Verslag van Lt. Paul Berquin van het optreden der Brandweer van Nieuwpoort te Oostende gedurende de maand mei 1940.
Op dinsdag 21 mei 's morgens om 3.55 uur werd ik uit mijn slaap gewekt door aanhoudend telefoongerinkel. Mijn eerste woord was 't brandt. Vlug naar den telefoon geloopen en ja, het was mijn collega uit Brugge, die mij naar Oostende ter hulp vroeg, waar hij met zijn mannen sinds den avond voren de branden, veroorzaakt door luchtbombardementen op de stad, aan het bestrijden was. Hij zegde mij dat de brandramp zulk een grooten omvang genomen had, dat zij het vuur niet meer meester waren, dat hij wanhoopte zonder hulp den toestand te kunnen beheerschen; ook dat de bevelhebber der Oostendsche brandweer gevlucht was met een deel der manschappen en het materiaal en dat onze hulp dringend gevraagd werd.
Dit nieuws was zeker voldoende om mij gansch wakker te maken indien ik het nog niet was. Ik beloofde onze hulp zoo spoedig mogelijk, liep mij aankleeden, sprong op mijn fiets om bij den Burgemeester de noodige toelating te vragen. De Burgemeester was afwezig, dan naar Schepen Gaelens, die mij aanstonds de toelating gaf. Zoo snel als ons gebrekkig alarmeerstelsel het toeliet, verzamelde ik de mannen en om halfvijf vertrok ik met Lt. Vannecke en vijftien mannen op de twintig die ons korps op dat oogenblik telde. De 17 kilometers die ons van Oostende scheiden werden aan een rekordtempo afgelegd. In den wagen gingen de gesprekken hun gang. Wat mocht er dan wel gebeurd zijn te Oostende dat een beroepskorps bezat, en het was toch de Brandweer van Brugge die ons ter hulp vroeg, enz. enz.
De noodige uitleg werd ons eenige minuten later te Oostende zelf gegeven. Om vijf uur waren wij reeds op de ons aangeduide plaats aan het werk; namelijk op den zeedijk neven het Splendid Hotel, bij den hoek van de Kemmelbergstraat waar die gebouwen aan het branden waren; akelig en treurig schouwspel op dien verlaten zeedijk. Die gebouwen redden, daarvan was geen spraak meer. Onze tusschenkomst bepaalde zich noodgedwongen tot het uitdooven van de vuurhaarden en het vrijwaren der aanpalende gebouwen; en om hierin te slagen was de hoofdzaak: Hoe aan water geraken? Daar er geen voldoende druk was op de waterleiding, waren we genoodzaakt de regenputten der naburige gebouwen op te zoeken, hetgeen veel kostbaren tijd vergde, en met tal van moeilijkheden gepaard ging. Wanneer wij dan het kostbare nat gevonden hadden, deed onze draagbare motopomp de rest. Het is maar in zulke omstandigheden dat men een draagbare motopomp weet te schatten.
Gedurende de bluschwerken bemerkte ik op den verlaten zeedijk een Heer die ons werk met belangstelling gadesloeg en die zeer bekommerd bleek te zijn. Het duurde niet lang of ik wist wie ik voorhanden had. Het was Mijnheer Serruys, den voorigen avond Burgemeester der Stad Oostende benoemd. Het weze mij hier toegelaten, Heer Burgemeester, U onze bewondering uit te drukken voor Uvv moed om in die schrikkelijke dagen het
aangedurfd te hebben zulke verantwoordelijkheid op U te nemen en om ons daar midden het gevaar, waar alles eenzaam en verlaten was, te zijn komen aanmoedigen en bedanken.
Na ongeveer een uur en half hard werken was alle gevaar voor uitbreiding van den brand geweken en wij togen, zooals bij onze aankomst te Oostende was overeengekomen met den Bevelhebber van Brugge, naar het centrum der stad om verdere hulp te verleenen en tevens de moedige
brandweer van Brugge die een schrikkelijke nacht had medegemaakt wat af te lossen.
Nu zouden wij kunnen bewijzen leveren over wat een klein vrijwillig Brandweerkorpsje,waar eendracht en tucht heerschen,vermag. Een schrikkelijk schouwspel voor onze oogen. We bevonden ons in de Poststraat aan de kruislng met de Kapellestraat .
Feitelijk wisten we niet goed waar we ons bevonden. Het was al brand en vernieling. Juist vóór ons het uitgebrande magazijn Tampère waarvan de gevel elk oogenblik dreigde in te storten. Treurig was het zeker wanneer dan eenige minuten later mijnheer Tampère zelf zijn totaal uitgebrand huis kwam bezichtigen. Daarnaast was een groentenwinkel van Mr. Mortier aan het branden. Daardoor werd het aanpalend gebouw die een school bleek te zijn, sterk bedreigd. Links van ons in de Kapellestraat de magazijnen Savelkoul en aanpalende huizen tot in de Wittenonnestraat aan het branden. De apoteek Dobbelaere bleef gespaard. Rechts van ons eenige groote winkels waarbij den UNIPRIX, het huis Tilquin, enz. Wel het was ontmoedigend. De groote gebouwen van den INNOVATION ook aangetast, altijd maar vuur, altijd maar instortingen,altijd maar gevaar, ontploffingen enz., een ware verschrikkelijke ramp. Wat zou er nog van deze straten met hun zoo graag bewonderende winkels overblijven? Daar het water op een grooten afstand diende gezogen te worden, namelijk uit dei wateren van het park, zorgde Brugge met zijn pompen voor de zuiging en stak het water tot op een zekeren afstand, vanwaar het verder gestuurd werd door onze Brandweervrienden uit Wenduine, die ook ter hulp geroepen waren naar onze pomp, om dan met volle kracht op de vuurhaarden terecht te komen.
We hadden het zeker niet gemakkelijk, doch mijn mannen overtroffen zichzelf en werkten en zwoegden ieder voor twee en konden na vier uur meester worden van den toestand. Onze hulp werd inmiddels ook gevraagd in de Christinastraat recht over de paterskerk, waar we bij macht waren, naast drie uitgebrande huizen, een vierde dat ver aangetast was nog gedeeltelijk te redden en meteen het voortzetten van den brand aan de aanpalende gebouwen te beletten. Dit heeft misschien wel de redding beteekend van de kerk der E.P. Dominikanen, die recht over al deze gebouwen gelegen is.
Men vroeg ook onze hulp voor een groot magazijin opgestapeld met matrassen dat dreigde af te branden. Twee duizend waren er, indien onze zegsman waarheid sprak en allerhande beddegoed. Dit magazijn hebben wij kunnen bereiken langs een herberg in de Kapellestraat gelegen meen ik, vlak tegenover een vermelde groote winkel van gummiartikelen. Het achtergebouw van deze herberg stond in brand, en paalde aan het groot magazijn van matrassen.
\Ne waren hier ook bij machte het vuur te overmeesteren en meteen ook dat groot magazijn met inboedel van vernieling te sparen.
Rond één uur in den namiddag konden wij ons materiaal verzamelen en opruimen. ln het Hotel Patria op de Wapenplaats werd ons een verfrissching aangeboden door het Stadsbestuur van Oostende en daarna togen wij naar Nieuwpoort terug. We hadden dus den oorlogs vuurdoop gehad en voor een begin, dat kon tellen. Maar we waren allen tevreden en fier nuttig werk verricht te hebben, de gemeenschap gediend te hebben en zonder gekwetsten of ongelukken (want twee tot driemaal ontsnapten eenige mijner mannen als bij wonder aan de instortingen der gebouwen gelegen op den hoek der Post en Kapellestraat,van een deel van den gevel van het huis Tampère en ook in het huis Tilquin) uit dien eersten slag te zijn gekomen.
Bij onze aankomst te Nieuwpoort werd ons materiaal aanstonds terug in orde gebracht en konden we dan van een welverdiende rust genieten. Doch die rust zou al te vroeg gestoord zijn.
Op woensdag 22 mei om 4u.15 in den morgen, belgerinkel aan mijn voordeur. Was er misschien nogmaals brand? Vlug er uit en 't was een politieagent van Oostende, bij mij afgevaardigd door den Heer Burgemeester H. Serruys, die nogmaals op onze hulp beroep kwam doen. Na nogmaals de toelating bekomen te hebben van Schepen GAELENS ,vertrokken we nogmaals met 16 mannen naar Oostende. Deze maal was het zoo erg niet. Andermaal werden wij de Kemmelbergstraat aangeduid, waar op den hoek der zeedijk een grootsch gebouw, gansch in beton, dien nacht was uitgebrand. Ons optreden zou zich daar beperken bij het vrijwaren der aanpalende gebouwen, waarin wij dan ook slaagden.
Hier wil ik vier moedige brandweermannen van de Oostendsche brandweer geluk wenschen die daar met veel plichtsbesef het hoofd boden aan het vernielende element. Van de paar uren die we ter plaatse nog doorbrachten in geval onze hulp noodig mocht blijken, maakten wij gebruik om de plaatsen der vorige branden rond en in de Kapellestraat te bezichtigen. Daarna bood het Gemeentebestuur van Oostende ons een smakelijk ontbijt aan in het gasthof "PICCADELLY" tijdens hetwelk de Heer Stadsecretaris Surmont ons in naam der Stad Oostende is komen bedanken en gelukwenschen om ons kranig optreden, gebaar waaraan wij allen zeer gevoelig waren. Ook werd mij een bedankingsboodschap vanwege Heer Serruys voor het Gemeentebestuur van Nieuwpoort ter handgesteld.
Op vrijdag namiddag 24 Mei werd ik andermaal door het Gemeentebestuur of Politiedienst van Oostende telefonisch opgebeld ter hulpverleening. Onze Stadsoverheden waren juist op het stadhuis vergaderd met de Belglsche Militaire overheden, wanneer ik om de noodige inlichtingen en toelating om naar Oostende te gaan verzocht. Deze maaI werd mij de toelating geweigerd, daar men terecht vreesde voor luchtaanvallen op onze stad zelf. Vrees die maar al te gegrond bleek te zijn, daar 's anderendaags 25 Mei rond acht uur in den morgen ons stadje den eersten luchtaanval te ondergaan had, luchtaanval met brandbommen en springbommen, die 3 a 4 branden veroorzaakten en die het leven kostte aan een twaalftal personen.
De lijdensweg voor ons arm stadje was nu zelf begonnen en zou pas op 1 Juni voorloopig een einde nemen.
Na die vreeselijke oorlogsdagen van Mei heb ik vernomen dat tijdens de dagen, volgende op 21, 22 en 24 Mei in Oostende een man was opgestaan, een man die reeds mocht bogen op een heel leven van opoffering en plicht, een man die niet aarzelde zich aan het hoofd te stellen van wat er nog overbleef van de Oostendsche Brandweer, om het gevaar ten spijt zich gansch ten dienste te stellen van de Oostendsche bevolking.
Kommandant VANHECKE, ik bewonder U voor Uw menschlievende daad- en offervaardigheid en ik twijfel er niet aan dat het Stadsbestuur alsmede gansch de bevolking van Oostende U daarom dankbaar is.
Hulde ook aan de Brugsche Brandweer en bijzonderlijk aan hun Bevelhebber Kommandant GEERS, die met zoveel moed en opoffering de stad Oostende ter hulp is gekomen en die bewezen heeft de rechte man op de rechte plaats te zijn. Kommandant Geers, graag stonden wij onder Uw bevelen.
De Bevelhebber der Brandweer,
Lt. Paul BERQUIN
Nieuwpoort, den 4 December I940.
Dit nieuws was zeker voldoende om mij gansch wakker te maken indien ik het nog niet was. Ik beloofde onze hulp zoo spoedig mogelijk, liep mij aankleeden, sprong op mijn fiets om bij den Burgemeester de noodige toelating te vragen. De Burgemeester was afwezig, dan naar Schepen Gaelens, die mij aanstonds de toelating gaf. Zoo snel als ons gebrekkig alarmeerstelsel het toeliet, verzamelde ik de mannen en om halfvijf vertrok ik met Lt. Vannecke en vijftien mannen op de twintig die ons korps op dat oogenblik telde. De 17 kilometers die ons van Oostende scheiden werden aan een rekordtempo afgelegd. In den wagen gingen de gesprekken hun gang. Wat mocht er dan wel gebeurd zijn te Oostende dat een beroepskorps bezat, en het was toch de Brandweer van Brugge die ons ter hulp vroeg, enz. enz.
De noodige uitleg werd ons eenige minuten later te Oostende zelf gegeven. Om vijf uur waren wij reeds op de ons aangeduide plaats aan het werk; namelijk op den zeedijk neven het Splendid Hotel, bij den hoek van de Kemmelbergstraat waar die gebouwen aan het branden waren; akelig en treurig schouwspel op dien verlaten zeedijk. Die gebouwen redden, daarvan was geen spraak meer. Onze tusschenkomst bepaalde zich noodgedwongen tot het uitdooven van de vuurhaarden en het vrijwaren der aanpalende gebouwen; en om hierin te slagen was de hoofdzaak: Hoe aan water geraken? Daar er geen voldoende druk was op de waterleiding, waren we genoodzaakt de regenputten der naburige gebouwen op te zoeken, hetgeen veel kostbaren tijd vergde, en met tal van moeilijkheden gepaard ging. Wanneer wij dan het kostbare nat gevonden hadden, deed onze draagbare motopomp de rest. Het is maar in zulke omstandigheden dat men een draagbare motopomp weet te schatten.
Gedurende de bluschwerken bemerkte ik op den verlaten zeedijk een Heer die ons werk met belangstelling gadesloeg en die zeer bekommerd bleek te zijn. Het duurde niet lang of ik wist wie ik voorhanden had. Het was Mijnheer Serruys, den voorigen avond Burgemeester der Stad Oostende benoemd. Het weze mij hier toegelaten, Heer Burgemeester, U onze bewondering uit te drukken voor Uvv moed om in die schrikkelijke dagen het
aangedurfd te hebben zulke verantwoordelijkheid op U te nemen en om ons daar midden het gevaar, waar alles eenzaam en verlaten was, te zijn komen aanmoedigen en bedanken.
Na ongeveer een uur en half hard werken was alle gevaar voor uitbreiding van den brand geweken en wij togen, zooals bij onze aankomst te Oostende was overeengekomen met den Bevelhebber van Brugge, naar het centrum der stad om verdere hulp te verleenen en tevens de moedige
brandweer van Brugge die een schrikkelijke nacht had medegemaakt wat af te lossen.
Nu zouden wij kunnen bewijzen leveren over wat een klein vrijwillig Brandweerkorpsje,waar eendracht en tucht heerschen,vermag. Een schrikkelijk schouwspel voor onze oogen. We bevonden ons in de Poststraat aan de kruislng met de Kapellestraat .
Feitelijk wisten we niet goed waar we ons bevonden. Het was al brand en vernieling. Juist vóór ons het uitgebrande magazijn Tampère waarvan de gevel elk oogenblik dreigde in te storten. Treurig was het zeker wanneer dan eenige minuten later mijnheer Tampère zelf zijn totaal uitgebrand huis kwam bezichtigen. Daarnaast was een groentenwinkel van Mr. Mortier aan het branden. Daardoor werd het aanpalend gebouw die een school bleek te zijn, sterk bedreigd. Links van ons in de Kapellestraat de magazijnen Savelkoul en aanpalende huizen tot in de Wittenonnestraat aan het branden. De apoteek Dobbelaere bleef gespaard. Rechts van ons eenige groote winkels waarbij den UNIPRIX, het huis Tilquin, enz. Wel het was ontmoedigend. De groote gebouwen van den INNOVATION ook aangetast, altijd maar vuur, altijd maar instortingen,altijd maar gevaar, ontploffingen enz., een ware verschrikkelijke ramp. Wat zou er nog van deze straten met hun zoo graag bewonderende winkels overblijven? Daar het water op een grooten afstand diende gezogen te worden, namelijk uit dei wateren van het park, zorgde Brugge met zijn pompen voor de zuiging en stak het water tot op een zekeren afstand, vanwaar het verder gestuurd werd door onze Brandweervrienden uit Wenduine, die ook ter hulp geroepen waren naar onze pomp, om dan met volle kracht op de vuurhaarden terecht te komen.
We hadden het zeker niet gemakkelijk, doch mijn mannen overtroffen zichzelf en werkten en zwoegden ieder voor twee en konden na vier uur meester worden van den toestand. Onze hulp werd inmiddels ook gevraagd in de Christinastraat recht over de paterskerk, waar we bij macht waren, naast drie uitgebrande huizen, een vierde dat ver aangetast was nog gedeeltelijk te redden en meteen het voortzetten van den brand aan de aanpalende gebouwen te beletten. Dit heeft misschien wel de redding beteekend van de kerk der E.P. Dominikanen, die recht over al deze gebouwen gelegen is.
Men vroeg ook onze hulp voor een groot magazijin opgestapeld met matrassen dat dreigde af te branden. Twee duizend waren er, indien onze zegsman waarheid sprak en allerhande beddegoed. Dit magazijn hebben wij kunnen bereiken langs een herberg in de Kapellestraat gelegen meen ik, vlak tegenover een vermelde groote winkel van gummiartikelen. Het achtergebouw van deze herberg stond in brand, en paalde aan het groot magazijn van matrassen.
\Ne waren hier ook bij machte het vuur te overmeesteren en meteen ook dat groot magazijn met inboedel van vernieling te sparen.
Rond één uur in den namiddag konden wij ons materiaal verzamelen en opruimen. ln het Hotel Patria op de Wapenplaats werd ons een verfrissching aangeboden door het Stadsbestuur van Oostende en daarna togen wij naar Nieuwpoort terug. We hadden dus den oorlogs vuurdoop gehad en voor een begin, dat kon tellen. Maar we waren allen tevreden en fier nuttig werk verricht te hebben, de gemeenschap gediend te hebben en zonder gekwetsten of ongelukken (want twee tot driemaal ontsnapten eenige mijner mannen als bij wonder aan de instortingen der gebouwen gelegen op den hoek der Post en Kapellestraat,van een deel van den gevel van het huis Tampère en ook in het huis Tilquin) uit dien eersten slag te zijn gekomen.
Bij onze aankomst te Nieuwpoort werd ons materiaal aanstonds terug in orde gebracht en konden we dan van een welverdiende rust genieten. Doch die rust zou al te vroeg gestoord zijn.
Op woensdag 22 mei om 4u.15 in den morgen, belgerinkel aan mijn voordeur. Was er misschien nogmaals brand? Vlug er uit en 't was een politieagent van Oostende, bij mij afgevaardigd door den Heer Burgemeester H. Serruys, die nogmaals op onze hulp beroep kwam doen. Na nogmaals de toelating bekomen te hebben van Schepen GAELENS ,vertrokken we nogmaals met 16 mannen naar Oostende. Deze maal was het zoo erg niet. Andermaal werden wij de Kemmelbergstraat aangeduid, waar op den hoek der zeedijk een grootsch gebouw, gansch in beton, dien nacht was uitgebrand. Ons optreden zou zich daar beperken bij het vrijwaren der aanpalende gebouwen, waarin wij dan ook slaagden.
Hier wil ik vier moedige brandweermannen van de Oostendsche brandweer geluk wenschen die daar met veel plichtsbesef het hoofd boden aan het vernielende element. Van de paar uren die we ter plaatse nog doorbrachten in geval onze hulp noodig mocht blijken, maakten wij gebruik om de plaatsen der vorige branden rond en in de Kapellestraat te bezichtigen. Daarna bood het Gemeentebestuur van Oostende ons een smakelijk ontbijt aan in het gasthof "PICCADELLY" tijdens hetwelk de Heer Stadsecretaris Surmont ons in naam der Stad Oostende is komen bedanken en gelukwenschen om ons kranig optreden, gebaar waaraan wij allen zeer gevoelig waren. Ook werd mij een bedankingsboodschap vanwege Heer Serruys voor het Gemeentebestuur van Nieuwpoort ter handgesteld.
Op vrijdag namiddag 24 Mei werd ik andermaal door het Gemeentebestuur of Politiedienst van Oostende telefonisch opgebeld ter hulpverleening. Onze Stadsoverheden waren juist op het stadhuis vergaderd met de Belglsche Militaire overheden, wanneer ik om de noodige inlichtingen en toelating om naar Oostende te gaan verzocht. Deze maaI werd mij de toelating geweigerd, daar men terecht vreesde voor luchtaanvallen op onze stad zelf. Vrees die maar al te gegrond bleek te zijn, daar 's anderendaags 25 Mei rond acht uur in den morgen ons stadje den eersten luchtaanval te ondergaan had, luchtaanval met brandbommen en springbommen, die 3 a 4 branden veroorzaakten en die het leven kostte aan een twaalftal personen.
De lijdensweg voor ons arm stadje was nu zelf begonnen en zou pas op 1 Juni voorloopig een einde nemen.
Na die vreeselijke oorlogsdagen van Mei heb ik vernomen dat tijdens de dagen, volgende op 21, 22 en 24 Mei in Oostende een man was opgestaan, een man die reeds mocht bogen op een heel leven van opoffering en plicht, een man die niet aarzelde zich aan het hoofd te stellen van wat er nog overbleef van de Oostendsche Brandweer, om het gevaar ten spijt zich gansch ten dienste te stellen van de Oostendsche bevolking.
Kommandant VANHECKE, ik bewonder U voor Uw menschlievende daad- en offervaardigheid en ik twijfel er niet aan dat het Stadsbestuur alsmede gansch de bevolking van Oostende U daarom dankbaar is.
Hulde ook aan de Brugsche Brandweer en bijzonderlijk aan hun Bevelhebber Kommandant GEERS, die met zoveel moed en opoffering de stad Oostende ter hulp is gekomen en die bewezen heeft de rechte man op de rechte plaats te zijn. Kommandant Geers, graag stonden wij onder Uw bevelen.
De Bevelhebber der Brandweer,
Lt. Paul BERQUIN
Nieuwpoort, den 4 December I940.