Deel 05. Eindejaarsfeesten
Geen inniger periode dan de kersttijd. Op school begon de voorbereiding al eind november. Het waren vooraal de lessen liturgie (toen een onderdeel van het vak godsdienst) die ons in kerstsfeer brachten. De meester weidde in het lang en het breed uit over de advent en over de zondag “Gaudere”, wanneer de advent halfweg is en de geboorte van de Heiland steeds dichterbij komt. De rozerode kazuifel van de priester symboliseert dat er opnieuw hoop is voor de mensheid, zo leerden we. Op de andere zondagen van de advent was paars, kleur van de boete, gebruikelijk. De adventskrans was nog niet echt in de mode en ik meen mij niet te herinneren dat ik er ooit één in de lagere school heb gezien. Wondermooi was het kerstverhaal uit het Nieuw Testament. Elk jaar opnieuw luisterden we even geboeid, net alsof we het verhaal voor de eerste keer hoorden. We keken uit naar de dag waarop de meester het kerststalletje in klas zou plaatsen en de kaarsen ontsteken. Dit was pas echt kerstsfeer. Onvergetelijk ook de Vlaamse kerstliederen die de meester tijdens de muziekles zelf voorzong (nog geen sprake van ze op band of op plaat te beluisteren): Stille Nacht, Er kwamen drie koningen met ene ster, Ons is geboren een kindekein, De Herdertjes lagen bij nachte, …
Wanneer de Sint opnieuw naar Spanje was vertrokken, verscheen de kerstverlichting in de winkelstraten. Vandaag start men daar al mee na Allerheiligen of beter gezegd … na Halloween. Kerstliedjes op de achtergrond waren ook nog niet zo evident als vandaag. Hier en daar stonden grote kerstbomen waarin gewone witte of gekleurde gloeilampen zorgden voor sfeerschepping. Voor zover ik mij herinner, was er enkel kerstverlichting in de Kapellestraat, de A. Buylstraat, de Witte Nonnensstraat en langs de A. Pieterslaan (Torhoutsesteenweg?). Als peuter deed ik met moeder “de ronde van de kerken” om de verschillende kersstalletjes te bewonderen.
Alhoewel, even goed als vandaag, de uitstalramen tot consumptie aanzetten, had de doorsnee burger nog niet de gewoonte om veel geschenken uit te wisselen. De golden sixties zouden die artificiële behoefte creëren. In de gezinnen kocht men, ter gelegenheid van de eindejaarsfeesten, wel eens een voorwerp of een toestel dat in de loop van het jaar van nut kon zijn, zoals bv. een mixer, een elektrische koffiemolen, een wafelijzer, enz. Voor de kinderen, “bracht” de kerstman, die met de Amerikaanse soldaten naar Europa was overgewaaid, meestal “nuttige” zaken zoals een sjerp, een muts of een of ander kledingstuk. Iedere “heilige” had bij manier van spreken zijn eigen specialiteit: fruit en noten kwamen van Sinte-Maarten, Sinterklaas “bracht” speelgoed en de kerstman legde kledij onder de boom.
Op school werd die periode van blijde verwachting telkens doorkruist door de “wedstrijden” of de “compoziesjes” (zoals toen de examens of de toetsen heetten). Tot en met het vierde leerjaar waren alle schooldagen eerder egaal want we hadden nog niet echt kennis gemaakt met studiewerk en examens. We leefden nog in een regime van wat men vandaag “permanente evaluatie” noemt. Vanaf het vijfde leerjaar kwam daar verandering in en moest er regelmatig worden naverwerkt. De kerstperiode werd voor mij nog eens extra verpest door een irrationele angst voor de nakende “wedstrijd van zang” (men sprak nog niet van muzikale opvoeding). Meester Parret, die heel wat muzikaal talent had en ook het Sint-Janskoor dirigeerde, liet ons vooraan op de trede om beurt een liedje zingen. Ondertussen luisterden de klasgenoten geamuseerd mee … Een echte nachtmerrie voor leerlingen die niet muzikaal aangelegd waren of vals zongen. Gegarandeerd zat de rest van de klas met de hand voor de mond te schokken van ‘t lachen. Elke morgen, bij het naar school gaan, barstte het koud zweet bij mij uit, uit angst voor die “wedstrijd van zang” die reeds dagen of weken voordien was aangekondigd zonder dat een preciese datum of uur waren voorop gezet. Meermalen kwam ik ‘s avonds ontgoocheld thuis omdat de auditie nog steeds niet had plaats gehad. Terzeldertijd was ik verheugd dat het zwaard van Damocles weer voor enkele uren van boven mijn hoofd was verwijderd. De volgende morgen begon alles opnieuw en zat ik, na het opstaan, nog gedurende enkele minuten te piekeren voor het gezellig vuurtje van de “feu continu” en te genieten van de laatste minuutjes rust voor de “zang-paniek” opnieuw in volle hevigheid zou losbarsten. Uiteindelijk had de proef plaats tijdens de avondstudie en toen ik achteraf, rond 17.30 uur thuis kwam, was ik onbeschrijflijk gelukkig dat die kalvarie eindelijk achter de rug was en vooral dat de hilariteit onder de medeleerlingen niet zo groot was geweest als ik had gevreesd. Bovendien bleek dat ik in klas niet de enige was die zonder zangtalent op de wereld was gezet ... Spijtig dat onderwijsmensen niet altijd voldoende de angsten kunnen inschatten die bij hun pupillen leven. Het zijn soms die kleine fobieën die een hele periode van het jaar of van het leven “vergallen”(bederven) en de oorzaak zijn van slapeloze nachten.
De echte witte kerstdagen die ik in meer dan 50 jaar heb meegemaakt, kan ik tellen op de vingers van één hand. In onze streken is “a white Christmas” blijkbaar heeeeel uitzonderlijk alhoewel het fenomeen voortdurend tot de verbeelding blijft spreken. De eerste witte kerstdag die ik mij nog herinner, is die uit 1951 of 52. Mijn grootmoeder woonde nog aan de Gistelsesteenweg, op “Stène-Stoasje”, van waar ze in 1953 naar Sint-Jan verhuisde. Tante Maria en nonkel Staf woonden bij haar in en hadden de dichtste familie uitgenodigd voor de kerstmaaltijd (kalkoen!) in de “voorkamer” van het woonhuis. Links in de hoek stond een kerstboom versierd o.a. met wat zij “kooklampjes” noemden: lampjes in de vorm van een kaarsje, gevuld met gekleurde vloeistof die aan het borrelen ging door de warmteontwikkeling van het gloeilampje onderaan. Ik was gefascineerd door al die verschillend gekleurde lichtbronnetjes. Buiten lag de Gistelsesteenweg wit. Toen ik rond de middag de eetplaats binnenkwam, was ik getuige van een onvergetelijk tafereel: in de linkerhoek de rijk versierde en verlichte kerstboom terwijl ik door de ramen de weerkaatsing zag van de felle winterzon op het sneeuwtapijt. Nu nog hoor ik het zacht ritselend geluid van de schaars voorbij rijdende wagens die, na enige tijd, het blanke wegdek deden veranderen in een vuile, spattende, smeltende massa.
Met moeder de kerstboom helpen “zetten”, was één van de gelukzaligste momenten van het jaar. De kerstversiering en de figuurtjes uit het kerststal - zorgvuldig ingepakt in “zijdepapier” of tussen watte - werden begin januari in schoen- en andere dozen gestopt en op zolder opgeborgen. Wat een spanning om ongeveer een jaar later deze dozen opnieuw te mogen openmaken! Alle “beeldjes” leken als splinternieuw, alhoewel er nog dennennaalden van het jaar voordien tussen zaten. Zorgvuldig stopten we het “zijdepapier” en de watte in de lege dozen totdat we alles opnieuw zouden inpakken na het Feest van Driekoningen.
Tijdens mijn lagere schooltijd, verscheen de krant nog op Kerst- en Nieuwjaarsdag en kwam de postbode langs. Wenskaarten ontvangen op Kerstdag of op 1 januari was een bijzondere ervaring die de kinderen vandaag niet meer kunnen meemaken. Op deze speciale dagen hadden de “facteurs” veel vertraging op hun ronde want op heel wat plaatsen werd hun een “druppel” of een pint gepresenteerd. Of ze nadien tijdig thuis kwamen voor de kerstmaaltijd in familiekring, is twijfelachtig. De postboden waren gewoon van op zon- en feestdagen hun ronde te doen en blijkbaar vonden weinigen daar graten in. Vandaag krijgen we zelfs geen brieven meer besteld op een gewone zaterdag!
Traditioneel stond bij ons konijn op het Nieuwjaarsmenu. Tante Irma, die in het Schorre woonde, had de gewoonte te “nieuwjaren” met een mals konijntje dat ze zelf had gekweekt. Moeder bakte het konijntje aan en stoofde het met ajuinen, waardoor ze een heel lekkere bruine saus bekwam. Een “scheute” azijn, een laurierblad, wat peper en zout, brachten de bereiding op smaak. En niet vergeten van regelmatig met water te overgieten …
In de namiddag kwam vaders nicht met heel haar gezin op bezoek. Moeder deed het niet zo goed met die nicht: ze vond die nogal brutaal en arrogant. Als ze vertrokken waren, presenteerde moeder ons een hele waslijst met uitspraken waaraan ze zich tijdens hun aanwezigheid had geërgerd. Vader zei daar niet veel op.
Het was nog niet de gewoonte om aan familieleden, die kwamen “nieuwjaren”, avondeten te presenteren. Moeder zorgde er wel voor dat ze tijdens de eindejaarsperiode porto in huis had. Ze kocht een drietal flessen witte en rode port in een drankwinkel gelegen op de hoek van de Torhoutsesteenweg en de Frère Orbanstraat. Die handelaar “bottelde” zelf zijn port. Later begon moeder haar eigen likeur te “stoken”. Dit was een hele onderneming die startte met de aankoop van alcohol en “essence” in de “Coo” aan de Romestraat. Ik vermoed dat dit de enige S.E.O.-vestiging was waar men alcoholische dranken e.d. kon aanschaffen. De verkoop van alcohol was streng gereglementeerd: men moest per liter verkopen, elke verkoop werd genoteerd en de “duaniers” (douanebeambten) kwamen regelmatig de inventaris controleren. De kleinhandelaars waren vindingrijk en pasten een mouw aan de verplichting om per liter te verkopen. Ze zorgden er wel voor dat hun winkelvoorraad steeds “effen” uitkwam en wat “oneffen” was, verdween in de achterkamer.
Die kleine flesjes “essence” (smaakbrengers) intrigeerden mij. Mogen meewerken aan het mengen van deze brouwsels, was een fantastische belevenis. Meestal bereidde moeder een viertal verschillende soorten “kortedrank” waaronder Hertenkamp (waaraan vader sinaasappelpellen toevoegde), Kummel, Elixer d’Anvers en Advocaat. Het maken van advocaat was niet zo eenvoudig want vooraf moesten vanillepoeder en eieren worden geklopt. Dit kloppen moest heel zorgvuldig gebeuren om “klonters” te voorkomen. Het was voor moeder telkens een grote ontgoocheling als ik, enkele dagen later, bij het proeven orakelde dat de advocaat van het merk Bols toch veel beter smaakte. Na een paar jaar staakte ze haar “stook”-activiteiten en kocht een fles advocaat van Bols.
Bij een drankje hoorde een koekje of een gebakje. Wanneer er “overkomst” was, haalde moeder nooit taarten of “pateetjes” bij de bakker. Meestal serveerde ze haar eigen gebakken lukken. De lukkenbak leidde een eigen leven en had meestal plaats de zaterdag voor Kerstdag. Eerst bereidde en kneedde moeder de deeg die gedurende één nacht op een warme plaats tot rust moest komen. Heel belangrijk was de juiste dosering en verhouding tussen vet, eieren, suiker en bloem. Het uur van de waarheid brak aan wanneer het eerste deegballetje tussen de verhitte platen werd geperst. Bleef de deeg aan de platen kleven, dan was er duidelijk iets misgelopen met de samenstelling van de deeg. Vader, die verantwoordelijk was voor het bakken, zorgde er voor dat het ijzer tijdig werd ingevet en dat de lukken - om het afkoelen te bevorderen - systematisch werden gedeponeerd op een groot stuk bruin inpakpapier.
Ik heb moeder ook nog weten lukken bakken op een Leuvense kachel. Daarvoor gebruikte ze een ouderwets, zwartgebrand ijzer voorzien van lange stelen. Nog jaren nadien zei mijn grootmoeder dat “niets aan deze lukken kon”. Dit belette niet dat moeder toch een elektrisch bakijzer met een wisselbare “plaat”(vorm) voor lukken en voor wafels kocht. Probleem was dat onze elektriciteit nog op 130 volt was ingesteld en er slechts één stopcontact was met 220 volt. Nonkel Staf had het geïnstalleerd in de elektriciteitskast in de “voorkamer”. Ten gevolge hiervan moesten we een verlengkabel leggen tot in de keuken. En vermits de eerste generatie ijzers nog niet voorzien was van een thermostaat, moest, telkens als het ijzer dreigde oververhit te geraken, de stekker worden uitgetrokken. Dat mocht ik in geen geval doen want “220 volt was dodelijk” volgens moeder!
Ik heb geen zo’n beste herinneringen bewaard aan die sessies lukkenbak. Omwille van de rookontwikkeling, moest de tuindeur open blijven zodat het binnen heel koud aanvoelde. Ik miste de gezellige huiselijke warmte maar dit werd nogal vlug vergeten bij het verorberen van een vers gebakken krokante luk.Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.