binnen en kocht er enkele pockets waarvan hij de meeste nooit zou lezen. Mijn moeder beschouwde dit als weggegooid geld. “Welnee", repliceerde hij, "ik zal ze allemaal lezen wanneer ik met pensioen ben”. Maar ondertussen had de TV haar intrede gedaan en kwam het er niet meer van. Een prismapocket kostte twintig frank en werd gedrukt op krantenpapier dat verkleurde en muffig rook wanneer je het boek op een vochtige en onverwarmde plaats bewaarde.
Mijn eerste boeken waren allemaal sinterklaasgeschenken. Ik herinner mij nog een boek in de vorm van een bokaal met een verhaal over een vis. Toen ik mijn eerste communie deed, kreeg ik een strip over het leven van Jezus. Uren lang kon ik daarin zitten kijken, geboeid door de mooie gekleurde prenten. Later ging mijn belangstelling naar de Kapoentjes, Mickey, Kuifje, Robbedoes, Erik de Noorman. Ik kocht deze strips niet wekelijks, wel nadat ze tot een album waren gebundeld. Een Kapoentjes-album kostte vijftig frank. Klasgenoten van wie de ouders geabonneerd waren op de krant Het Volk, kregen elke week een aflevering gratis bij de krant geleverd. Ik moest enkele maanden wachten vooraleer het vervolg van een verhaal te kennen, tot het nieuwe album in de handel was en bovendien nog vijftig frank van mijn zakgeld uitleggen. Ik “zaagde mijn vaders oren af” om ook een abonnement op Het Volk te nemen. Niets kon echter baten: vader was een trouwe lezer van Het Laatste Nieuws. Herhaaldelijk hoorde ik hem zeggen dat die krant reeds sinds twee generaties in de familie was. Het Laatste Nieuws bracht geen wekelijkse bijlage voor kinderen uit en beperkte zich tot de dagelijkse strip van Erik de Noorman: drie zwart-wit tekeningen met bijhorende tekst. Dit beeldverhaal had niet dezelfde aantrekkingskracht als de Kapoentjes die in tweekleurendruk verschenen: zwart met variaties van roodtinten op een witte achtergrond. Bolleke, Flurk, de champetter en compagnie waren mijn trouwe kompanen.
In Oostende was een “boekewienkel” meestal een combinatie van boekhandel, krantenwinkel, papierzaak en tabakshandel. “Boekewienkels” waren gevestigde instellingen. Men sprak van “Degrijse”, “Corman” en “Devriendt”. Het dichtst bij huis was de “Boekhandel Degrijse”, aan de hoek van de Torhoutsesteenweg en de Karel Van de Woestijnestraat. De uitbater was de jongste telg uit deze familie van boekhandelaars. Die eerder norse man was nog niet getrouwd en bracht de week door in zijn zaak: van 's morgens 7 uur tot 's avonds laat, en dit van maandagmorgen tot zondagmiddag. Nooit was de winkel dicht wegens verlof. De man zat constant te lezen achter stapels kranten. Alhoewel zelfbediening nog niet gebruikelijk was, kwam het eigenlijk daar op neer: zelden stond hij op om zijn klanten te bedienen. De klant moest maar zelf bijhalen of zoeken wat hij nodig had en betalen. De “jonge Degrijse”, zoals we hem noemden, had geen echt boekenfonds. Zijn stock beperkte zich tot courante en recente uitgaven, meestal paperbacks. Van duurdere uitgaven bezat hij één enkel exemplaar dat pronkte in één van de drie uitstalramen. Een kaft van licht gekleurde mica moest bescherming bieden tegen het verkleuren. Maar eigenlijk was het boek niet meer helemaal fris wanneer de klant het aankocht.
Moeder Degrijse en haar oudere zoon hielden samen de hoofdvestiging open aan de hoek van de Alfons Pieterslaan en de Jules Peurquaetstraat (of “Veldstraat” voor de oudere Oostendenaars, waarschijnlijk een verre herinnering aan de tijd toen deze straat aan het uiteinde van de stad lag). Moeder Degrijse was een klein, grijs en ineengeschrompeld vrouwtje, met een wat opgestoken rug. Ze had haar leven gesleten in de boekhandel. Ik schatte haar toen rond de tachtig. Zij was altijd in de weer, minzaam, in tegenstelling tot haar zoon die weinig klantvriendelijk was en in zijn bruine “schabbe” één of ander krant of tijdschrift zat te lezen. Daarnaast beperkte zijn activiteit zich tot het ontvangen en teruggeven van wisselgeld en het mompelen van “merci” tussen de tanden. De gesloten vitrinekasten schermden moeder en zoon van de buitenwereld en van het zonlicht af en in deze rommelige, stofferige en duistere winkel kwam het weinige licht van enkele dun gezaaide TL-lampen. Tijdschriften en kranten hadden elk hun geijkte plaats die de boekhandelaar je van achter de toonbank aanwees. Schriften en papierwaren waren te vinden op een afzonderlijke “comptoir”. De boekenrekken reikten tot aan de zoldering en erop sluimerden duizende onverkochte boeken... Van solden of koopjes geen sprake, de boeken (ook deze in oude spelling) werden - uitgezonderd ter gelegenheid van de jaarlijkse braderie – nimmer of te nooit afgeprijsd en bleven jarenlang onder het stof wachten op een koper die niet meer kwam. Na het overlijden van de eigenaars werd de boekhandel Degrijse in de jaren 1976-77 volledig uitverkocht. Ik herinner mij dat het weken heeft geduurd vooraleer het volledige fonds de deur uit was.
De Internationale Boekhandel ook de “International” of “Devriendt” genaamd, was, net zoals "Degrijse", eigenlijk meer een krantenwinkel en “papeterie” dan een echte boekhandel. Deze familiezaak, aan de Adolf Buylstraat (of “Weststraat” voor de oude Oostendenaars), was hoofdverdeler van de dagbladpers langs de Belgische Kust. Een oudere dame was verantwoordelijk voor de kranten en tijdschriften. Het was een bijzonder opdringerig mens die de klant geen kans gaf om een tijdschrift te doorbladen. Dadelijk stond ze naast u of sprak ze u aan met een “En voor mijnhèr”. Blijkbaar verwachtte ze dat de klant katten in zakken zou kopen en zich laten leiden door de cover van het tijdschrift. Het was evenmin gebruikelijk dat men boeken kon doorbladeren. De boeken, ook de pockets, waren netjes geklasseerd in hoge rekken en enkel voor het winkelpersoneel bereikbaar met behulp van een ladder. Wilde men een boek inkijken, dan moest men eerst een verkoopster aanspreken die het werk in de rekken of in de reserve ging zoeken. Dit liep niet altijd van een leien dakje want vele van die verkoopstertjes hadden niet lang school gelopen en verstonden niet altijd wat de klant bedoelde. Hun onwetendheid irriteerde menig klant. Terwijl de verkoopster het gevraagde boek aan het “zoeken” was, steeg de spanning en wachtte de klant ongeduldig op het verdict: ofwel kwam de verkoopster terug met het boek (en de kans was reëel dat ze het verkeerde boek meebracht!) ofwel luidde de laconieke boodschap dat het boek niet “in voorraad” was en "kon besteld worden". Dit laatste deden we heel zelden want uit ervaring wisten we dat een bestelling bij “Devriendt” weken en zelfs maanden op zich kon laten wachten.
In de periode van de “Tour de France” brachten Het Volk en Het Laatste Nieuws dagelijks een speciale editie van enkele bladzijden uit. Die editie was niet alleen in de krantenwinkels te verkrijgen. Ook venters (vooral jobstudenten) boden ze te koop aan op straat.
Corman verkocht geen kranten of tijdschriften. Zijn cliënteel was voornamelijk Franstalig: hij mikte op Brusselaars en Walen, die op vakantie kwamen, en op de verfranste Oostendse bourgeoisie. Enkele dagen na haar publicatie te Parijs of te Brussel, was een uitgave reeds beschikbaar en Corman beperkte zich niet tot één exemplaar. Recente romans waren steeds in vijf- of tienvoud aanwezig en ook... in te kijken. Want daar zat precies het verschil: bij Corman kon men de publicaties doorsnuffelen. Naast de “comptoirs” had Corman natuurlijk nog zijn “rayons” waar van alles in stak. De reputatie van Corman berustte op het voorradig zijn van elk gevraagd (vooral Franstalig) werk. Was het (uitzonderlijk) niet beschikbaar, dan werd het stante pede besteld en stuurde men reeds enkele dagen later een kaartje om het te komen afhalen.
Bij Corman heerste een eigen sfeer. Je kwam er binnen via een smal toegangsdeurtje tussen twee uitstalramen: links voor de Nederlandstalige boeken, rechts voor de Franstalige. Er waren altijd een aantal verkopers in de buurt maar die bleven meestal discreet op de achtergrond. De klanten werden zelden benaderd, de klant was koning en moest zelf het personeel aanspreken als hij een inlichting of een dienst nodig had. Sommige verkopers waren verstokte rokers, wat niet ongevaarlijk was te midden al dat papier. Aan de kassa werd men meestal eerst in het Frans aangesproken tenzij uit de titel bleek dat men Nederlandstalig was. Een aankoop gaf recht op een bladwijzertje met een tekening van Labisse en op een dito kaft. De titel van elk boek dat de winkel uitging, werd manueel genoteerd om het opnieuw te bestellen en… zeker in voorraad te hebben. Een van de verkoopsters is mij bijgebleven: een oudere dame met grijs haar die we de bijnaam gaven van “tante Sidonie”. We waren nog maar binnen, of wij, jonge snaken, waren al op de uitkijk naar die dame. Als we even later met onze aankoop tot bij haar kwamen om af te rekenen, stonden we als idioten te lachen en konden nauwelijks nog een zinnig woord uitbrengen.
Zou uiteindelijk zijn enorme stock aan onverkochte boeken Corman niet de das hebben omgedaan? Niet voor niets was zijn publiciteit (die trouwens in bedenkelijk Nederlands prijkte op de bladwijzertjes): “Het boek dat U zoekt is er. Anders Corman zoekt het voor U” en “Meer dan 300.000 pockets in 6 talen”. Onnodig te zeggen dat deze - uiterst lofwaardige doch weinig commerciële - ingesteldheid niet meer van deze tijd was, waar men alles in het werk stelt om de stock zo klein mogelijk te houden. Men verliest geen klant omdat hij twee dagen of een week moet wachten op een bestelling! Corman had een ongelooflijke stock aan Franstalige werken. De lengte van zijn rekken loog er niet om : 2612m te Brussel, 1196m (later vermeldt hij zelfs 1519m) te Oostende en 1132m in Het Zoute. Deze prestigieuze boekhandel zou in 1985 zijn deuren sluiten en later uit zijn as herrijzen in de Witte Nonnenstraat. Weliswaar in een kleinere uitgave …
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.