Het Beleg van Oostende, 1601-1604
Inleiding
Sedert haar ontstaan ergens in de 11de of 12de eeuw en haar verheffing tot stad halfweg de 13de eeuw had Oostende zich nauwelijks doen opmerken. Het was een klein stadje aan de Noordzeekust dat jaar na jaar geteisterd werd door stormen en overstromingen, waar vissers koppig vochten om hun hoofd boven water te houden. Van 1601 tot 1604 waren alle ogen van Europa evenwel op Oostende gericht en vormde de stad het strijdtoneel van zowat alle Europese mogendheden. Door dat Beleg is Oostende terechtgekomen in alle geschiedenisboeken en –boekjes en heeft het bovendien de bijnaam "geuzenstad" gekregen.De voorgeschiedenis
Het Beleg van Oostende was natuurlijk niet zomaar een gevecht tussen twee strijdende partijen. Het had een lange voorgeschiedenis waarvan het Beleg alleen maar een in het oog springend resultaat was. Om het Beleg van Oostende te begrijpen moeten we teruggaan tot diep in de 16de eeuw. In die periode stonden de katholieke, welvarende Nederlanden onder het gezag van de Spaanse koning. Halfweg de 16de eeuw groeide de onvrede en braken er opstanden uit die verschillende oorzaken hadden. In 1576 sloten alle 17 provincies van de Nederlanden zich met de Pacificatie van Gent aaneen tegen de Spaanse koning Filips II. In 1584 kwam Vlaanderen opnieuw onder het Spaanse gezag terecht, Antwerpen in 1585. Enige uitzondering was Oostende …De Oostendse voorgeschiedenis
Aanvankelijk voelde Oostende zich niet zo sterk betrokken bij de hele problematiek. Wel werd de Oostendse haven steeds vaker gebruikt o.a. door de Nederlandse rebellen, de zogenaamde watergeuzen, om zich van daaruit over Vlaanderen te verspreiden. Daarom kreeg Oostende in 1571 een tijdlang twee Spaanse compagnies ingekwartierd die door de Oostendenaars moesten worden betaald, zeer tot hun ongenoegen. De bewoners hadden het al niet breed en het onderhoud van een bende soldaten die er niet altijd een onberispelijk gedrag op nahield, was teveel gevraagd. Toen Oostende in 1572 machteloos had moeten toezien hoe ze onder de voet waren gelopen door een deel van het leger van Willem van Oranje dat naar Oostende was gevlucht om er in te schepen naar Zeeland, liet de Spaanse koning opnieuw een leger, ditmaal van Waalse origine, inkwartieren. Ondertussen hadden de Oostendse vissers sterk te lijden van Engelse zeerovers en radicale Nederlandse rebellen die de Spanjaarden bevochten. Zij kregen het bijzonder moeilijk om hun activiteiten op zee vol te houden. Toen Oostende zich in 1576 door de Pacificatie van Gent afkeerde van de Spaanse koning, werd het er relatief rustig, vooral omdat de vijandelijkheden op zee wat afnamen. Voor de Noordelijke Nederlanden was Oostende een belangrijke uitvalsbasis en ze wilden de havenstad te allen prijze in hun kamp houden. Tijdens de vredesonderhandelingen van 1583 zette Oostende zich dan ook af tegen de andere Vlaamse steden en koos het resoluut de kant van de Noordelijke Provincies. Heel wat Oostendenaars hadden de bui zien aankomen en waren, op zoek naar veiligheid en rust, al van in de vroege jaren 1580 uit Oostende geëmigreerd. In tegenstelling tot de meeste andere steden van strategisch belang had Oostende tot in de jaren 1570 nog geen vestingen, maar lag het onbeschermd tegen de kustlijn. In 1572 was begonnen met de aanleg van versterkingen : palissades met toegangspoorten (1572), bolwerken in aangestampte aarde, vermengd met roggestro en takkenbossen (1578) en gebastioneerde omwallingen. In 1584 werden de oostelijke duinen doorbroken, zodat de zee bij elk nieuw getijde de streek rond Oostende onder water zette. Tussen 1584 en 1599 ontwikkelde Oostende zich tot een berucht roofnest dat met medewerking van de Nederlanders en de Engelsen aanvallen, roof- en plundertochten organiseerde in de streek van Brugge, Veurne, Ieper tot aan Rijssel toe. Als gevolg van die herhaalde strooptochten raakte de landbouw overigens ernstig ontwricht en dreigde er hongersnood en armoede in de hele streek. In een poging om de Oostendenaars een halt toe te roepen, liet men een aantal sterkten bouwen, o.a. in Oudenburg, Plassendale en Snaaskerke, maar dat bleek niet voldoende om de Oostendenaars op de knieën te krijgen. Toen in 1598 Isabella, de dochter van de Spaanse koning Filips II en haar echtgenoot aartshertog Albrecht van Oostenrijk, landvoogden van de Nederlanden werden, kregen zij de opdracht om Oostende opnieuw onder het Spaanse gezag te brengen. Albrecht liet een dubbele kring van forten en schansen rond Oostende aanleggen, o.a. Sint-Albertus, Sint-Elisabeth (=Sint-Isabella), Sint-Clara en Bredene en de bestaande met elkaar verbinden. Via wegen en bevaarbare waterlopen stonden ze met elkaar in verbinding, maar ook met Nieuwpoort en Brugge, zodat de troepen van Albrecht van daaruit konden worden bevoorraad. De Nederlanders en Engelsen bevoorraadden Oostende vanuit zee. Het Beleg
Het Beleg was al voorbereid van in 1598, maar het begon officieel in juli 1601 toen de Spaanse en Italiaanse legers hun posities innamen rond de stad en op 6 juli de eerste kanonschoten losten. Ook de belegerden die zich in de stad bevonden, hadden hun posities versterkt en zich voorbereid op een langdurig beleg. De objectieven waren duidelijk. Aartshertog Albrecht wilde het rebelse Oostende te allen prijze terug bij de rest van Vlaanderen in het katholieke kamp krijgen. De protestantse Nederlanders, gesteund door de Engelsen wilden Oostende behouden als meest zuidelijke brug en uitvalsbasis.De omwalde stad
De belegerden wisten zich omringd door 14 bolwerken met tot de verbeelding sprekende namen als "Zandhille, Schottenberg, Tafel van Mozes, Hellemond of Engelenberg". De belegeraars stelden zich op rond de stad, waarbij ze vooral de westzijde, m.n. de oude westelijke haveningang tussen de oude en de nieuwe stad viseerden. Maar ook aan de oostzijde bevonden zich troepen die, onder leiding van Charles de Longueval, graaf van Bucquoy, probeerden te verhinderen dat Hollandse en Engelse schepen Oostende nog langer zou kunnen bevoorraden via de havengeul.Het begin van de strijd
Op 6 juli 1601 werden de eerste kanonschoten gelost en brak de strijd in alle hevigheid los. Op 8 juli 1601 kwam Albrecht in Oostende aan en richtte de aanval op de bolwerken van Porc-Epic en Zandhille in het noord-westen van de stad. Hij hoopte de oude stad en de haven te overmeesteren en de verbinding van Oostende met de zee af te snijden. Dagenlang werd Oostende onder vuur genomen door tientallen kanonnen. Op één dag werden soms tot 3.000 schoten gelost. Maar de belegerden, onder leiding van de Engelse opperbevelhebber Francis Vere, lieten zich ook niet onbetuigd. In augustus 1601 verschoten ze maar liefst 75.000 pond kruit. Volgens ooggetuigen vielen in die eerste week 500 doden en 300 gewonden en vloog het ijzer als regen door de lucht… Het leger van Albrecht had duidelijk gehoopt om Oostende vlug te veroveren, maar de stad wankelde niet. Integendeel, op 31 juli 1601 voeren de eerste bevoorradingsschepen de haven binnen, al werd dit wel bemoeilijkt door de aanhoudende beschietingen vanuit het kamp van Bucquoy. Daarom gaf Francis Vere in augustus de opdracht om de contrescarp achter de oost-ravelijn van het Spaans bolwerk door te steken zodat het water van de geule in de stadsgracht vloeide. Voortaan zouden week na week tientallen schepen uit Holland en Engeland Oostende binnenvaren met allerlei wapens, verstevigingsmateriaal, medicijnen, levensmiddelen, wijn, bier en brandstof. Tot en met 1604 voeren maar liefst 3000 dergelijke schepen de Oostendse haven binnen waarvan er 100 werden vernield en 600 zwaar beschadigd. Nog in augustus 1601 kozen de belegerden ervoor om, na de doorsteking van de oostelijke duinen in 1584, nu ook de westelijke dijk te doorbreken zodat de zee ongehinderd het land kon overspoelen en het verkeer in het kamp van de belegeraars fel bemoeilijkt werd. Die zagen zich verplicht om voortaan urenlang door het moerassige land te waden als ze van het ene kamp naar het andere wilden trekken. Oostende was een eiland geworden… En nog was Francis Vere niet tevreden. In september 1601 liet hij in het noorden een kanaal graven tussen de Engelenberg en het N.O.-bolwerk als bijkomende beveiliging. In het zuidwesten liet hij de zgn. Polderwerken inrichten om als verblijfplaats te dienen voor zijn soldaten. Hiermee verhinderde hij ook dat de belegeraars het water van de stadsgrachten zouden kunnen afsnijden. Om de havengeul extra te beveiligen richtte hij tegenover de batterij van Bucquoy de Spaanse halve maan op. Een poging van de Spanjaarden om dit half voltooide bolwerk in te nemen mislukte. Ondanks alle slimme strategieën van Vere en ondanks het feit dat de Spanjaarden niet het verhoopte succes behaalden, zag de situatie er voor de belegerden in december 1601, met een zowat gehalveerde troepenmacht van 3000 man, allesbehalve rooskleurig uit.De list van Francis Vere
Francis Vere probeerde tijd te winnen. Hij was zich bewust van zijn gebrek aan manschappen en de zwakte van zijn verdediging en hij wachtte op de beloofde schepen die manschappen en materiaal zouden leveren, maar die vertraging hadden. Enkele dagen voor kerstmis en zonder iemand in te lichten liet Vere het uitschijnen dat hij tot onderhandelingen bereid was. Er werd een wapenstilstand bedongen. Op kerstdag 1601 verzamelden zich duizenden toeschouwers die de overgave van Oostende wilden meemaken. Het kwam tot een volksfeest waarbij beide partijen samen feest vierden. Ondertussen liet Vere met man en macht aan zijn verdediging werken en toen hij te horen kreeg dat er vijf schepen waren binnengevaren en er nog achttien op komst waren, blies hij de wapenstilstand op en deelde de Spaanse onderhandelaars mee dat ze mochten vertrekken.Een wanhopige aanval
Albrecht was woedend en voerde een grootscheepse aanval uit. Op 7 januari 1602, na 12 uur vechten, vielen de Spanjaarden met 6000 man de stad bij laag water aan vier kanten aan. Opnieuw concentreerden ze zich vooral op de Zandhille omdat men overtuigd was dat dit het meest kwetsbare punt was. Met ladders probeerden de belegeraars de stad binnen te geraken. Aan de andere kant stond Horatio Vere, broer van opperbevelhebber Francis Vere hen met 12 compagnieën op te wachten. Er werd man tegen man gevochten. Toen de belegerden de westsluis openden was de strijd snel beslist : het water van de stadsgrachten liep in zee, honderden Spanjaarden verdronken, anderen die al bij de belegerden stonden, werden gedood. De Spaanse verliezen waren enorm : zij mochten 2500 man begraven, terwijl de belegerden in hun rangen amper 60 slachtoffers telden. Het was duidelijk dat er van een snelle overwinning van Albrecht geen sprake zou zijn, maar voorlopig zou er ook geen eindoffensief worden ingezet. Er volgde een periode van relatieve rust, wat de beide partijen de gelegenheid bood om even op adem te komen en bepaalde verdedigingen en strategieën uit te werken.De situatie in de stad
Het kamp van de belegerden bestond uiteraard niet alleen uit Oostendenaars. Bij de aanvang bevond er zich een garnizoen van 4.500 man : één derde Nederlanders, één derde Engelsen (troepen van koningin Elisabeth), één derde Duitsers en Fransen (protestantse edellieden). Regelmatig werden er nieuwe troepen aangevoerd en de zieken en gewonden overgebracht naar hospitalen in Zeeland en Holland. Een zeldzame keer werd het aantal opgevoerd tot ruim 6.000 man, nooit waren er minder dan 3000. In de stad bevond zich geen ruiterij. Er waren wel 300 trekpaarden. In september 1601 waren er ruim 4.500 Engelse soldaten, maar een groot deel onder hen werd teruggezonden omdat ze er niet voor terugschrokken om te plunderen en te moorden. In 1602 waren er maar 800 meer over. Een andere speciale groep waren de "springers" die als gids op stelten over strand, drijfzand en kanalen sprongen en de belegeraars bespioneerden en overvielen. Aanvankelijk waren er zo'n 60 in dienst. Tegen mei 1604 was er maar één meer over. Alhoewel Oostende voortdurend werd bevoorraad over zee, braken in het kamp van de belegerden door het gebrek aan water en de talloze lijken die nauwelijks begraven konden worden, talloze ziekten (scheurbuik, koorts) uit. Vanaf mei 1602 kostte de pest dagelijks aan 60 tot 80 mensen het leven. Om de situatie toch enigszins bewoonbaar te houden, werden er voor de soldaten bijna 300 hutten gebouwd, hing men zeilen op om het zicht van de belegeraars op de stad te ontnemen, werkte men aan verschansingen en vulde men huizen met aarde om de erbij gelegen gebouwen te vrijwaren. In het najaar was zowat de hele stad (of wat ervan overbleef) herbouwd en beveiligd tegen aanvallen.De situatie in het kamp van de belegeraars
Kende men in de stad nog een zekere welstand door de regelmatige aanvoer van proviand, dan was de situatie in het andere kamp, rond Oostende, ronduit slecht. Het was er vochtig en moerassig. De belegeraars werden geteisterd door regen, wind en ziekten. De ziekenhuizen van Brugge en omliggende lagen overvol. Men was genoodzaakt om de zieken door te sturen naar kloosters tot Ieper toe. Door een gebrek aan financiële middelen kregen de soldaten hun soldij vaak niet tijdig uitbetaald en braken er onlusten uit die men nauwelijks in de hand kon houden. In het kamp bevonden er zich naast Spanjaarden en Italianen ook Walen, Vlamingen, Duitsers, Fransen en Ieren. Tussen die verschillende groepen ontstonden er ook vaak ruzies, zodat men in april 1603 overging tot splitsing en hergroepering. De Spanjaarden hergroepeerden zich rond het Fort Albertus in het westen, de Italianen in het Noorden, graaf de Bucquoy en zijn troepen aan de oostzijde, de Boergondiërs en de Walen in het zuidwesten. Maar ondanks alle ontberingen bleven ook zij niet stilzitten en bouwden begin 1602 de "Grote Kat", een monumentaal bouwwerk van 40 meter hoog, ten westen van de stad dat de belegeraars moest toelaten om de stad vanuit de hoogte te bestoken. Aan de Oostzijde bouwde Charles de Longueval, graaf van Bucquoy zijn stellingen verder uit.Het eindoffensief wordt ingezet
Na een jaar van relatieve rust, barstte de strijd weer in alle hevigheid los en namen de Spanjaarden in april 1603 na zware gevechten de drie polderwerken (Zuidschans, Polderschans en Westschans) in. Dit was een zware slag voor de belegerden. Toch konden de Spanjaarden niet doorzetten, omdat Albrecht opnieuw met geldnood te kampen had en hij zijn soldaten steeds moeilijker in bedwang kon houden. Bovendien richtten de belegerden hun volle energie op "de Grote Kat" en probeerden ze die vanaf juli 1603 in brand te schieten. Dat zou uiteindelijk ook gebeuren in augustus. Toen bleek dat de financiële middelen die uit Spanje kwamen, lang niet voldoende waren om Oostende een ultieme slag toe te brengen, ging Albrecht aankloppen bij Ambrogio Spinola, een afstammeling van een steenrijke Italiaanse familie. Die was al in 1602 in de Nederlanden aangekomen aan het hoofd van een door hem betaald leger. In ruil voor zijn geld en in afwachting van middelen uit Spanje, bood Albrecht hem het opperbevel aan. Spinola aanvaardde in september 1603, al had hij eerst zijn strategische kansen laten onderzoeken door Pompeo Justiniano en Giacomo de Franceschi, twee specialisten ter zake. Het eindoffensief van Spinola
Spinola was een uitstekend strateeg die begreep dat hij enkel de overwinning zou kunnen behalen als hij binnen zijn eigen kamp orde op zaken zou stellen en de soldaten een behoorlijke soldij uitbetalen. Vervolgens maakte hij gebruik van de diensten van de Italiaanse ingenieur Targone. Met allerlei experimenten en de meest vreemde constructies op vlotten of schepen probeerde die om Oostende van aan de zeekant te benaderen. Maar keer op keer faalde hij. Uiteindelijk zag Spinola in dat hij er niet zou in slagen om Oostende via de zee te veroveren en hij veranderde radicaal zijn taktiek. Voortaan zou hij proberen Oostende voet voor voet te veroveren vanuit het zuiden en het westen. Die taktiek bleek succesvol. De buitenwerken kwamen in handen van de belegeraars en de belegerden leden zware verliezen, maar Oostende viel voorlopig niet. Wel zagen de belegerden zich in december 1603 genoodzaakt om de bedreigde westzijde te verkleinen door een nieuwe vestingwal, een zgn. afsnijding op te werpen, achter de oude vesting, waarachter men zich zou kunnen terugtrekken. Het was duidelijk nog slechts een kwestie van tijd tot Spinola heel Oostende zou hebben opgeslokt. Bovendien had Oostende ook af te rekenen met tegenslag uit een heel andere, eerder onverwachte hoek : in maart 1604 bracht een zware storm de stad zeer veel schade toe. De zee die de belegerden totdantoe altijd als bondgenoot hadden gebruikt, had zich tegen hen gekeerd… Tijdgenoten verwachtten dat nog zo'n storm de strijd helemaal zou beslechten en de zee Oostende helemaal zou overspoelen. Ten slotte hadden de belegerden ook op strategisch vlak heel wat problemen : in nauwelijks drie maanden tijd, tussen april en juni 1604 vonden maar liefst vijf gouverneurs (= opperbevelhebbers van de belegerden) de dood. In juni 1604 zagen de belegerden zich genoodzaakt over te gaan tot een tweede verkleining of afsnijding en de bouw van een laatste vluchtschans die men het Nieuwe Troje noemde. Volgens de legende zou men bij gebrek aan aarde, heropgegraven soldatenlijken hebben gebruikt. Of dat de reden was of omdat het bij elke vloed gedeeltelijk werd overstroomd, feit is dat deze vluchtschans onvoldoende stevig was om stand te houden. Tot overmaat van ramp kwamen de beloofde troepen van Maurits van Nassau maar niet opdagen. Uiteindelijk, in september 1604 werd de situatie voor de Oostendenaars onhoudbaar : de Spanjaarden namen de eerste afsnijding in en richtten een beslissende aanval op het Nieuwe Troje. De belegerden zagen in dat het einde nabij was en beslisten te onderhandelen. Een eervolle overgave
De belegerden slaagden erin om voor de overgebleven 4.500 man een eervolle vrije aftocht te verkrijgen. Bovendien kwam het tot een uitwisseling van de gevangenen. Op 22 september 1604 verlieten de Nederlanders, de Engelsen en vrijwel alle overgebleven Oostendenaars met opgeheven hoofd de stad en scheepten in, richting Zeeland. 's Avonds nodigde Spinola de Oostendse gouverneur de Hertaing en zijn officieren uit voor een schitterend banket. Hiermee kwam officieel een einde aan ruim drie jaar beleg. Op 3 oktober 1604 kwamen de aartshertogen Albrecht en Isabella de zo duur bevochten stad in ogenschouw nemen. Oostende was compleet verwoest en moest helemaal heropgebouwd worden. Men raamt het verlies aan mensenlevens op 45.000 aan de kant van de Spaanse belegeraars en hun bondgenoten en 52.000 aan de kant van de belegerden. Na jaren rebellie kwam Oostende, net als de rest van Vlaanderen, in het katholieke kamp terecht.Bibliografie
- Edward VLIETINCK. Het oude Oostende en zijn driejarige belegering (1601 - 1604). Oostende, 1897 (anastatische herdruk, 1975).- Piet LOMBAERDE, e.a. Met grof geschut. Vestingbouw langs de Noordzee. Oostende (Stad Oostende, Stichting Vlaams Erfgoed, Tijdsbeeld), 1999.
- Philip FLEMING. Oostende vermaerde, geweldighe, lanckdurige ende bloedighe belegeringhe, bestorminghe ende stoute aenvallen. 's Gravenhage, 1621 (anastatische herdruk, 1989).
- Christophe DE BONOURS. Le mémorable siège d'Ostende. Z.p., 1628.
- Jérémie PERIER. Histoire remarquable et véritable de ce qui s'est passé par chacun iour au siège de la ville d'Ostende de part et d'autres iusques a présent. Z.p., 1604 (anastatische herdruk, 1989).
Bronvermelding
Claudia VERMAUT. Het beleg van Oostende, 1601-1604 - De Grote Klok, 2001-2002.Claudia VERMAUT. Het beleg van Oostende, 1601-1604. Oostende (Stadsbestuur), 2004.