Deel 29. English spoken...
Medio de jaren vijftig kwam het massatoerisme vanuit Engeland op gang. Dit was de kip met de gouden eieren voor de “Regie voor Maritiem Transport” (RMT). De meeste Engelse toeristen staken nog het Kanaal over met de “maalboot”. Ze lieten de wagen thuis zodat ze geen “car-ferry” nodig hadden. Ook het personenverkeer van en naar de luchthaven van Southend won geleidelijk aan belang maar ging zich pas ten volle ontwikkelen in de jaren 60 en 70 om nadien opnieuw bergaf te gaan.
In vergelijking met onze frank, was het Engels pond een sterke munt zodat onze kust een ideale vakantiebestemming voor de Britten was. Groot-Brittannië was een koloniale mogendheid die heel wat inkomsten haalde uit de overzeese gebiedsdelen. Vakantieoorden aan de Middellandse Zee of verderop waren voorbehouden voor de betere klasse. De accommodatie was daar nog niet aangepast aan het massatoerisme dat er in latere jaren naartoe zou trekken.
De "Engelsen" verbleven meestal te Oostende of elders aan de kust en trokken landinwaarts voor een dagtrip: Brugge, Ieper met de oorlogskerkhoven, Sluis, Gent, Brussel waren de voornaamste excursies waarvoor alle reisbureaus in het lang en het breed publiciteit maakten. Expo 58 betekende een bijkomende stimulans om het Kanaal over te steken. Soms werden ook reizen naar Duitsland of Oostenrijk ingelegd. De firma Ramoudt, die na de oorlog zo goed als het monopolie had, werd al vlug op de hielen gezeten door een nieuwe kaper op de kust, nl. West Belgium Tours (de voorloper van Sunair). De eerste kantoorruimte van deze "touroperator" was gelegen aan de hoek van de Koningstraat en de Van Iseghemlaan, waar zo goed als permanent bussen stonden gestationeerd, klaar voor een trip naar het binnenland.
Oostende verwende de Engelse toeristen. Er werden Engelse avonden georganiseerd in het Witte Paard en in bepaalde drankgelegenheden. “English spoken” stond geafficheerd aan de meeste winkels, restaurants en cafés. Het Belgisch bier gleed met duizenden liters door de Engelse kelen die ook niet vies waren van de “Belgian chips” en “chocolate”.
Het opkomend massatoerisme was de oorzaak dat de Oostendenaars zich niet langer thuis voelden in eigen stad en verlangden naar de rust van het voor- en het najaar: buiten het seizoen was het toerisme immers te verwaarlozen. Ook de geluidshinder, veroorzaakt door de steeds talrijker wordende vluchten, was zeker niet te onderschatten.
Maar voor de Horeca was het belangrijk dat de kassa rinkelde en aan de kust was seizoenarbeid een begrip geworden. Iedereen die aan de kust woont, weet trouwens wat de term “seizoen” betekent: het “seizoen” kan goed of “flauw” zijn, hij of zij doet het “seizoen”, wat betekent dat men seizoengebonden werk verricht in de Horecasector.
Het “seizoen” was toen al een drukke periode voor koetsiers, jobstudenten en dames die als “plongeur”, “madame pipi”, kelner(in), kok(kin), kamermeisje of poetsvrouw in de hotels en restaurants werkten. Eind september keerden de studenten terug naar school en de dames naar de “dop”.
Klik hier voor het vervolg
(c) John Aspeslagh. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.