02. Hoe Stracké het maakte: van weesjongen tot hotelier

Het persoonlijke verhaal van de opgang van Auguste Stracké kennen we via de autobiografie die hij op zijn 80ste verjaardag publiceerde. De tekst is beknopt tot onvolledig: zo vermeldt hij zijn tweede vrouw en de naam van zijn dochter niet, en de namen van personen die hem in zijn jeugd vooruitgeholpen hebben, worden enkel met initialen aangeduid.

Auguste Stracké werd geboren op 28 januari 1846 in Naumburg, 25 km ten zuidwesten van Kassel. Enkele maanden na zijn geboorte kreeg zijn moeder een longziekte. Ook zijn vader en de rest van het schrijnwerkersgezin werden ziek en totaal verarmd verhuisden ze naar Bockenheim bij Frankfurt.

Toen Auguste vier was, besloot zijn oom – om het gezin wat te ontlasten – om de kleuter in huis te nemen. Zijn oom was deken in Hanau, waar hij samenwoonde met een tante van Auguste. Enige tijd later verhuisden ook vader, moeder en de andere kinderen naar Hanau. Het geluk was van korte duur want Augustes moeder stierf in 1855, toen de jongen pas negen was.

“Peu de temps, avant que la mort, l’arrachait à mon affection, mon oncle me conduisit à son lit où elle m’embrassa et me conseilla de rester un brave garçon, afin de devenir plus tard un honnête ouvrier et travailleur, chose que je lui promettais formellement et cette promesse je la tiens encore à ce jour”

Enkele maanden later bracht zijn tante hem op de hoogte dat hij een opleiding tot priester zou volgen. Daarop antwoordde Auguste onmiddellijk: “Maar tante, ik wil geen priester worden, ik wil een vak leren, ik wil kuiper-brouwer worden”. Het antwoord van zijn tante was niet mals: “Jij hebt niets te willen, jij moet enkel gehoorzamen en doen wat wij willen”. Auguste was diep ongelukkig en nam zijn schoolkameraadje Karl, zoon van een rijke brouwer, in vertrouwen. Op zijn beurt briefde Karl alles over aan zijn vader. De brouwer ging praten met de oom-deken en er kwam ruzie van. Uiteindelijk ging Auguste bij brouwersfamilie G. wonen. “Dépêche toi que tu quittes la maison au plus vite, va chez ton Francmaçon et ne te fais plus jamais voir chez nous”, zou zijn tante bij zijn vertrek uitgeroepen hebben. Naar eigen zeggen werd Auguste bij de brouwersfamilie even goed verzorgd als in het huis van zijn oom.

Het noodlot sloeg echter opnieuw toe en in 1857 stierf het echtpaar door tyfus. De twee brouwerskinderen werden opgevangen door familie en Auguste kon nog even bij het gezin van de meester-brouwer logeren. Die raadde hem aan om naar zijn oom terug te keren en alsnog priester te worden, maar Auguste zag dit absoluut niet zitten.

Auguste besloot om te voet naar Frankfurt te trekken. Van de meester-brouwer kreeg hij een oude valies en wat zwart brood en appels mee. De eerste nacht sliep hij bij vroegere buren van zijn ouders in Bockenheim. De volgende dagen zocht hij werk in Frankfurt, maar zonder resultaat. “Déprimé et fatigué je me suis rendu à l’Eglise Notre Dame pour prier Dieu de m’aider”. Nauwelijks was hij geknield of de aarde beefde. Enkele uren later bleek dat een kruitmagazijn in Mainz was ontploft. Affiches werden verspreid met de vraag om werkvolk.

Hij trok te voet naar Mainz, 25 km verderop, en vond werk als kegelzetter bij de herberg Heidelberger Fass. Hij kon er ook naar school gaan en was al gauw de primus van de klas. Toen Heidelberger Fass verkocht werd, kon hij in dienst blijven. Op zijn veertiende verliet hij de school en begon hij ander werk te zoeken.

In 1860 las hij een advertentie voor knecht bij de bekende zaak Rheinlust. Auguste bood zich aan wat tot algemene hilariteit bij de uitbaters, het gezin D., leidde. Hij was nog te klein en te zwak. Maar Auguste zette door en drong erop aan dat hij enkele dagen op proef mocht komen. Hij mocht blijven.

“C’est dans cette nouvelle place que j’ai appris beaucoup de choses qui furent d’une réelle valeur pour moi plus tard. J’y ai appris le service à fond, la patisserie, beaucoup de la cuisine, mais surtout le travail de la cave, le pressage des raisins et toutes le manipulations du moût jusqu’au vin prêt pour la vente. On me traitait comme un enfant de la famille. Les filles tricotaient mes bas pour lesquels leur mère avait acheté de la laine, elles entretenaient mon linge et mes habits; on n’aurait jamais su me traiter mieux, aussi je travaillais infatigablement avec le plus grand zèle et dévouement et c’est avec plaisir que je remplissais ma tâche.”

In de winter van 1862 trok de heer D. – wegens ziekte – zich terug uit zaken en verkocht zijn onderneming en zijn wijnvelden. Door een klant werd Auguste aanbevolen bij Carl Mann, eigenaar van het Hôtel d’Allemagne in Oostende. Het echtpaar Mann was afkomstig uit Mainz en nam hem in dienst toen ze in de lente van 1862 hun ouders bezochten.

In mei 1862 reisde Auguste per boot en per trein naar Oostende. Tijdens één van zijn eerste werkdagen in het Hôtel d’Allemagne (in de toenmalige Polderstraat op het Hazegras) toonde hij opnieuw initiatief. In de kelder van het hotel moesten zes vaten Bordeaux gebotteld worden. Auguste zag dat de drie mannen die zich van de taak kweten, niet op de hoogte waren van hoe dit werk eigenlijk moest. Hij kreeg van dhr. Mann toestemming om mee te helpen. Daarop weigerden de drie mannen om verder te werken, maar na een tijdje hernamen ze toch hun werk. Twee dagen later was het werk gedaan en Auguste werd naast zijn taak als kelner ook aangeduid als keldergast.

Na het aflopen van zijn seizoenscontract wou Auguste emigreren naar de Verenigde Staten maar dhr. Mann bood hem aan om te blijven. Auguste bleef en promoveerde jaar na jaar. In 1864 mocht hij ook de prinselijke families bedienen. De hertog van Aumale, broer van koningin Louise-Marie, stelde hem voor aan de hertog van Brabant, de latere koning Leopold II, en prees hem als één van de meest behulpzame kelners. “C’est depuis ce jour là que feu S.M. Léopold II me porta intérêt jusqu’à sa mort”.

In de winter van 1864 bezocht hij Engeland en werkte daar vermoedelijk in een hotel. In het najaar van 1865 bezocht hij zijn familie in Duitsland, waarmee hij zich ondertussen verzoend had. Aansluitend trok hij naar Frankrijk. Het traject tussen Straatsburg en Parijs legde hij te voet af – een tocht van vier weken. In Parijs vond hij een betrekking in het eersterangshotel Mirabeau. In het voorjaar van 1866 kwam hij op verzoek van Carl Mann terug naar Oostende. Hôtel d’Allemagne was verkocht aan een vriend van Mann en Auguste trad in dienst als maître d’hôtel in diens nieuwe zaak Hôtel de France (Louisastraat 19).

De eigenaar van het Hôtel d’Allemagne stierf en liet heel wat schulden na. Carl Mann wou als grootste schuldeiser het failliet vermijden en stelde aan de rechtbank voor om de exploitatie van het hotel voort te zetten onder het beheer van Auguste Stracké. De dynamische jongeman deed dat uitstekend, de schuldeisers konden voldaan worden en Mann werd opnieuw eigenaar van het hotel.

Auguste Stracké wist de tijd rijp, nam de inboedel van het Hôtel d’Allemagne over in jaarlijkse afbetalingen en huurde het gebouw. Vanaf 1 februari 1869 werkte Stracké, pas 23 jaar oud, voor eigen rekening.

Klik hier om verder te lezen