Deel 02. Bioscopen
Vandaag blijft enkel nog één bioscoopcomplex over in de Langestraat. Dood geconcurreerd door het kleine scherm, hebben de grote zalen van weleer plaats gemaakt voor kleinere ruimtes waar in beperkte kring naar film wordt gekeken. In een periode waar zelfs kleinere gemeenten een eigen filmzaal hadden, telde Oostende er een dertiental. De meeste waren gelegen in het centrum alhoewel ook enkele wijkbioscopen een goede omzet hadden. In de zalen van het centrum werden de nieuwste producties vertoond. De wijkzalen programmeerden minder recente prenten maar de prijs van het toegangsticket was dan ook navenant. Men miste er echter wel het zit- en kijkcomfort van de gerenommeerde zalen.
De cinema Roxy bevond zich aan de Nieuwpoortsesteenweg. De volksmens en de jeugd voelden zich hier thuis. Voor de prijs van twintig frank bekeek je er een of andere western of avonturenfilm. De houten stoelen zaten wel niet zo gemakkelijk.
Op het einde van de vijftiger - begin zestiger jaren kwam daar nog de zaal Orly bij, gelegen aan de Stuiverstraat. Deze zaal mikte eveneens op een jeugdig publiek en bracht een specifiek aanbod tijdens de schoolvakantie en op zondagnamiddag. Tientallen tweewielers versperden het voetpad. Spektakelfilms, die hun beste tijd achter de rug hadden, werden hier in tweede circuit vertoond: Quo vadis, Ben Hur, De Tien Geboden,...
Reeds voor de oorlog had de Christelijke Volksmond een eigen zaal aan de A. Colensstraat: Cinema Nova. Waar de grote zalen kijkers lokten door hun flitsende neonreclames, deed deze zaal het heel wat nederiger en discreter. Het woord pover is hier eigenlijk op zijn plaats. Alles gaf er een schamele en triestige indruk. Vooreerst was de zaal gelegen in een slecht verlichte zijstraat. Vooraleer de zaal te betreden, kwam de bioscoopbezoeker terecht in een troosteloos en patronaat-aandoend portaal. De kassa bevond zich aan de zijkant. Een gehandicapte heer in rolwagen stond in voor de ticketverkoop. De zaal was hoog en koud, het interieur deed voor-oorlogs en ongezellig aan. Ook wanneer men tijdens de pauze licht maakte, was het er nog steeds duister en kil. De houten stoelen zaten heel erg ongemakkelijk. Naar programmatie toe bood de zaal verouderde films aan die weinig volk lokten. Men kreeg er inderdaad maar waar naar geld! Het weekoverzicht was de week voordien al vertoond in de grotere zalen. Dus oud nieuws. Pas op het einde van de jaren 50 werd de zaal uitgerust voor "cinemascoop" en wer-den recentere prenten geprogrammeerd. Ondertussen was het kalf reeds verdronken door de doorbraak van de televisie. Gedurende de zestiger jaren verkommerde de zaal verder, werd gesloten en afgebroken om plaats te maken voor het nieuwe café van de Volksbond.
Ook de Kapellestraat had zijn bioscoopzalen. Niet zover van de Kapellebrug - op de plaats waar zich nu de Standaardboekhandel bevindt - was de Cameo gevestigd. Zelf ben ik daar niet zoveel binnen geweest. Wel was het "Cameootje" bekend voor zijn "kiekenkot": een soort tweede balkon waar men - met gegarandeerd een stijve nek na de vertoning - voor een appel en een ei de film kon volgen.
Verder in de straat, tussen het Wapenplein en de Langestraat, lag cinema Forum. Deze zaal deed, althans wat de inrichting betreft, nogal oubollig aan.
Wat verder in de Vlaanderenstraat bevonden zich de Paris en de Metro. De eerstgenoemde zaal was bekend voor zijn eerder gewaagde films (in de mate dat men in die tijd al van sex-film kon spreken). De laatste zaal was heel wat kleiner en ontstond in de late jaren 50 en heette eerst Studio. De bedoeling was dat hier uitsluitend de documentaire film zou worden vertoond. Blijkbaar waren daar onvoldoende belangstellenden voor te vinden zodat de Studio na korte tijd een bioscoop werd als de rest en herdoopt werd tot Metro.
In de Langestraat (hoek Vlaanderenstraat) kon de cinefiel terecht in de Plaza. Aan deze zaal heb ik niet zoveel herinneringen bewaard.
Meer aan de tweelingzaal Corso en Rialto die steeds mee waren met de filmactualiteit. Het Rialto-complex is tegenwoordig als laatste filmbastion overgebleven.
De veel recentere Capitole, het neusje van de zalm qua stereofonische weergave, specialiseerde zich in de spektakelfilm. Ondertussen is het een lunapark geworden geopend tijdens het seizoen.
Ook de Ritz, gelegen aan de Witte Nonnenstraat, werd pas in de jaren 50 geopend en was van in de beginne uitgerust voor vertoning van films in cinemascope. Deze zaal kende een weinig glorieus einde en werd al vlug een parkeergarage.
Tenslotte was er in de A. Buylstraat nog de Palace met een eerder vooroorlogse accommodatie en uitzicht.
Elke cinema maakte uitvoerig publiciteit aan de hand van suggestieve foto's die een ouvreuse om de week verving. Aan de buitengevel van de bioscoopzaal was meestal een groot paneel aangebracht waarop een scène uit de film of de hoofdspelers waren afgebeeld. Ook de film voor de komende week werd reeds aangekondigd, meestal met de slogan "Volgende week in deze zaal". De kassierster scheurde de genummerde toegangsbewijzen van een grote rol. Er was geen eenheidsprijs want de zitplaats bepaalde het tarief: goedkope plaatsen vlak voor het scherm, dure plaatsen achteraan in de zaal. Aan de ingang werd je ticket nog eens gecontroleerd, een programmaboekje te koop aangeboden, en een ouvreuse wees je plaats aan, in functie van het gespendeerde bedrag.
En of er nog wat van plaats werd gewisseld tijdens de pauze of na een diplomatisch bezoek aan de toiletten! Jassen en hoeden stelden problemen want, voor zover ik mij herinner, was er in geen enkele zaal een vestiaire voorzien. Als je geluk had, kon je je jas deponeren op een onbezette plaats voor of naast je. En pech als iemand die zetel even later innam want dan moest je hals over kop je overmantel en pet op je schoot leggen, wat zeker niet bijdroeg tot comfortabel kijkgenot. De afstand tussen de rijen was ook heel miniem zodat je krampen in de benen kreeg en voortdurend je zetel moest dicht klappen om aan een laatkomer vrije doorgang te geven. En dan heb ik het nog niet over de hitte in zo'n stampvolle zaal! Als je op tijd was, had je kans om een plaats de bemachtigen waar je gezichtsveld niet werd belemmerd. Doch meestal behield je die voordelige positie niet al te lang. Dubbel pech had je wanneer een dame met volumineuze hoed zich vlak voor jou inkwartierde.
Er werd ook heel wat gesnoept en gekauwd en je hoorde voortdurend het geluid van de papieren zakjes waaruit één van je occasionele buren zich aan het bevoorraden was. Het snoepgebeuren bereikte zijn hoogtepunt tijdens de pauze, toen een aantrekkelijke juffrouw met mandje rondging in de zaal. Dit ambulant aanbod was heel wat beperkter dan we nu gewoon zijn. Het bestond voornamelijk uit frisco's, chocolade, zips en apenootjes. Van frisdrank geen sprake, evenmin als van een bar om de dorstige kelen te laven. Mijn ouders vonden die frisco's en snoep nogal duur ("Ze profiteren daarvan", zei mijn moeder) en ik mocht vooraf mijn voorraad opdoen in een snoepwinkel.
Een "standaard"-vertoning of séance omvatte een "voorfilm" (meestal een korte documentaire), een cartoon (Tom en Jerry, Micky Mouse, Donald Duck, Lucky Luck, .) en publicitaire spots net voor de pauze. Een Brusselse firma - de naam ontsnapt mij, ze was in elk geval gevestigd aan de Adolf Maxlaan - had zich gespecialiseerd in dergelijke reclame. Enkele spots bestonden uit bewegende beelden. De meeste, voornamelijk publiciteit besteld door Oostendse handelszaken, bestonden uit slides waarbij een anonieme stem niets anders dan lof verkondigde over deze lokale nering. We kregen ook nog het weekoverzicht dat startte met de bombastische generiek: Belgavox, het wereldnieuws gezien door de Belgen - les nouvelles du monde vues par les Belges. In grotere zalen was de kijk op het wereldgebeuren nog betrekkelijk recent. In de kleinere daarentegen waren de gebeurtenissen reeds flink door de feiten achterhaald en enkel nog goed voor het jaar in beeld. Het weekoverzicht was steeds in zwart-wit waarbij een afstandelijke stem in eerder stijve taal commentaar gaf. In de grote zalen kregen de bioscoopbezoekers - zeker tijdens het zomerseizoen - een Franstalige versie voorgeschoteld met Nederlandse ondertiteling. Of soms was de commentaar alternerend in het Frans en het Nederlands. Toen koning Boudewijn in 1955 zijn triomfantelijke reis door onze kolonie en mandaatgebieden maakte, confronteerde Belgavox ons wekenlang met het fenomeen van Bwana Kitoko. Indrukwekkend en onvergetelijk waren de beelden van de dansende Tutsi-krijgers die hun kunnen demonstreerden voor de zichtbaar geamuseerde blanke bezoekers.
De concurrentie tussen de zalen werd geleidelijk scherper en wie wilde mee zijn, moest heel wat investeren in technische snufjes en nieuwigheden. De voorkeur van het publiek ging naar de kleurenfilm ("technicolor") alhoewel de verdeelhuizen tot ver in de zestiger jaren zwart-wit films in omloop brachten. Rond 1956 deed het breedbeeldscherm of cinemascope met stereofonisch effect zijn intrede. De zalen (bv. Ciné Nova) die niet (tijdig) met deze ontwikkeling mee waren, konden recente films niet langer programmeren en werden al vlug bestempeld als tweederangszalen en verloren zo onvermijdelijk hun publiek. Tot een heel eind ver in de jaren zestig konden de grote bioscoopzalen moeiteloos de concur-rentie van de televisie aan omwille van hun aanbod aan recente kleurenfilms gedraaid in cinemascope. Het was de tijd van producties als Ben Hur, Oorlog en Vrede, De tien Geboden,… Deze uitgerekte beelden waren niet te genieten op een zwart-wit TV-scherm. De eerste regelmatige kleuruitzendingen dateren immers pas van rond 1967 en dan aanvankelijk alleen in Frankrijk en Duitsland. Bovendien programmeerde de televisie, als gevolg van een overeenkomst met de verdeelhuizen, nooit recente films tenzij als "Eerste visie in België". Het ging dan meestal over een minder populair genre (bv. een Japanse film) dat toch nooit het commercieel circuit haalde.
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.
De cinema Roxy bevond zich aan de Nieuwpoortsesteenweg. De volksmens en de jeugd voelden zich hier thuis. Voor de prijs van twintig frank bekeek je er een of andere western of avonturenfilm. De houten stoelen zaten wel niet zo gemakkelijk.
Op het einde van de vijftiger - begin zestiger jaren kwam daar nog de zaal Orly bij, gelegen aan de Stuiverstraat. Deze zaal mikte eveneens op een jeugdig publiek en bracht een specifiek aanbod tijdens de schoolvakantie en op zondagnamiddag. Tientallen tweewielers versperden het voetpad. Spektakelfilms, die hun beste tijd achter de rug hadden, werden hier in tweede circuit vertoond: Quo vadis, Ben Hur, De Tien Geboden,...
Reeds voor de oorlog had de Christelijke Volksmond een eigen zaal aan de A. Colensstraat: Cinema Nova. Waar de grote zalen kijkers lokten door hun flitsende neonreclames, deed deze zaal het heel wat nederiger en discreter. Het woord pover is hier eigenlijk op zijn plaats. Alles gaf er een schamele en triestige indruk. Vooreerst was de zaal gelegen in een slecht verlichte zijstraat. Vooraleer de zaal te betreden, kwam de bioscoopbezoeker terecht in een troosteloos en patronaat-aandoend portaal. De kassa bevond zich aan de zijkant. Een gehandicapte heer in rolwagen stond in voor de ticketverkoop. De zaal was hoog en koud, het interieur deed voor-oorlogs en ongezellig aan. Ook wanneer men tijdens de pauze licht maakte, was het er nog steeds duister en kil. De houten stoelen zaten heel erg ongemakkelijk. Naar programmatie toe bood de zaal verouderde films aan die weinig volk lokten. Men kreeg er inderdaad maar waar naar geld! Het weekoverzicht was de week voordien al vertoond in de grotere zalen. Dus oud nieuws. Pas op het einde van de jaren 50 werd de zaal uitgerust voor "cinemascoop" en wer-den recentere prenten geprogrammeerd. Ondertussen was het kalf reeds verdronken door de doorbraak van de televisie. Gedurende de zestiger jaren verkommerde de zaal verder, werd gesloten en afgebroken om plaats te maken voor het nieuwe café van de Volksbond.
Ook de Kapellestraat had zijn bioscoopzalen. Niet zover van de Kapellebrug - op de plaats waar zich nu de Standaardboekhandel bevindt - was de Cameo gevestigd. Zelf ben ik daar niet zoveel binnen geweest. Wel was het "Cameootje" bekend voor zijn "kiekenkot": een soort tweede balkon waar men - met gegarandeerd een stijve nek na de vertoning - voor een appel en een ei de film kon volgen.
Verder in de straat, tussen het Wapenplein en de Langestraat, lag cinema Forum. Deze zaal deed, althans wat de inrichting betreft, nogal oubollig aan.
Wat verder in de Vlaanderenstraat bevonden zich de Paris en de Metro. De eerstgenoemde zaal was bekend voor zijn eerder gewaagde films (in de mate dat men in die tijd al van sex-film kon spreken). De laatste zaal was heel wat kleiner en ontstond in de late jaren 50 en heette eerst Studio. De bedoeling was dat hier uitsluitend de documentaire film zou worden vertoond. Blijkbaar waren daar onvoldoende belangstellenden voor te vinden zodat de Studio na korte tijd een bioscoop werd als de rest en herdoopt werd tot Metro.
In de Langestraat (hoek Vlaanderenstraat) kon de cinefiel terecht in de Plaza. Aan deze zaal heb ik niet zoveel herinneringen bewaard.
Meer aan de tweelingzaal Corso en Rialto die steeds mee waren met de filmactualiteit. Het Rialto-complex is tegenwoordig als laatste filmbastion overgebleven.
De veel recentere Capitole, het neusje van de zalm qua stereofonische weergave, specialiseerde zich in de spektakelfilm. Ondertussen is het een lunapark geworden geopend tijdens het seizoen.
Ook de Ritz, gelegen aan de Witte Nonnenstraat, werd pas in de jaren 50 geopend en was van in de beginne uitgerust voor vertoning van films in cinemascope. Deze zaal kende een weinig glorieus einde en werd al vlug een parkeergarage.
Tenslotte was er in de A. Buylstraat nog de Palace met een eerder vooroorlogse accommodatie en uitzicht.
Elke cinema maakte uitvoerig publiciteit aan de hand van suggestieve foto's die een ouvreuse om de week verving. Aan de buitengevel van de bioscoopzaal was meestal een groot paneel aangebracht waarop een scène uit de film of de hoofdspelers waren afgebeeld. Ook de film voor de komende week werd reeds aangekondigd, meestal met de slogan "Volgende week in deze zaal". De kassierster scheurde de genummerde toegangsbewijzen van een grote rol. Er was geen eenheidsprijs want de zitplaats bepaalde het tarief: goedkope plaatsen vlak voor het scherm, dure plaatsen achteraan in de zaal. Aan de ingang werd je ticket nog eens gecontroleerd, een programmaboekje te koop aangeboden, en een ouvreuse wees je plaats aan, in functie van het gespendeerde bedrag.
En of er nog wat van plaats werd gewisseld tijdens de pauze of na een diplomatisch bezoek aan de toiletten! Jassen en hoeden stelden problemen want, voor zover ik mij herinner, was er in geen enkele zaal een vestiaire voorzien. Als je geluk had, kon je je jas deponeren op een onbezette plaats voor of naast je. En pech als iemand die zetel even later innam want dan moest je hals over kop je overmantel en pet op je schoot leggen, wat zeker niet bijdroeg tot comfortabel kijkgenot. De afstand tussen de rijen was ook heel miniem zodat je krampen in de benen kreeg en voortdurend je zetel moest dicht klappen om aan een laatkomer vrije doorgang te geven. En dan heb ik het nog niet over de hitte in zo'n stampvolle zaal! Als je op tijd was, had je kans om een plaats de bemachtigen waar je gezichtsveld niet werd belemmerd. Doch meestal behield je die voordelige positie niet al te lang. Dubbel pech had je wanneer een dame met volumineuze hoed zich vlak voor jou inkwartierde.
Er werd ook heel wat gesnoept en gekauwd en je hoorde voortdurend het geluid van de papieren zakjes waaruit één van je occasionele buren zich aan het bevoorraden was. Het snoepgebeuren bereikte zijn hoogtepunt tijdens de pauze, toen een aantrekkelijke juffrouw met mandje rondging in de zaal. Dit ambulant aanbod was heel wat beperkter dan we nu gewoon zijn. Het bestond voornamelijk uit frisco's, chocolade, zips en apenootjes. Van frisdrank geen sprake, evenmin als van een bar om de dorstige kelen te laven. Mijn ouders vonden die frisco's en snoep nogal duur ("Ze profiteren daarvan", zei mijn moeder) en ik mocht vooraf mijn voorraad opdoen in een snoepwinkel.
Een "standaard"-vertoning of séance omvatte een "voorfilm" (meestal een korte documentaire), een cartoon (Tom en Jerry, Micky Mouse, Donald Duck, Lucky Luck, .) en publicitaire spots net voor de pauze. Een Brusselse firma - de naam ontsnapt mij, ze was in elk geval gevestigd aan de Adolf Maxlaan - had zich gespecialiseerd in dergelijke reclame. Enkele spots bestonden uit bewegende beelden. De meeste, voornamelijk publiciteit besteld door Oostendse handelszaken, bestonden uit slides waarbij een anonieme stem niets anders dan lof verkondigde over deze lokale nering. We kregen ook nog het weekoverzicht dat startte met de bombastische generiek: Belgavox, het wereldnieuws gezien door de Belgen - les nouvelles du monde vues par les Belges. In grotere zalen was de kijk op het wereldgebeuren nog betrekkelijk recent. In de kleinere daarentegen waren de gebeurtenissen reeds flink door de feiten achterhaald en enkel nog goed voor het jaar in beeld. Het weekoverzicht was steeds in zwart-wit waarbij een afstandelijke stem in eerder stijve taal commentaar gaf. In de grote zalen kregen de bioscoopbezoekers - zeker tijdens het zomerseizoen - een Franstalige versie voorgeschoteld met Nederlandse ondertiteling. Of soms was de commentaar alternerend in het Frans en het Nederlands. Toen koning Boudewijn in 1955 zijn triomfantelijke reis door onze kolonie en mandaatgebieden maakte, confronteerde Belgavox ons wekenlang met het fenomeen van Bwana Kitoko. Indrukwekkend en onvergetelijk waren de beelden van de dansende Tutsi-krijgers die hun kunnen demonstreerden voor de zichtbaar geamuseerde blanke bezoekers.
De concurrentie tussen de zalen werd geleidelijk scherper en wie wilde mee zijn, moest heel wat investeren in technische snufjes en nieuwigheden. De voorkeur van het publiek ging naar de kleurenfilm ("technicolor") alhoewel de verdeelhuizen tot ver in de zestiger jaren zwart-wit films in omloop brachten. Rond 1956 deed het breedbeeldscherm of cinemascope met stereofonisch effect zijn intrede. De zalen (bv. Ciné Nova) die niet (tijdig) met deze ontwikkeling mee waren, konden recente films niet langer programmeren en werden al vlug bestempeld als tweederangszalen en verloren zo onvermijdelijk hun publiek. Tot een heel eind ver in de jaren zestig konden de grote bioscoopzalen moeiteloos de concur-rentie van de televisie aan omwille van hun aanbod aan recente kleurenfilms gedraaid in cinemascope. Het was de tijd van producties als Ben Hur, Oorlog en Vrede, De tien Geboden,… Deze uitgerekte beelden waren niet te genieten op een zwart-wit TV-scherm. De eerste regelmatige kleuruitzendingen dateren immers pas van rond 1967 en dan aanvankelijk alleen in Frankrijk en Duitsland. Bovendien programmeerde de televisie, als gevolg van een overeenkomst met de verdeelhuizen, nooit recente films tenzij als "Eerste visie in België". Het ging dan meestal over een minder populair genre (bv. een Japanse film) dat toch nooit het commercieel circuit haalde.
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.