De Sutter Jules-Toussaint (1889-1959)

° Gent, 10 april 1889 - † Fréjus (F), 02 december 1959

beroep

componist, dirigent, directeur Stedelijke Muziekacademie, KC.

loopbaan

Behaalde aan het Koninklijk Conservatorium Gent eerste prijzen notenleer (1906), harmonie (1909, P. Lebrun), piano (1910, E. Potjes), kamermuziek (1900) en fuga (1911, E. Mathieu). Reeds in 1913 verwierf hij een tweede Prijs van Rome met de cantate Les fiancés de Noël (J. Bodson). Tijdens de eerste Wereldoorlog verbleef hij in Engeland en trad er op als pianist tijdens de concerten georganiseerd voor de Belgische vluchtelingen. In 1917 werd hij naar het front gestuurd, maar in mei 1918 deed men een beroep op hem voor de Symphonie de l’Armée de Campagne, aanvankelijk als pianist-begeleider, daarna als tweede dirigent met C. de Thoran als eerste. Ten slotte werd hij er eerste dirigent en gaf er tot aan de ontbinding van het orkest in 1919 enkele concerten mee in Bezet-Duitsland. Nog in 1919, nauwelijks gedemobiliseerd, ging D.S. in afzondering voor de Wedstrijd van Rome en behaalde er de eerste Grote Prijs met de cantate Thyl Uilenspiegel banni (H. Gauchez). De jury bestond uit L. Dubois, S. Dupuis, J. Jongen, M. Lunssens, E. Mathieu, K. Mestdagh en L. Mortelmans. Hij maakte studiereizen naar Italië, Frankrijk en Duitsland en had zelf zitting in de jury vanaf 1931 tot 1953, met uitzonderingen in 1933, 1935 (plaatsvermogend) en 1941.

Nog voor het resultaat van de Wedstrijd van Rome was bekend, benoemde de stad Oostende hem in 1919 tot directeur van haar Stedelijke Muziekacademie. Volkomen onbekend was hij er niet : het Algemeen Nederlands Verbond, afdeling Oostende, had reeds in 1914 in het Kursaal een kunstavond gewijd aan zijn werk. De muziekacademie kon hij een nieuwe dynamiek bezorgen. Hij richtte er een hogere cursus piano in, een individuele cursus zang en declamatie, een hogere cursus viool, de vakken Nederlandse voordracht en toneel, muziekgeschiedenis, een hogere cursus cello en het vak Franse voordracht en toneel. Als gevolg van deze initiatieven, gekoppeld aan de zorg voor een intens concertleven en de organisatie van opleidingsconcerten voor de jeugd, werd de academie reeds in 1926 tot de rang van conservatorium verheven. D.S. riep er de Concerten van het Conservatorium in het leven, de Winterconcerten, en het koor. Onder zijn leiding kwamen o.m. volgende componisten aan bod : L. van Beethoven, A. Borodin, C. Debussy, G. Fauré, C. Franck, J. Massent, G.-B. Pergolesi, M. Ravel, N. Rimski-Korsakov, A. Roussel en C. Saint-Saëns. Van de Vlaamse toondichters programmeerde hij P. Benoit (Rubenscantate), A. de Boeck (Conscience herdacht), E. Lapon (Les suppliantes), J. Ryelandt (Maria) en E. Tinel (Klokke Roeland). Bij de inhuldiging op 19 juli 1931 van het ruiterstandbeeld van Leopold II op de zeedijk dirigeerde D.S. in aanwezigheid van Albert I en Elisabeth naast De wereld in van P. Benoit zijn eigen Feestcantate, gecomponeerd n.a.v. het centennium van België’s onafhankelijkheid.
Hij was in Oostende bijzonder actief : in 1920 was hij daarenboven aangesteld als tweede dirigent van het Kursaalorkest, een functie die hij onder de eerste dirigenten L. Jehin en F. Rasse vervulde tot 1934. Daartoe was hij van 1919 tot 1922 regelmatig orkestdirectie gaan studeren aan de Staatliche Hochschule für Musik in Keulen (H. Abendroth). In 1936 werd hij benoemd tot directeur van het Koninklijk Conservatorium Gent, wat hij bleef tot zijn oppensioenstelling in 1954. Ieder seizoen leidde hij er de symfonische concerten van de Concertvereniging van het Koninklijk Conservatorium Gent. Van 1936 tot 31 december 1943 doceerde hij er bovendien fuga. Zo droeg hij bij tot de vorming van o.m. J. Bouquet (1938), G. Maes (1939), A. van Haute (1941) en J. Decadt (1942). Daarnaast werd hij in 1938 en 1954 respectievelijk corresponderend en geassocieerd lid van de Académie Royale de Belgique. Gelukkig hebben deze talrijke activiteiten D.S. niet verhinderd zich als componist te ontplooien. Zijn muzikale nalatenschap berust in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Gent. Naast de reeds vermelde cantates bevat zijn lyrisch werk Vlaanderen (Maes), een profaan oratorium voor soli, koren, orgel en orkest (1927); het lyrisch poëma La Légende de Tsilla (A. Samain) voor vrouwenstemmen en orkest (1928); de cantate Ode au Roi Chevalier; toneelmuziek en de Franstalige opera Maya (L. Swolfs), een lyrische fantasie (1950), gecreëerd in de Gentse Stadsopera o.l.v. de componist. Hij schreef naast de ballet-pantomime Asmodée ook tal van symfonische werken : de Symfonie in D (1923) en drie symfonische gedichten : Ivan Tchernovitsch (1922), Sur la mort d’un enfant (E. Dechamps), geïnspireerd door het afsterven van zijn enig zoontje Renaud, en Roland (1937). Tot zijn orkestmuziek behoren de Symfonische Variaties (1941), de ouverture Artevelde, Fête 1961) en zijn ultieme werk, het Pianoconcerto (1959), in 1960 postuum gecreëerd in Luik door het orkest o.l.v. F. Quintet met P. Marcelle als soliste. Van zijn kamermuziek onthouden wij twee strijkkwartetten (1920 en 1932), de Sonate voor viool en piano, een pianokwartet en een pianokwintet. Daarnaast schreef hij solowerken met piano- of orkestbegeleiding : voor fluit, piano en cello. De piano bewees hij eer met Danse, Fête, Impromptu, Nocturne, Rapsodie, Scherzo, Sonatine en Vlaamse rondedans. Ook het orgel voorzag hij van drie werken. Bij zijn vocale oeuvre noteren wij o.m. Printemps en Idylle des Voix, beide voor gemengd koor, en Roland est mort (s.a.) voor mannenkoor. Hij schreef ook talrijke liederen met pianobegeleiding, waarvan er later enkele georkestreerd werden. Bij de Nederlandstalige zijn er op teksten van D. Boens, R. de Clercq, K; Jonckheere, I. Albert, H. Cuypers, V. de la Montagne, P. de Mont, E. Hiel, L. Lambrechtsen F. van Hecke. Bij de Franstalige liederen blijkt enige voorkeur voor P. Verlaine met een Triptyque Verlainien (1927) voor mezzosopraan met orkestbegeleiding, die uit Fêtes galantes volgende gedichten selecteert : ‘Pantominime’ ‘En sourdine’, ‘Colombine’; daarnaast van dezelfde dichter maar met pianobegeleiding : Offrande (1910), Chanson d’automne op. 19 en C’est l’extase langoureuse (beide uit 1921), Promenade sentimentale op. 17 (1922), A poor young shepherd (1933) en Un grand sommeil noir. De kunst van D.S. kan men situeren tussen laatromantiek en impressionisme. Ze getuigt van een sierlijke, artistocratische melodiek en een harmonische invulling, die refereert aan de vroeg-impressionistische nuances van H. Duparc, E. Chausson en G. Fauré (liederen). In zijn Symfonie zijn de Franckistische chromatiek en cyclische structuur aanwezig. Orkestraal horen wij de Russische impact in het expressieve koloriet (Van Tchernovitsch, pianoconcerto), gecombineerd met de zeggingskracht van R. Strauss. In Sur la mort d’un enfant onderkennen wij de evocatie van angst en smart, waarbij wij reminiscenties aan R. Wagner en H. Rabaud kunnen ervaren.

Tragisch genoeg kwam de componist samen met zijn echtgenote om als slachtoffer van de breuk van de dam van Malpasset in Fréjus (F) tijdens de nacht van 2 op 3 december 1959.

iconografie

portret door Evarist De Buck in het Museum voor Schone Kunsten, Oostende

discografie

- Sur la mort d’un enfant op. 30, Nationaal Orkest van België o.l.v. D. Sternfeld, Decca, 1962;
- Pianoconcerto op. 73, Orchestro Symphonique de Liège o.l.v. F. Quintet met M. Gazelle als solist, Decca.

bibliografie

- Boereboom, M. ‘Sutter, Jules Toussaint de’, in Nationaal Biografisch woordenboek, dl. 1, Brussel, 1964, kol 926-928;
- Robijns, J. en Zijlstra, M. (red.), ‘Sutter, Jules Toussaint de’, in AMÉ, dl 9, Haarlem, 1983, p 308;
- Vanpé R. e.a. Het Conservatorium van Oostende. 150 jaar openbaar onderwijs in muziek en woord (1948-1999), Oostende, 1999, p. 74-75.
- Lexicon van de muziek in West-Vlaanderen, Brugge,1, Brugge 2000.
- F. ROQUET, Lexicon Vlaamse componisten geboren na 1800, Roeselare, 2007.