Edward Brouckxon over het paard van de Coo

Het moet begin de vijftiger jaren van de vorige eeuw gebeurd zijn…

Het paard van de Coo (S.E.O.)!

De S.E.O. was te Oostende door iedereen gekend en elke Oostendenaar zal in die tijd wel op een op andere manier in aanraking gekomen zijn met een der talrijke diensten ervan.

Zo verzorgde de Coo ook “ambulant brood”. Een “ouderwetse” broodkar, die je nu nog terug kan vinden op prenten in zeer oude schoolboeken, getrokken door een rasecht Brabantse (of was het een Vlaamse?) gespierde boerenpaard met een bakkersgast die stevig de teugels in handen had. Die kon je allerlei brood leveren tegen een “stong”. Een stong was toen een metalen rond plaatje met een gaatje in. Het gaatje diende om de stongs op een draad te rijgen zodat je ze goed kon bijhouden!

Je had allerlei stongs die allerlei waarden weergaven en waarmee je een klein of groot “menagebrood” kon krijgen. Het brood werd niet gesneden afgeleverd zodat moeder thuis er zelf nog werk aan had. Het was heerlijk brood, dik gesneden boterhammen die je niet kunt vergelijken met die van vandaag!

Die boerenknol die elke dag de broden rondtrok was een heel speciale. Wanneer de broodkar in de straat verscheen (wij woonden toen nog in de Dr. Verhaeghestraat op het kinderrijk Westerkwartier, de “oude blok” genoemd”), kondigde de bakkersgast zich aan door stevig op zijn fluit (“schuifelet”) te blazen. Dat was het teken om iedereen in de rij aan de kar te krijgen om het brood (dat soms nog warm was) in ontvangst te nemen.

Wij waren nog kleine kinderen en mochten van moeder ook om het brood.

Twee huizen verder woonde een gepensioneerde “gendarm” en die gaf het paard telkens na de broodafhaling twee klontjes suiker… Tot op de dag dat die rijkswachter er niet meer was en het paard niet meer wilde vertrekken. Hoe de bakkersgast trok, vloekte, smeekte, het dier wilde van geen bewegen weten. Toen zijn wij als kleine kinderen vanaf die dag bij moeder twee klontjes suiker gaan halen om aan die nukkige knol te geven. Op de duur kende het paard ons wel.

Dit tafereeltje voltrok zich sindsdien elke dag in de Dr. Verhaeghestraat met het paard van de Coo. Tot op de dag dat het dier stierf. Was het van de suikerziekte, niemand wist het?

Later, toen we ouder waren, hebben we op school van het verschijnsel geleerd dat een paard eerst zijn suiker moest alvorens het wilde verder werken.

Die ouwe boerenknol die het brood van de S.E.O. te Oostende rondtrok, bleef soms wel eens hier en daar staan om zijn staart eventjes op te heffen en … plof, het waren telkens serieuze paardenknollen die voor je deur vielen! In de Dr. Verhaeghestraat kon je jezelf voorstellen, hoe heerlijk de geur “op den buiten” wel moest zijn, die heerlijke warme broden met verse paardendrollen.

Heden zou iedereen al bij meneer de burgemeester gaan reclameren om al die “milieuvervuiling” in Oostende.

In die tijd vond men er een andere oplossing voor. Ieder huisje had in de “Oude blok” een tuintje achteraan en daar groeiden fruit en groenten weelderig.

Telkens de drollen voor de deur vielen, waren de inwoners er als de kippen bij om het goedje op te scheppen en de tuin een ferme bemesting te geven.

Zo zie je, andere tijden - andere oplossingen voor problemen en wij leerden later in de Conscienceschool dat je goed moest bemesten om een goede moestuin te verkrijgen, maar dat hadden we wel op straat geleerd!

(c) Edward Brouckxon. Gebruik van deze tekst toegestaan mits bronvermelding en kennisgeving aan Archief.